Home

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen

Geldig vanaf 1 januari 2015
Geldig vanaf 1 januari 2015

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-01-2015]

Aanhef

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ten behoeve van dienstplichtige militairen en daarmede gelijkgestelden regelen vast te stellen met betrekking tot voorzieningen tegen geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1

1.

Voor de toepassing van hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald wordt verstaan onder:

  1. belanghebbende:

    1. 1°.

      hij, die dienstplichtige is in de zin van de Dienstplichtwet of krachtens die wet als dienstplichtige wordt beschouwd dan wel hij die dienstplichtige is in de zin van de Kaderwet dienstplicht;

    2. 2°.

      hij, die verplicht tot het reserve-personeel der krijgsmacht behoort;

    3. 3°.

      hij, die is aangesteld bij het reserve-personeel der krijgsmacht om bij het Korps Nationale Reserve, als bedoeld in het Besluit Nationale Reserve (koninklijk besluit van 14 oktober 1982, nummer 48), militaire dienst te verrichten;

    4. 4°.

      hij, die krachtens artikel 51 van de Oorlogswet voor Nederland wordt aangemerkt als militair;

  2. dag, waarop het verblijf in werkelijke dienst eindigt:

    de dag van ingang van:

    1. 1°.

      klein verlof in afwachting van groot verlof;

    2. 2°.

      groot verlof, indien dit niet is vooraf gegaan door klein verlof in afwachting van groot verlof;

    3. 3°.

      ontslag, indien dit niet is vooraf gegaan door een verlof genoemd onder 1° of 2°;

  3. arbeidsongeschiktheid:

    1. 1°.

      voor de toepassing van hoofdstuk II:

      1. ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als bedoeld in artikel 46, zesde lid, van de Ziektewet;

      2. indien de in artikel 46, zesde lid, van de Ziektewet bedoelde arbeid niet aanwijsbaar is, de arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

    2. 2°.

      voor de toepassing van hoofdstuk III: arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  4. uitvoeringsorgaan: het in artikel 7 genoemde orgaan.

2.

Voor de toepassing van hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald wordt begrepen onder:

  1. belanghebbende:

    1. 1°.

      hij, die is aangesteld in burgerlijke openbare dienst om in de krijgsmacht als geestelijke verzorger niet doorlopend werkzaam te zijn;

    2. 2°.

      hij, die ingevolge de Wet gewetensbezwaren militaire dienst is verplicht tot vervangende dienst;

  2. dag, waarop het verblijf in werkelijke dienst eindigt: de dag, met ingang waarvan ingevolge een desbetreffende beschikking de werkzaamheid als geestelijke verzorger, bedoeld onder a, 1°, in de krijgsmacht eindigt dan wel de dag, met ingang waarvan de vervangende dienst, bedoeld onder a, 2°, door groot verlof of door ontslag, indien dat ontslag niet is voorafgegaan door groot verlof, eindigt.

3.

De belanghebbende, die als gevolg van een ontslag uit de militaire dienst, onderscheidenlijk de burgerlijke openbare dienst, bedoeld in het tweede lid, onder a, 1°, of de vervangende dienst, bedoeld in dat lid, onder a, 2°, niet of niet langer voldoet aan de omschrijving van belanghebbende in het eerste of tweede lid, blijft voor de toepassing van deze wet nochtans als belanghebbende aangemerkt.

4.

Geen belanghebbende in de zin van deze wet is de persoon die op of na 29 december 2005 arbeidsongeschikt wordt.

Artikel 2

1.

Waar in deze wet of in de tot haar uitvoering genomen besluiten, wordt gesproken van "aanspraken krachtens een andere wettelijke regeling",

  1. worden daaronder begrepen:

    1. 1°.

      voorschriften inzake de doorbetaling van loon bij ziekte aan werknemers van bij de Stichting Pensioenfonds ABP aangesloten privaatrechtelijke lichamen;

    2. 2°.

      aanspraken krachtens een andere wettelijke regeling, indien deze door toedoen van de belanghebbende of in verband met het doormaken van wachtdagen niet kunnen worden geldend gemaakt;

  2. worden daaronder niet begrepen:

    1. 1°.

      aanspraken op een bijzondere invaliditeitsverhoging volgens de daarover bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen;

    2. 2°.

      aanspraken krachtens de Participatiewet.

2.

Een invaliditeitspensioen en een invaliditeitsverhoging waarop aanspraak bestaat volgens de daarover bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen wordt aangemerkt als te zijn verleend ter zake van arbeidsongeschiktheid in de zin van deze wet, tenzij de aanspraak op dat pensioen of die verhoging bestaat ter zake van ziekten of gebreken welke door duidelijk andere oorzaken zijn bepaald dan die welke bepalend zijn voor de mate van arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan recht op uitkering krachtens deze wet bestaat.

3.

Arbeidsongeschiktheid, die bestaat op de dag, waarop het verblijf in werkelijke dienst eindigt, wordt geacht op die dag te zijn aangevangen.

4.

Het tweede lid is niet van toepassing indien het recht op pensioen of de verhoging wordt ontleend aan een periode van werkelijke dienst die is geëindigd met ingang van een op of na 1 januari 1998 gelegen datum, waarop de gebeurtenis heeft plaatsgevonden op grond waarvan de aanspraak op het invaliditeitspensioen, dan wel de invaliditeitsverhoging, is ontstaan.

Hoofdstuk II. Het ziekengeld

Artikel 3

Artikel 4

Hoofdstuk III. De arbeidsongeschiktheidsuitkering

Artikel 5

Artikel 5a

Hoofdstuk IV. De vereveningsbijdrage

Artikel 6

Hoofdstuk V. De uitvoering

Artikel 7

Hoofdstuk VI. Algemene bepalingen

Artikel 8

Artikel 8a

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Hoofdstuk VII. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 12

Artikel 12a

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 20