Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 537/2014, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Richtlijn 2013/34/EU, met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 537/2014, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Richtlijn 2013/34/EU, met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen (Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 50 en 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(2),
Overwegende hetgeen volgt:
In haar mededeling van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” (de “Green Deal”) heeft de Europese Commissie toegezegd de bepalingen inzake de bekendmaking van niet-financiële informatie van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad(3) te evalueren. De Green Deal is de nieuwe groeistrategie van de Unie. Er wordt mee beoogd de Unie om te vormen tot een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten. Tevens wordt ermee beoogd het natuurlijk kapitaal van de Unie te beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van Unieburgers tegen milieugerelateerde risico’s en effecten te beschermen. De Green Deal heeft tot doel economische groei los te koppelen van hulpbronnengebruik en ervoor te zorgen dat alle regio’s en Unieburgers kunnen deelnemen aan een sociaal rechtvaardige transitie naar een duurzaam economisch systeem zonder dat groepen of plaatsen in de steek worden gelaten. De Green Deal zal bijdragen tot de doelstelling om een economie op te bouwen die werkt voor de mensen, en de sociale markteconomie van de Unie te versterken, zodat zij klaar is voor de toekomst en zorgt voor stabiliteit, banen, groei en duurzame investeringen.
Die doelen zijn vooral belangrijk gezien de sociaal-economische schade die de COVID-19-pandemie heeft veroorzaakt en de behoefte aan een duurzaam, inclusief en eerlijk herstel. Bij Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad(4) is de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken bindend gemaakt voor de Unie. Bovendien zegt de Commissie in haar mededeling van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: De natuur terug in ons leven brengen” toe dat zij er zorg voor zal dragen dat uiterlijk in 2050 alle ecosystemen ter wereld hersteld, veerkrachtig en afdoende beschermd zijn. Doel van die strategie is om ervoor te zorgen dat de biodiversiteit in Europa uiterlijk in 2030 op weg is naar herstel.
In haar mededeling van 8 maart 2018 getiteld “Actieplan: duurzame groei financieren” (het “actieplan voor de financiering van duurzame groei”) heeft de Commissie maatregelen uiteengezet om de volgende doelstellingen te behalen: kapitaalstromen heroriënteren richting duurzame investeringen om duurzame en inclusieve groei te bewerkstelligen, financiële risico's als gevolg van klimaatverandering, uitputting van hulpbronnen, aantasting van het milieu en sociale kwesties beheren, en transparantie en langetermijndenken bij financiële en economische activiteiten stimuleren. De openbaarmaking door bepaalde categorieën ondernemingen van relevante, vergelijkbare en betrouwbare duurzaamheidsinformatie is een noodzakelijke voorwaarde om die doelstellingen te behalen. Het Europees Parlement en de Raad hebben een aantal wetgevingshandelingen vastgesteld in het kader van de uitvoering van het actieplan voor de financiering van duurzame groei. Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad(5) regelt de wijze waarop financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs duurzaamheidsinformatie moeten verschaffen aan beleggers en vermogensbeheerders.
In Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad(6) is een classificatiesysteem opgesteld voor ecologisch duurzame economische activiteiten met als doel duurzame investeringen op te schalen en «greenwashing» van financiële producten waarvan ten onrechte wordt beweerd dat zij duurzaam zijn, te bestrijden. Met Verordening (EU) 2019/2089 van het Europees Parlement en de Raad(7), aangevuld door Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2020/1816(8), (EU) 2020/1817(9) en (EU) 2020/1818(10) van de Commissie, worden over ecologische, sociale en governance- (ESG) informatieverschaffingsvereisten voor benchmarkbeheerders ingevoerd, alsook minimumnormen voor de opstelling van EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks.
Op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad(11) moeten grote instellingen waarvan de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, vanaf 28 juni 2022 informatie over ESG-risico’s openbaar maken. Het prudentiële kader voor beleggingsondernemingen dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad(12) en Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad(13) bevat bepalingen over de invoering van een ESG-risicodimensie in het toetsings- en evaluatieproces door bevoegde autoriteiten en bevat verplichtingen inzake openbaarmaking over ESG-risico’s voor beleggingsondernemingen die van toepassing zijn vanaf 26 december 2022. Op 6 juli 2021 heeft de Commissie ook een voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese groene obligaties vastgesteld om het actieplan voor de financiering van duurzame groei te vervolgen.
In haar mededeling van 17 juni 2019 getiteld “Richtsnoeren niet-financiële rapportage: aanvulling betreffende klimaatrapportage” (“richtsnoeren voor de rapportering van klimaatgerelateerde informatie”) vestigt de Commissie de aandacht op de voordelen van de rapportering van klimaatgerelateerde informatie voor bedrijven, met name door een groter bewustzijn en begrip van klimaatgerelateerde risico’s en kansen binnen het bedrijf, de diversificatie van de beleggersbasis, lagere kapitaalkosten en de verbetering van een constructieve dialoog met alle belanghebbenden. Voorts kan diversiteit in bestuursraden van bedrijven van invloed zijn op de besluitvorming, corporate governance en veerkracht.
In zijn conclusies van 5 december 2019 over de verdieping van de kapitaalmarktenunie heeft de Raad het belang benadrukt van betrouwbare, vergelijkbare en relevante informatie over duurzaamheidsrisico’s, -kansen en -effecten en de Commissie opgeroepen te overwegen om een Europese norm voor niet-financiële verslaglegging te ontwikkelen.
In zijn resolutie van 29 mei 2018 over duurzame financiering(14) heeft het Europees Parlement opgeroepen tot de verdere ontwikkeling van vereisten inzake niet-financiële verslaglegging in het kader van Richtlijn 2013/34/EU. In zijn resolutie van 17 december 2020 over duurzame corporate governance(15) verwelkomde het Europees Parlement de toezegging van de Commissie om Richtlijn 2013/34/EU te evalueren en wees het op de noodzaak om een omvattend Uniekader over niet-financiële verslaglegging op te stellen dat bindende Unienormen inzake niet-financiële verslaglegging bevat. Het Europees Parlement riep op het toepassingsgebied van de rapporteringsvereisten uit te breiden naar bijkomende categorieën van ondernemingen en een controlevereiste in te voeren.
In haar resolutie van 25 september 2015 getiteld “Onze wereld transformeren: Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling” (de “Agenda 2030”) heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) een nieuw mondiaal kader voor duurzame ontwikkeling vastgesteld. De Agenda 2030 draait om de duurzameontwikkelingsdoelen van de VN en omvat de drie duurzaamheidsdimensies: de economische, de sociale en de ecologische dimensie. In de mededeling van de Commissie van 22 november 2016, getiteld “Volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst — Europese duurzaamheidsmaatregelen”, worden de duurzameontwikkelingsdoelen van de VN gekoppeld aan het beleidskader van de Unie, zodat die doelen van meet af aan geïntegreerd worden in alle acties en beleidsinitiatieven van de Unie, zowel binnen als buiten de Unie. De Raad heeft in zijn conclusies van 20 juni 2017 getiteld “Een duurzame Europese toekomst: de EU-respons op de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling” bevestigd dat de Unie en haar lidstaten vastbesloten zijn de Agenda 2030 op volledige, samenhangende, alomvattende, geïntegreerde en doeltreffende wijze en in nauwe samenwerking met partners en andere belanghebbenden uit te voeren.
Bij Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad(16) is Richtlijn 2013/34/EU gewijzigd met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie door bepaalde grote ondernemingen en groepen. Met Richtlijn 2014/95/EU werd een verplichting voor ondernemingen ingevoerd om informatie mee te delen die minstens betrekking heeft op milieu-, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van mensenrechten en de bestrijding van corruptie en omkoping. Met betrekking tot die onderwerpen moeten ondernemingen op grond van Richtlijn 2014/95/EU informatie openbaar maken over de volgende rapporteringsgebieden: bedrijfsmodel; beleid, met inbegrip van passende zorgvuldigheidsprocedures; de resultaten van dat beleid; risico’s en risicobeheer, en essentiële prestatie-indicatoren die relevant zijn voor de bedrijfsactiviteit.
Veel belanghebbenden zijn van mening dat de term “niet-financieel” niet accuraat is, met name omdat hij impliceert dat de betrokken informatie financieel niet relevant is. Dergelijke informatie heeft echter steeds meer financiële relevantie. Veel organisaties, initiatieven en beoefenaren op het gebied van duurzaamheidsrapportering hebben het over “duurzaamheidsinformatie”. Het geniet dan ook de voorkeur de term “duurzaamheidsinformatie” te gebruiken in plaats van “niet-financiële informatie”. Richtlijn 2013/34/EU moet daarom worden aangepast zodat rekening wordt gehouden met die gewijzigde terminologie.
Indien ondernemingen betere duurzaamheidsrapporteringen verrichten, zouden de uiteindelijke begunstigden daarvan individuele burgers en particuliere spaarders zijn, met inbegrip van vakbonden en werknemersvertegenwoordigers, die dankzij een adequate informatievoorziening beter in staat zouden zijn om deel te nemen aan de sociale dialoog. Spaarders die duurzaam willen beleggen, zullen dit kunnen doen, terwijl alle burgers voordeel hebben bij een stabiel, duurzaam en inclusief economisch systeem. Om dergelijke voordelen te verwezenlijken, moet de duurzaamheidsinformatie die in de jaarverslagen van ondernemingen wordt bekendgemaakt eerst twee primaire groepen van gebruikers bereiken. De eerste groep gebruikers bestaat uit beleggers, met inbegrip van vermogensbeheerders, die een beter inzicht willen krijgen in de risico’s en kansen die duurzaamheidskwesties met zich meebrengen voor hun beleggingen en de effecten van die beleggingen op mens en milieu. De tweede groep gebruikers bestaat uit actoren uit het maatschappelijk middenveld, waaronder niet-gouvernementele organisaties en sociale partners, die ondernemingen meer verantwoordelijk willen stellen voor de effecten die zij hebben op mens en milieu. Ook andere belanghebbenden zouden van duurzaamheidsinformatie die in jaarverslagen wordt bekendgemaakt kunnen gebruikmaken, met name om de vergelijkbaarheid tussen en binnen marktsectoren te bevorderen.
De zakenpartners van ondernemingen, waaronder klanten, zouden duurzaamheidsinformatie kunnen gebruiken om inzicht te krijgen in, en indien nodig, te rapporteren over hun duurzaamheidsrisico’s en effecten in hun gehele eigen waardeketens. Beleidsmakers en milieuagentschappen kunnen dergelijke informatie, met name op geaggregeerde basis, gebruiken om milieu- en sociale trends te monitoren, om bij te dragen aan milieurekeningen en om overheidsbeleid van informatie te verschaffen. Er zijn maar weinig individuele burgers en consumenten die jaarverslagen van ondernemingen direct raadplegen, maar zij zouden duurzaamheidsinformatie indirect kunnen gebruiken, wanneer zij bijvoorbeeld het advies of het standpunt van financieel adviseurs of niet-gouvernementele organisaties in overweging nemen. Veel beleggers en vermogensbeheerders kopen duurzaamheidsinformatie van derde gegevensverstrekkers, die informatie uit diverse bronnen verzamelen, waaronder openbare ondernemingsverslagen.
De markt voor duurzaamheidsinformatie groeit snel en de rol van derde gegevensverstrekkers wint aan belang gezien de nieuwe verplichtingen waaraan beleggers en vermogensbeheerders moeten voldoen. Door de toegenomen beschikbaarheid van uitgesplitste gegevens, zou duurzaamheidsinformatie tegen redelijkere kosten beschikbaar moeten zijn. Met de in deze wijzigingsrichtlijn opgenomen wijzigingen van Richtlijn 2013/34/EU zullen naar verwachting de vergelijkbaarheid van gegevens worden vergroot en de standaarden worden geharmoniseerd. De verwachting is dat de praktijken van derde gegevensverstrekkers zullen verbeteren en dat de deskundigheid op dit gebied zal groeien, wat kan zorgen voor meer werkgelegenheid.
De vraag naar duurzaamheidsinformatie van ondernemingen is de afgelopen jaren enorm toegenomen, vooral bij de beleggersgemeenschap. Die toenemende vraag wordt gestuurd door de veranderende aard van risico’s voor ondernemingen en een groeiend bewustzijn bij beleggers van de financiële implicaties van die risico’s. Dat geldt in het bijzonder voor klimaatgerelateerde financiële risico’s. Er is ook een toenemend bewustzijn van de risico’s en kansen voor ondernemingen en voor beleggingen die voortvloeien uit andere milieukwesties, zoals het verlies aan biodiversiteit, en uit gezondheids- en sociale kwesties, waaronder kinder- en dwangarbeid. De toenemende vraag naar duurzaamheidsinformatie wordt tevens gestuurd door de groei in beleggingsproducten waarmee men uitdrukkelijk wil voldoen aan bepaalde duurzaamheidsstandaarden of bepaalde duurzaamheidsdoelstellingen wil behalen en wil aansluiten bij de ambitie van de op 12 december 2015 in het kader van de Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering aangenomen Overeenkomst van Parijs (de “Overeenkomst van Parijs”), het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en het beleid van de Unie. Een deel van die groei is het logische gevolg van eerder vastgestelde Uniewetgeving, te weten Verordeningen (EU) 2019/2088 en (EU) 2020/852. Een deel van die groei zou er in elk geval zijn gekomen door de snelle veranderingen in het bewustzijn van de burger, voorkeuren van de consument en marktpraktijken. De COVID-19-pandemie heeft de toename van de informatiebehoeften van gebruikers nog verder versneld, met name omdat zij de kwetsbaarheden van werknemers en van waardeketens van ondernemingen heeft blootgelegd. Informatie over milieueffecten is ook relevant in de context van de mitigatie van toekomstige pandemieën, aangezien het ontstaan en de verspreiding van ziekten steeds vaker in verband worden gebracht met de verstoring van ecosystemen door de mens.
Ondernemingen hebben zelf voordeel bij hoogwaardige rapportering over duurzaamheidskwesties. De groei van het aantal beleggingsproducten waarmee naar de verwezenlijking van duurzaamheidsdoelstellingen wordt gestreefd, betekent dat goede duurzaamheidsrapportering de toegang van een onderneming tot financieel kapitaal kan vergroten. Duurzaamheidsrapportering kan ondernemingen helpen hun eigen risico’s en kansen in verband met duurzaamheidskwesties vast te stellen en te beheren. Dit kan een basis vormen voor een betere dialoog en communicatie tussen ondernemingen en hun belanghebbenden, en kan ondernemingen helpen hun reputatie te verbeteren. Bovendien zou een consistente basis voor duurzaamheidsrapportering in de vorm van rapporteringsstandaarden ertoe leiden dat relevante en voldoende informatie wordt verstrekt en er dus aanzienlijk minder ad-hocinformatieverzoeken zullen zijn.
In het verslag van de Commissie van 21 april 2021 over de evaluatieclausules in de Richtlijnen 2013/34/EU, 2014/95/EU en 2013/50/EU en de bijbehorende geschiktheidscontrole van het EU-kader voor openbare rapportage door ondernemingen (“verslag van de Commissie over de evaluatieclausules en de bijbehorende geschiktheidscontrole”) werden problemen vastgesteld ten aanzien van de doeltreffendheid van Richtlijn 2014/95/EU. Er is aanzienlijk bewijs dat veel ondernemingen geen essentiële informatie verschaffen over alle belangrijke duurzaamheidsgerelateerde onderwerpen, waaronder klimaatgerelateerde informatie zoals alle broeikasgasemissies, en factoren die de biodiversiteit aantasten. In het verslag werden ook de beperkte vergelijkbaarheid en betrouwbaarheid van duurzaamheidsinformatie als aanzienlijke problemen aangemerkt. Daarnaast zijn veel ondernemingen waarvan gebruikers duurzaamheidsinformatie nodig hebben, niet verplicht om die informatie bekend te maken. Daarom is er duidelijk behoefte aan een robuust en betaalbaar rapporteringskader dat vergezeld gaat van doeltreffende auditpraktijken om de betrouwbaarheid van de gegevens te waarborgen en greenwashing en dubbele boekhouding te voorkomen.
Bij gebrek aan beleidsoptreden, zal de kloof tussen de informatiebehoeften van gebruikers en de door ondernemingen verschafte duurzaamheidsinformatie naar verwachting nog verder toenemen. Die kloof heeft aanzienlijke negatieve gevolgen. Beleggers kunnen bij hun beleggingsbesluiten niet voldoende rekening houden met duurzaamheidsgerelateerde risico’s en kansen. De opeenstapeling van meerdere beleggingsbesluiten waarbij niet voldoende rekening is gehouden met duurzaamheidsgerelateerde risico’s zorgt mogelijk voor systeemrisico’s die de financiële stabiliteit bedreigen. De Europese Centrale Bank (ECB) en internationale organisaties zoals de Raad voor financiële stabiliteit hebben de aandacht gevestigd op die systeemrisico’s, met name wat het klimaat betreft. Beleggers zijn ook minder in staat om financiële middelen te leiden naar ondernemingen en economische activiteiten die sociale en milieuproblemen aanpakken en niet verergeren, hetgeen de doelstellingen van de Green Deal en het actieplan voor de financiering van duurzame groei financieren alsook de Overeenkomst van Parijs ondermijnt. Niet-gouvernementele organisaties, sociale partners, gemeenschappen die door de activiteiten van ondernemingen worden beïnvloed en andere belanghebbenden hebben minder mogelijkheden om ondernemingen verantwoordelijk te stellen voor hun effecten op mens en milieu. Hierdoor ontstaat een gebrek aan verantwoording, wat ertoe zou kunnen leiden dat burgers minder vertrouwen hebben in ondernemingen, hetgeen wederom negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor de efficiënte werking van de sociale markteconomie. Het gebrek aan algemeen aanvaarde maatstaven en methoden om duurzaamheidsgerelateerde risico’s te meten, waarderen en beheren, is tevens een obstakel voor de inspanningen van ondernemingen om ervoor te zorgen dat hun bedrijfsmodellen en -activiteiten duurzaam zijn. Het gebrek aan door ondernemingen verstrekte duurzaamheidsinformatie beperkt ook het vermogen van belanghebbenden, waaronder actoren uit het maatschappelijk middenveld, vakbonden en werknemersvertegenwoordigers, om met ondernemingen een dialoog over duurzaamheidskwesties aan te gaan.
In het verslag van de Commissie over de evaluatieclausules en de bijbehorende geschiktheidscontrole wordt ook een aanzienlijke toename vastgesteld van verzoeken om informatie over duurzaamheidskwesties aan ondernemingen, teneinde de bestaande informatiekloof te dichten tussen de informatiebehoeften van gebruikers en de beschikbare duurzaamheidsinformatie van ondernemingen. Daarnaast zullen de huidige verwachtingen dat ondernemingen gebruikmaken van een breed scala aan verschillende kaders en standaarden, waarschijnlijk blijven bestaan en mogelijk zelfs toenemen naarmate de waarde die aan duurzaamheidsinformatie wordt gehecht, blijft toenemen. Bij gebrek aan beleidsoptreden om consensus te bereiken over informatie die ondernemingen moeten rapporteren, zullen de kosten en lasten voor rapporterende ondernemingen en voor de gebruikers van die informatie aanzienlijk toenemen.
Door die bestaande informatiekloof is het waarschijnlijker dat individuele lidstaten steeds meer afwijkende nationale regels of standaarden zullen invoeren. Verschillende rapporteringsvereisten in verschillende lidstaten zouden kunnen leiden tot bijkomende kosten en complexiteit voor ondernemingen die over de grenzen heen actief zijn en dus tot een ondermijning van de interne markt, en zouden het recht op vestiging en het vrije kapitaalverkeer binnen de Unie ondermijnen. Door dergelijke verschillende rapporteringsvereisten zou gerapporteerde informatie ook minder over de grenzen heen vergelijkbaar maken, hetgeen de kapitaalmarktenunie ondermijnt.
De artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU zijn respectievelijk van toepassing op grote ondernemingen van openbaar belang met een gemiddeld personeelsbestand van meer dan 500 werknemers en op organisaties van openbaar belang die moederondernemingen zijn van een grote groep die op geconsolideerde basis de drempel van een gemiddeld personeelsbestand van 500 werknemers overschrijdt. Aangezien gebruikers steeds meer behoefte hebben aan duurzaamheidsinformatie, moeten aanvullende categorieën van ondernemingen ertoe worden verplicht duurzaamheidsinformatie te rapporteren. Het is dan ook passend om alle grote ondernemingen en alle ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten, met uitzondering van micro-ondernemingen, ertoe te verplichten duurzaamheidsinformatie te rapporteren. In de bepalingen van deze wijzigingsrichtlijn die de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU wijzigen, wordt de reikwijdte van de rapporteringsvereisten duidelijk omschreven, met verwijzing naar de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 2013/34/EU. Om die reden behelzen zij geen vereenvoudiging of wijziging van een ander vereiste, en is de in artikel 40 van Richtlijn 2013/34/EU bepaalde beperking van vrijstellingen voor organisaties van openbaar belang niet van toepassing. Met name moeten organisaties van openbaar belang voor de toepassing van de duurzaamheidsrapporteringsvereisten niet worden beschouwd als grote ondernemingen. Kleine en middelgrote ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten die organisaties van openbaar belang zijn, moeten dienovereenkomstig kunnen rapporteren overeenkomstig de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen. Daarnaast moeten alle ondernemingen die moederondernemingen van grote groepen zijn, duurzaamheidsrapportering op groepsniveau opstellen. Aangezien artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 verwijst naar artikel 19 bis en artikel 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU, zullen de aan het toepassingsgebied van de rapporteringsvereisten toegevoegde ondernemingen, bovendien ook moeten voldoen aan artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852.
De in deze wijzigingsrichtlijn bepaalde verplichting dat ook grote ondernemingen zonder op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten informatie over duurzaamheidskwesties moeten verschaffen, is hoofdzakelijk gerechtvaardigd door bezorgdheid over de effecten en verantwoording van dergelijke ondernemingen, onder meer in hun waardeketen. Dezelfde vereisten om duurzaamheidsinformatie te rapporteren dienen in dit opzicht te gelden voor alle grote ondernemingen. Daarnaast hebben financiëlemarktdeelnemers ook behoefte aan informatie van die grote ondernemingen zonder op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten.
De in deze wijzigingsrichtlijn bepaalde verplichting dat ondernemingen uit derde landen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten, ook informatie over duurzaamheidskwesties moeten verschaffen, beoogt tegemoet te komen aan de behoefte van financiëlemarktdeelnemers aan informatie van dergelijke ondernemingen, zodat zij inzicht kunnen krijgen in de risico’s en gevolgen van hun beleggingen en kunnen voldoen aan de informatieverschaffingsverplichtingen van Verordening (EU) 2019/2088.
Ondernemingen uit derde landen die een aanzienlijke activiteit op het grondgebied van de Unie uitoefenen, moeten eveneens worden verplicht duurzaamheidsinformatie te verschaffen, in het bijzonder over de effecten van hun activiteit op sociale en milieukwesties, om ervoor te zorgen dat ondernemingen uit derde landen verantwoordelijk zijn voor de effecten die zij hebben op mens en milieu en dat er een gelijk speelveld is voor bedrijven die actief zijn op de interne markt. Daarom moeten duurzaamheidsrapporteringsvereisten van de Unie gelden voor ondernemingen uit derde landen die in de Unie een netto-omzet van meer dan 150 miljoen EUR genereren en die een dochteronderneming of een bijkantoor op het grondgebied van de Unie hebben. Om de evenredigheid en afdwingbaarheid van dergelijke vereisten te waarborgen, moet de drempel van een netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR van toepassing zijn op bijkantoren van ondernemingen uit derde landen, en de drempel om als grote onderneming of als een kleine of middelgrote onderneming met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten, met uitzondering van micro-ondernemingen, te worden beschouwd, van toepassing zijn op de dochterondernemingen van ondernemingen uit derde landen, aangezien dergelijke dochterondernemingen en bijkantoren verantwoordelijk moeten zijn voor de publicatie van het duurzaamheidsverslag van de onderneming uit een derde land. De duurzaamheidsverslagen die door de dochteronderneming of het bijkantoor van een onderneming uit een derde land worden gepubliceerd, moeten worden opgesteld overeenkomstig standaarden die uiterlijk op 30 juni 2024 door de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen moeten worden vastgesteld.
De dochteronderneming of het bijkantoor van een onderneming uit een derde land moet ook kunnen rapporteren overeenkomstig de standaarden die van toepassing zijn op in de Unie gevestigde ondernemingen, of overeenkomstig standaarden die op grond van een uitvoeringshandeling van de Commissie gelijkwaardig worden geacht. Indien de onderneming uit een derde land niet alle uit hoofde van deze wijzigingsrichtlijn vereiste informatie verstrekt, ondanks de inspanningen van de dochteronderneming of het bijkantoor van die onderneming uit een derde land om de nodige informatie te verkrijgen, moet die dochteronderneming of dat bijkantoor alle informatie in haar of zijn bezit verstrekken en een verklaring afgeven dat de onderneming uit het derde land de rest van de vereiste informatie niet beschikbaar heeft gesteld. Om de kwaliteit en betrouwbaarheid van de rapportering te waarborgen, moeten de duurzaamheidsverslagen van ondernemingen uit derde landen worden gepubliceerd, vergezeld van een oordeel over de betrouwbaarheid (“assuranceoordeel”) dat wordt uitgebracht door een persoon of onderneming die uit hoofde van het nationale recht van de onderneming uit een derde land of van een lidstaat gerechtigd is een oordeel over de assurance van duurzaamheidsrapportering te geven. Indien een dergelijk assuranceoordeel niet wordt verstrekt, dient de dochteronderneming of het bijkantoor van de onderneming uit het derde land een verklaring af te geven waaruit blijkt dat de onderneming uit het derde land het benodigde assuranceoordeel niet heeft verstrekt. Het duurzaamheidsverslag moet kosteloos toegankelijk worden gemaakt voor het publiek via de centrale, handels- of vennootschapsregisters van de lidstaten of, als alternatief, op de website van de dochteronderneming of het bijkantoor van de onderneming uit een derde land.
De lidstaten moeten de Commissie jaarlijks in kennis kunnen stellen van de dochterondernemingen of bijkantoren van de ondernemingen uit derde landen die aan de informatieverschaffingsverplichting hebben voldaan en van de gevallen waarin een verslag is gepubliceerd, maar waarin de dochteronderneming of het bijkantoor van de onderneming uit een derde land heeft verklaard dat zij of het niet de benodigde informatie van de onderneming uit een derde land kon verkrijgen. De Commissie moet op haar website een lijst bekend maken van de ondernemingen uit derde landen die een duurzaamheidsverslag hebben gepubliceerd.
Gelet op de toenemende relevantie van duurzaamheidsgerelateerde risico’s en rekening houdend met het feit dat kleine en middelgrote ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten een aanzienlijk deel van alle ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten vertegenwoordigen, is het ter bescherming van beleggers passend ook kleine en middelgrote ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten, met uitzondering van micro-ondernemingen, ertoe te verplichten informatie over duurzaamheidskwesties te verschaffen. De invoering van een dergelijke verplichting zal ertoe bijdragen dat financiëlemarktdeelnemers kleinere ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten in beleggingsportefeuilles kunnen opnemen op grond van het feit dat zij de duurzaamheidsinformatie verschaffen die financiëlemarktdeelnemers nodig hebben.
Dit zal de toegang van kleinere ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten tot financieel kapitaal helpen beschermen en uitbreiden, en discriminatie van die ondernemingen door financiëlemarktdeelnemers vermijden. De invoering van de verplichting voor kleine en middelgrote ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten, met uitzondering van micro-ondernemingen, om informatie te verschaffen over duurzaamheidskwesties, is ook nodig om ervoor te zorgen dat financiëlemarktdeelnemers beschikken over de informatie die zij nodig hebben van ondernemingen waarin zij hebben belegd, zodat zij kunnen voldoen aan hun eigen informatieverschaffingsverplichtingen over duurzaamheid zoals vastgelegd in Verordening (EU) 2019/2088. Kleine en middelgrote ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten moeten de mogelijkheid krijgen om te rapporteren overeenkomstig standaarden die evenredig met hun capaciteiten en middelen en relevant voor de schaal en complexiteit van hun activiteiten zijn. Kleine en middelgrote ondernemingen zonder op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten, moeten ook de mogelijkheid hebben om vrijwillig gebruik te maken van dergelijke evenredige standaarden.
De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen zouden een referentie vormen voor binnen het toepassingsgebied van deze wijzigingsrichtlijn vallende ondernemingen betreffende het niveau van duurzaamheidsinformatie dat zij redelijkerwijs zouden kunnen verlangen van kleine en middelgrote ondernemingen die leveranciers of klanten in de waardeketen van dergelijke ondernemingen zijn. Kleine en middelgrote ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten moeten daarnaast voldoende tijd krijgen om zich voor te bereiden op de toepassing van de bepalingen die duurzaamheidsrapportering vereisen, gezien hun kleinere omvang en beperktere middelen en rekening houdend met de moeilijke economische omstandigheden die door de COVID-19-pandemie zijn ontstaan. Daarom moeten de bepalingen inzake duurzaamheidsrapportering door ondernemingen met betrekking tot kleine en middelgrote ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten, met uitzondering van micro-ondernemingen, gelden voor boekjaren met ingang van of na 1 januari 2026. Na die datum moeten kleine en middelgrote ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten, gedurende een overgangsperiode van twee jaar de mogelijkheid hebben af te zien van de in deze wijzigingsrichtlijn vastgelegde duurzaamheidsrapporteringsvereisten, mits zij in hun bestuursverslag kort aangeven waarom de duurzaamheidsinformatie niet is verstrekt.
De lidstaten moeten de vrijheid hebben het effect van hun nationale omzettingsmaatregelen op kleine en middelgrote ondernemingen te beoordelen, om ervoor te zorgen dat zij niet onevenredig worden getroffen, waarbij bijzondere aandacht moet worden geschonken aan micro-ondernemingen en onnodige administratieve lasten moeten worden vermeden. De lidstaten moeten overwegen maatregelen in te voeren om kleine en middelgrote ondernemingen te helpen bij de toepassing van de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.
Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad(17) is van toepassing op ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie genoteerde effecten. Om ervoor te zorgen dat ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie genoteerde effecten, waaronder uitgevende instellingen uit derde landen, onder dezelfde duurzaamheidsrapporteringsvereisten vallen, moet Richtlijn 2004/109/EG de nodige kruisverwijzingen naar alle duurzaamheidsrapporteringsvereisten in het jaarlijkse financiële verslag bevatten.
Krachtens artikel 23, lid 4, eerste alinea, punt i), en artikel 23, lid 4, vierde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG heeft de Commissie de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen om te voorzien in een mechanisme voor de bepaling van gelijkwaardigheid van de uit hoofde van die richtlijn vereiste informatie, respectievelijk om algemene gelijkwaardigheidscriteria voor standaarden voor jaarrekeningen vast te stellen. Krachtens artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG heeft de Commissie tevens de bevoegdheid om de nodige besluiten te nemen over de gelijkwaardigheid van standaarden voor jaarrekeningen die worden gehanteerd door uitgevende instellingen van derde landen. Teneinde de opname van duurzaamheidsvereisten in Richtlijn 2004/109/EG te weerspiegelen, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen te voorzien in een mechanisme voor het nemen van besluiten over de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden die worden toegepast door uitgevende instellingen van derde landen, vergelijkbaar met het bepaalde in Verordening (EG) nr. 1569/2007 van de Commissie(18), waarin de criteria zijn vastgesteld voor het nemen van een besluit over de gelijkwaardigheid van standaarden voor jaarrekeningen die door uitgevende instellingen van derde landen worden toegepast. Om dezelfde reden moet de Commissie ook de bevoegdheid krijgen om de noodzakelijke besluiten te nemen over de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden die worden gehanteerd door uitgevende instellingen van derde landen. Met de bij deze wijzigingsrichtlijn ingevoerde wijzigingen wordt gezorgd voor consistente gelijkwaardigheidsregelingen voor duurzaamheidsrapporteringsvereisten en financiële verslagleggingsvereisten betreffende het jaarlijkse financiële verslag.
Krachtens artikel 19 bis, lid 3, en artikel 29 bis, lid 3, van Richtlijn 2013/34/EU zijn alle dochterondernemingen vrijgesteld van de verplichting om niet-financiële informatie te rapporteren indien dergelijke ondernemingen en hun dochterondernemingen opgenomen zijn in het geconsolideerde bestuursverslag van hun moederonderneming, mits dat verslag niet-financiële informatie bevat die op grond van die richtlijn is gerapporteerd. Er moet evenwel voor worden gezorgd dat duurzaamheidsinformatie gemakkelijk toegankelijk is voor gebruikers en dat transparant is over welke moederonderneming van de vrijgestelde dochteronderneming op groepsniveau rapporteert. Die dochterondernemingen moeten er dan ook toe worden verplicht dat zij in hun bestuursverslag de naam en de statutaire zetel opnemen van de moederonderneming die duurzaamheidsinformatie op groepsniveau rapporteert, alsook de weblinks naar het geconsolideerde bestuursverslag van hun moederonderneming en in hun bestuursverslag een verwijzing naar het feit dat zij zijn vrijgesteld van duurzaamheidsrapportering. De lidstaten moeten kunnen eisen dat de moederonderneming het geconsolideerde bestuursverslag publiceert in de talen die zij aanvaarden en dat de moederonderneming de nodige vertalingen in dergelijke talen verstrekt. Dergelijke vrijstelling moet ook van toepassing zijn wanneer de moederonderneming op groepsniveau een uitgevende instelling van een derde land is die duurzaamheidsinformatie rapporteert overeenkomstig gelijkwaardige duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.
Bij Richtlijn 2004/109/EG moet, zoals gewijzigd bij deze wijzigingsrichtlijn, worden voorzien in passende mechanismen om de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden te bepalen, en ondernemingen met en zonder op gereglementeerde markten tot de handel in de Unie toegelaten effecten, moeten worden verplicht te rapporteren overeenkomstig dezelfde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden. Om te bepalen of dochterondernemingen van moederondernemingen in derde landen in het kader van Richtlijn 2013/34/EU zijn vrijgesteld, moet in dit verband gebruik worden gemaakt van de door de Commissie op grond van artikel 23, lid 4, eerste alinea, punt i), en artikel 23, lid 4, vierde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandelingen, waarbij een mechanisme wordt opgezet voor de bepaling van de gelijkwaardigheid van standaarden. Daarom moet de dochteronderneming worden vrijgesteld wanneer de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering wordt uitgevoerd overeenkomstig de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden die door de Commissie zijn vastgesteld op grond van het bij deze wijzigingsrichtlijn ingevoerde artikel 29 ter van Richtlijn 2013/34/EU of op een wijze die gelijkwaardig is aan die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een uitvoeringshandeling betreffende de gelijkwaardigheid van de op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden. Om redenen van beleggersbescherming mag een dergelijke vrijstelling niet van toepassing zijn op grote ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten, teneinde te zorgen voor meer transparantie met betrekking tot dergelijke ondernemingen.
Krachtens artikel 23 van Richtlijn 2013/34/EU zijn moederondernemingen vrijgesteld van de verplichting om geconsolideerde financiële overzichten en een geconsolideerd bestuursverslag op te stellen wanneer zij dochterondernemingen zijn van een andere moederonderneming die aan die verplichting voldoet. Er moet evenwel worden verduidelijkt dat de vrijstellingsregeling voor geconsolideerde financiële overzichten en geconsolideerde bestuursverslagen losstaat van de vrijstellingsregeling voor geconsolideerde duurzaamheidsrapportering. Daardoor kan het zijn dat een onderneming is vrijgesteld van de verplichting om geconsolideerde financiële overzichten op te stellen, maar niet van de verplichting om een geconsolideerde duurzaamheidsverslag op te stellen wanneer de uiteindelijke moederonderneming geconsolideerde financiële overzichten en een geconsolideerd bestuursverslag opstelt overeenkomstig het Unierecht, of overeenkomstig gelijkwaardige vereisten als de onderneming in een derde land is gevestigd, maar geen geconsolideerde duurzaamheidsrapportering uitvoert overeenkomstig het Unierecht, of overeenkomstig gelijkwaardige vereisten als de onderneming in een derde land is gevestigd. Het is noodzakelijk dat moederondernemingen die op groepsniveau rapporteren, een adequaat inzicht verschaffen in de risico’s voor en effecten van hun dochterondernemingen, met inbegrip van informatie over hun passende zorgvuldigheidsprocedures, waar van toepassing. Er kunnen zich gevallen voordoen waarin de verschillen tussen de situatie van de groep en die van de individuele dochterondernemingen, of tussen de situatie van individuele dochterondernemingen in verschillende gebieden, bijzonder groot zijn en, bij gebrek aan aanvullende informatie over de betrokken afzonderlijke dochteronderneming, de gebruiker van de informatie ertoe brengen een wezenlijk andere conclusie te trekken over de risico’s voor of effecten van de dochteronderneming.
Kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen spelen een cruciale rol in de transitie naar een volledig duurzaam en inclusief economisch systeem in overeenstemming met de Green Deal. Zij kunnen aanzienlijke positieve en negatieve effecten hebben via hun leen-, beleggings- en verzekeringsactiviteiten. Voor kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen die niet verplicht zijn om Richtlijn 2013/34/EU na te leven, waaronder onderlinge en coöperatieve ondernemingen, moeten de duurzaamheidsrapporteringsvereisten daarom gelden op voorwaarde dat zij aan bepaalde omvangscriteria voldoen. Gebruikers van duurzaamheidsinformatie zouden dan zowel de effecten van dergelijke kredietondernemingen en verzekeringsondernemingen op mens en milieu als de risico’s die voortvloeien uit duurzaamheidskwesties waarmee dergelijke kredietondernemingen en verzekeringsondernemingen te maken kunnen krijgen, kunnen beoordelen. Bij Richtlijn 2013/34/EU wordt voorzien in drie mogelijke criteria om te bepalen of een onderneming moet worden beschouwd als een “grote onderneming”, namelijk het balanstotaal, de netto-omzet en het gemiddeld aantal werknemers per boekjaar.
Het netto-omzetcriterium moet voor kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen worden aangepast door in plaats van naar de in Richtlijn 2013/34/EU vastgelegde algemene definitie, naar de definitie van netto-omzet van Richtlijnen 86/635/EEG(19) en Richtlijn 91/674/EEG(20) van de Raad te verwijzen. Om te zorgen voor samenhang met de rapporteringsvereisten van Richtlijn 86/635/EEG moeten de lidstaten ervoor kunnen kiezen de duurzaamheidsrapporteringsvereisten niet toe te passen op kredietinstellingen vermeld in artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad(21).
De lijst van duurzaamheidskwesties waarover ondernemingen moeten rapporteren, moet zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met de in Verordening (EU) 2019/2088 vastgelegde definitie van de term “duurzaamheidsfactoren” en moet helpen voorkomen dat een discrepantie ontstaat tussen informatie die gebruikers nodig hebben en informatie die door ondernemingen wordt gerapporteerd. Die lijst moet ook zijn afgestemd op de behoeften en verwachtingen van gebruikers en ondernemingen, die vaak de termen “ecologisch”, “sociaal” en “governance” gebruiken als een manier om de drie belangrijkste duurzaamheidskwesties in te delen. Governancekwesties worden echter niet uitdrukkelijk genoemd in de in Verordening (EU) 2019/2088 vastgelegde definitie van duurzaamheidsfactoren. De definitie van de term “duurzaamheidskwesties” in Richtlijn 2013/34/EU, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, moet dan ook ecologische, sociale en mensenrechten en governancefactoren omvatten en gebaseerd zijn op de in Verordening (EU) 2019/2088 vastgelegde definitie van “duurzaamheidsfactoren”. De rapporteringsvereisten van Richtlijn 2013/34/EU mogen geen afbreuk doen aan nationale rapporteringsvereisten.
Op grond van artikel 19 bis, lid 1, en artikel 29 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU moet het verslag niet alleen informatie bevatten in de mate waarin zulks noodzakelijk is voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie, maar ook informatie die nodig is voor het begrip van de effecten van de activiteiten van de onderneming op milieu-, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van mensenrechten en de bestrijding van corruptie en omkoping. Op grond van die artikelen moeten ondernemingen dus zowel rapporteren over de effecten van hun activiteiten op mens en milieu als over de wijze waarop duurzaamheidskwesties de onderneming beïnvloeden. Dit noemt men het dubbele-materialiteitsperspectief, waarin de risico’s voor de onderneming en de effecten van de onderneming elk één materialiteitsperspectief vormen. Uit de geschiktheidscontrole van de rapportering door ondernemingen blijkt dat die twee perspectieven vaak niet goed worden begrepen of toegepast. Er moet dan ook worden verduidelijkt dat ondernemingen elk materialiteitsperspectief op zich moeten beschouwen en informatie moeten verschaffen die essentieel is vanuit beide perspectieven, alsmede informatie die essentieel is vanuit slechts één perspectief.
Op grond van artikel 19 bis, lid 1, en artikel 29 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU moeten ondernemingen informatie verschaffen over vijf rapporteringsgebieden: bedrijfsmodel; beleid, waaronder de toegepaste passende zorgvuldigheidsprocedures; de resultaten van dat beleid; risico’s en risicobeheer, en essentiële prestatie-indicatoren die relevant zijn voor het bedrijf. Artikel 19 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU bevat geen uitdrukkelijke verwijzingen naar andere rapporteringsgebieden die gebruikers van informatie relevant achten, sommige waarvan aansluiten op informatieverschaffingsverplichting in internationale regelingen, waaronder de aanbevelingen van de Task Force on Climate-related Financial Disclosures (taakgroep over de verschaffing van klimaatgerelateerde informatie). Informatieverschaffingsverplichtingen moeten in voldoende detail worden gespecificeerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen informatie over hun veerkracht ten aanzien van risico’s in verband met duurzaamheidskwesties rapporteren. Naast de in artikel 19 bis, lid 1, en artikel 29 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU genoemde rapporteringsgebieden moeten ondernemingen informatie verschaffen over hun bedrijfsstrategie alsook de veerkracht van het bedrijfsmodel en de bedrijfsstrategie ten aanzien van risico’s die verband houden met duurzaamheidskwesties. Ook moeten zij verplicht worden eventuele plannen bekend te maken om ervoor te zorgen dat hun bedrijfsmodel en -strategie verenigbaar zijn met de transitie naar een duurzame economie en met de doelstellingen om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 °C in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs en om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1119, zonder of met een beperkte uitloop van die termijn.
Het is met name van belang dat plannen in verband met het klimaat gebaseerd zijn op de meest recente wetenschappelijke gegevens, waaronder verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (Intergovernmental Panel on Climate Change — IPCC) en verslagen van de Europese wetenschappelijke adviesraad inzake klimaatverandering. Overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 openbaar gemaakte informatie over het bedrag aan kapitaaluitgaven (Capex) of operationele uitgaven (Opex) in verband met op de taxonomie afgestemde activiteiten kan in voorkomend geval financiële en investeringsplannen in verband met dergelijke plannen ondersteunen. Ondernemingen moeten ook worden verplicht bekend te maken of en hoe in hun bedrijfsmodel en -strategie rekening wordt gehouden met de belangen van belanghebbenden; eventuele kansen voor de onderneming die uit duurzaamheidskwesties voortvloeien; de uitvoering van de aspecten van de bedrijfsstrategie die van invloed zijn op of worden beïnvloed door duurzaamheidskwesties; eventuele door de onderneming gestelde duurzaamheidsdoelstellingen en de vooruitgang die is geboekt om deze te behalen; de rol van de raad en het bestuur met betrekking tot duurzaamheidskwesties; de belangrijkste werkelijke en mogelijke negatieve effecten van de activiteiten van de onderneming, en de wijze waarop de onderneming de informatie waarover zij rapporteert, heeft vastgesteld. Zodra de openbaarmaking van elementen zoals doelstellingen en de vooruitgang om die te behalen verplicht is, vervalt de noodzaak voor een afzonderlijke verplichting om de resultaten van beleid openbaar te maken.
Om te zorgen voor samenhang met internationale instrumenten zoals de “Guiding Principles on Business and Human Rights: Implementing the United Nations 'Protect, Respect and Remedy' Framework” (leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten), de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de door de OESO opgestelde passende zorgvuldigheidsrichtsnoeren voor verantwoord ondernemerschap, moeten de informatieverschaffingsvereisten betreffende passende zorgvuldigheidgedetailleerder worden gespecificeerd dan het geval is in artikel 19 bis, lid 1, punt b), en artikel 29 bis, lid 1, punt b), van Richtlijn 2013/34/EU. Passende zorgvuldigheid betreft de procedure die ondernemingen uitvoeren om de belangrijkste feitelijke en potentiële negatieve effecten in verband met hun activiteiten vast te stellen, te monitoren, te voorkomen, te beperken, te verhelpen of te beëindigen en geven daarin aan hoe ondernemingen die negatieve effecten aanpakken. Effecten in verband met de activiteiten van een onderneming omvatten effecten die rechtstreeks door de onderneming worden veroorzaakt, effecten waaraan de onderneming bijdraagt en effecten die anderszins verband houden met de waardeketen van de onderneming. De passende zorgvuldigheidsprocedure heeft betrekking op de gehele waardeketen van de onderneming, met inbegrip van haar eigen activiteiten, haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketens. In overeenstemming met de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten moet een feitelijk of potentieel negatief effect als een belangrijk effect worden beschouwd indien het tot de grootste effecten van de activiteiten van de onderneming telt op basis van: de ernst van de gevolgen voor mens of milieu; het aantal personen dat wordt of kan worden getroffen, of de omvang van de schade aan het milieu, en hoe eenvoudig de schade kan worden hersteld, waarbij het milieu of de situatie van de betrokken mensen in de eerdere toestand wordt hersteld.
Bij Richtlijn 2013/34/EU wordt de verschaffing van informatie over andere immateriële middelen dan de in de balans opgenomen immateriële vaste activa niet voorgeschreven. Algemeen wordt erkend dat informatie over immateriële vaste activa en andere immateriële factoren, waaronder intern gegenereerde immateriële hulpbronnen, te weinig wordt gerapporteerd, hetgeen in de weg staat aan een goede beoordeling van de ontwikkeling, de prestaties en de positie van een onderneming en aan de monitoring van investeringen. Om beleggers beter inzicht te geven in de groeiende kloof tussen de boekhoudkundige waarde en de marktwaarde van veel ondernemingen, die in veel sectoren van de economie wordt waargenomen, moet een adequate rapportering over immateriële hulpbronnen worden verplicht voor alle grote ondernemingen en alle ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten, met uitzondering van micro-ondernemingen. Bepaalde informatie over immateriële middelen hangt niettemin samen met duurzaamheidskwesties en moet daarom deel uitmaken van de duurzaamheidsrapportering. Zo kan duurzaamheidsinformatie inzake sociale aspecten, zoals informatie over de vaardigheden, competenties en ervaring van werknemers, hun loyaliteit aan de onderneming en motivatie om processen, goederen en diensten te verbeteren, ook worden beschouwd als informatie over immateriële middelen. Evenzo kan duurzaamheidsinformatie in verband met sociale of governancekwesties, waaronder informatie over de kwaliteit van de relaties van de onderneming met haar belanghebbenden, zoals klanten, leveranciers en de gemeenschappen die de gevolgen van haar activiteiten ondervinden, ook worden beschouwd als informatie over immateriële middelen. Dergelijke voorbeelden tonen aan dat in sommige gevallen geen duidelijk onderscheid te maken valt tussen informatie over immateriële middelen en informatie over duurzaamheidskwesties.
In artikel 19 bis, lid 1, en artikel 29 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU wordt niet gespecificeerd of de te rapporteren informatie toekomstgericht moet zijn of informatie over in het verleden behaalde resultaten betreft. Momenteel is er een gebrek aan toekomstgerichte informatieverschaffing, die vooral door gebruikers van duurzaamheidsinformatie op prijs wordt gesteld. In de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU moet daarom worden gespecificeerd dat de gerapporteerde duurzaamheidsinformatie toekomstgerichte en terugblikkende informatie en zowel kwalitatieve als kwantitatieve informatie moet bevatten. De informatie moet waar passend gebaseerd zijn op overtuigend wetenschappelijk bewijs. De informatie moet ook worden geharmoniseerd, vergelijkbaar zijn en waar voorhanden gebaseerd zijn op uniforme indicatoren, waarbij rapportage mogelijk is die specifiek is voor individuele ondernemingen en de commerciële positie van de onderneming niet in gevaar brengt. De gerapporteerde duurzaamheidsinformatie moet ook rekening houden met tijdhorizonten op korte, middellange en lange termijn en informatie bevatten over de gehele waardeketen van de onderneming, met inbegrip van haar eigen activiteiten, haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen, waar van toepassing. Informatie over de gehele waardeketen van de onderneming omvat informatie die betrekking heeft op haar waardeketen binnen de Unie en informatie over derde landen indien de waardeketen van de onderneming zich tot buiten de Unie uitstrekt. Gedurende de eerste drie jaar van de toepassing van de door de lidstaten vast te stellen maatregelen overeenkomstig deze wijzigingsrichtlijn en indien niet alle nodige informatie over de waardeketen beschikbaar is, moet de onderneming uitleggen welke inspanningen zijn geleverd om de informatie over haar waardeketen te verkrijgen, waarom die informatie niet kon worden verkregen en welke plannen de onderneming heeft om die informatie in de toekomst te verkrijgen.
Het is niet de doelstelling van deze wijzigingsrichtlijn ondernemingen te verplichten intellectueel kapitaal, intellectuele eigendom, kennis of de resultaten van innovatie te verschaffen die als bedrijfsgeheim zouden worden aangemerkt als gedefinieerd in Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad(22). De in deze wijzigingsrichtlijn vastgestelde rapporteringsvereisten moeten Richtlijn (EU) 2016/943 dan ook onverlet laten.
Op grond van artikel 19 bis, lid 1, en artikel 29 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU worden ondernemingen verplicht in hun niet-financiële verslaglegging verwijzingen naar en aanvullende uitleg betreffende de bedragen in de jaarlijkse financiële overzichten op te nemen. Op grond van die artikelen zijn ondernemingen echter niet verplicht om in het bestuursverslag naar andere informatie te verwijzen of die informatie nader toe te lichten. Er is momenteel dus een gebrek aan samenhang tussen de gerapporteerde niet-financiële informatie en de overige informatie in het jaarverslag. In dit verband moeten duidelijke eisen worden gesteld.
Wanneer ondernemingen geen beleid voeren met betrekking tot een of meerdere van de in artikel 19 bis, lid 1, en artikel 29 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU genoemde aangelegenheden, zijn zij op grond van die artikelen verplicht een duidelijke en gemotiveerde toelichting te geven waarom zij dit niet doen. De verschillende behandeling van informatieverschaffing over het door ondernemingen gevoerde beleid in vergelijking met de andere rapporteringsgebieden die in die artikelen worden genoemd, heeft tot verwarring geleid bij de rapporterende ondernemingen en heeft niet bijgedragen aan een verbetering van de kwaliteit van de gerapporteerde informatie. Het is derhalve niet nodig een dergelijke verschillende behandeling van beleid in die richtlijn te handhaven. In de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moet worden bepaald welke informatie moet worden verschaft met betrekking tot elk van de in de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU, zoals gewijzigd bij deze wijzigingsrichtlijn, genoemde rapporteringsgebieden.
Ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van artikel 19 bis, lid 1, en artikel 29 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU vallen, kunnen zich baseren op nationale, Unie- of internationale rapporteringskaders, en wanneer zij dat doen, moeten zij specificeren op welke kaders zij zich hebben gebaseerd. Op grond van Richtlijn 2013/34/EU zijn ondernemingen echter niet verplicht om een gemeenschappelijk rapporteringskader of een gemeenschappelijke rapporteringsstandaard te gebruiken, en belet ondernemingen niet om helemaal geen rapporteringskader of -standaarden te gebruiken. Zoals voorgeschreven in artikel 2 van Richtlijn 2014/95/EU heeft de Commissie op 5 juli 2017 een mededeling vastgesteld getiteld “Richtsnoeren inzake niet-financiële rapportage (methodologie voor het rapporteren van niet-financiële informatie)” (“richtsnoeren inzake niet-financiële verslaglegging”), die niet-bindende richtsnoeren bevat voor ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van die richtlijn vallen.
Op 17 juni 2019 heeft de Commissie haar richtsnoeren voor de rapportering van klimaatgerelateerde informatie vastgesteld, die aanvullende richtsnoeren bevatten, met name voor de rapportering van klimaatgerelateerde informatie. In die richtsnoeren voor de rapportering van klimaatgerelateerde informatie zijn de aanbevelingen van de taakgroep over de verschaffing van klimaatgerelateerde financiële informatie uitdrukkelijk opgenomen. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat de richtsnoeren voor de rapportering van klimaatgerelateerde informatie geen significant effect hebben gehad op de kwaliteit van niet-financiële verslaglegging door ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU vallen. Het vrijwillige karakter van de richtsnoeren houdt in dat het ondernemingen vrij staat te besluiten deze al dan niet toe te passen. De richtsnoeren kunnen derhalve op zichzelf niet garanderen dat de informatie die door verschillende ondernemingen wordt verschaft, vergelijkbaar is, of dat alle informatie wordt verschaft die gebruikers van die informatie relevant achten. Daarom is er behoefte aan verplichte gemeenschappelijke duurzaamheidsrapporteringsstandaarden om ervoor te zorgen dat informatie vergelijkbaar is en dat alle relevante informatie wordt verschaft. Voortbouwend op het beginsel van dubbele materialiteit moeten de standaarden betrekking hebben op alle informatie die van materieel belang is voor de gebruikers van die informatie. Gemeenschappelijke duurzaamheidsrapporteringsstandaarden zijn ook nodig om de waarborging en digitalisering van duurzaamheidsrapportering mogelijk te maken en het toezicht daarop en de handhaving ervan te vergemakkelijken.
De ontwikkeling van verplichte gemeenschappelijke duurzaamheidsrapporteringsstandaarden is noodzakelijk om te komen tot een situatie waarin duurzaamheidsinformatie een status heeft die vergelijkbaar is met die van financiële informatie. De vaststelling van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden door middel van gedelegeerde handelingen zou zorgen voor geharmoniseerde duurzaamheidsrapportering in de hele Unie. Een onderneming voldoet daarom aan de duurzaamheidsrapporteringsvereisten van de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU door te rapporteren overeenkomstig de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden. Bij het vaststellen van dergelijke standaarden is het van essentieel belang om zoveel mogelijk rekening te houden met de belangrijkste duurzaamheidsrapporteringsstandaarden die wereldwijd worden gebruikt, zonder de ambitie van deze wijzigingsrichtlijn en de op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen af te zwakken.
Geen enkele bestaande standaard of kader voldoet op zichzelf aan de behoeften van de Unie aan duurzaamheidsrapportering. De op grond van Richtlijn 2013/34/EU vereiste informatie moet informatie omvatten die relevant is vanuit elk van de materialiteitsperspectieven, moet betrekking hebben op alle duurzaamheidskwesties en moet, waar passend, worden afgestemd op andere Unierechtelijke verplichtingen om duurzaamheidsinformatie te verschaffen, waaronder de in Verordeningen (EU) 2020/852 en (EU) 2019/2088 vastgelegde verplichtingen. Bovendien moeten de verplichte duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor ondernemingen in de Unie overeenkomen met het ambitieniveau van de Green Deal en de doelstelling van een klimaatneutrale Unie in 2050, alsook met de tussentijdse doelstellingen uit hoofde van Verordening (EU) 2021/1119. Daarom moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor de Unie vast te stellen, zodat die snel kunnen worden ingevoerd en de inhoud van die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden aansluit bij de behoeften van de Unie.
De European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) is een vereniging zonder winstoogmerk naar Belgisch recht die het algemeen belang dient door de Commissie advies te verstrekken over de goedkeuring van internationale standaarden voor financiële verslaglegging. De EFRAG heeft een reputatie opgebouwd als Europees expertisecentrum op het gebied van rapportering door ondernemingen en is goed in staat om de coördinatie te bevorderen tussen Europese duurzaamheidsrapporteringsstandaarden en internationale initiatieven die gericht zijn op de ontwikkeling van wereldwijd consistente standaarden. In maart 2021 heeft een door de EFRAG opgerichte taakgroep van meerdere belanghebbenden aanbevelingen gepubliceerd voor de mogelijke ontwikkeling van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor de Unie. Die aanbevelingen bevatten voorstellen om een samenhangende en alomvattende reeks duurzaamheidsrapporteringsstandaarden te ontwikkelen die alle duurzaamheidskwesties bestrijken vanuit een dubbele-materialiteitsperspectief. Die aanbevelingen bevatten ook een gedetailleerd stappenplan voor de ontwikkeling van dergelijke standaarden, en voorstellen voor een wederzijds versterkende samenwerking tussen wereldwijde initiatieven voor de vaststelling van standaarden en initiatieven van de Unie. In maart 2021 heeft de bestuursvoorzitter van de EFRAG aanbevelingen gepubliceerd voor mogelijke wijzigingen in het bestuur van de EFRAG in het geval dat de EFRAG om technisch advies wordt gevraagd over duurzaamheidsrapporteringsstandaarden. De aanbevelingen van de bestuursvoorzitter van de EFRAG houden onder meer in dat binnen de EFRAG een nieuwe duurzaamheidsrapporteringspijler wordt opgezet, zonder de bestaande pijler voor financiële verslaglegging ingrijpend te wijzigen. In maart 2022 heeft de algemene vergadering van de EFRAG de leden van de onlangs opgerichte raad voor duurzaamheidsrapportering van de EFRAG benoemd. Bij de vaststelling van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moet de Commissie rekening houden met het technische advies dat de EFRAG zal uitbrengen.
Om te zorgen voor hoogwaardige standaarden die bijdragen aan het Europees openbaar belang en tegemoetkomen aan de behoeften van ondernemingen en gebruikers van de gerapporteerde informatie, moet de EFRAG over voldoende overheidsfinanciering beschikken om zijn onafhankelijkheid te waarborgen. Zijn technisch advies moet worden ontwikkeld volgens geijkte procedures, onder overheidstoezicht en op transparante wijze, en met de deskundigheid van een evenwichtige vertegenwoordiging van relevante belanghebbenden, waaronder ondernemingen, beleggers, maatschappelijke organisaties en vakbonden, en moet vergezeld gaan van kosten-batenanalyses. Deelname aan de werkzaamheden van de EFRAG op technisch niveau moet afhankelijk worden gesteld van deskundigheid op het gebied van duurzaamheidsrapportering en mag niet afhankelijk worden gesteld van enige financiële bijdrage, onverminderd de deelname van overheidsinstanties en nationale standaardiseringsorganisaties aan die werkzaamheden. Er moet worden gezorgd voor een transparant proces waarbij belangenconflicten worden vermeden. Opdat in de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden van de Unie rekening wordt gehouden met de standpunten van de lidstaten, moet de Commissie, alvorens die standaarden vast te stellen, de in Verordening (EU) 2020/852 bedoelde deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering en het in Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad(23) bedoelde regelgevend comité voor financiële verslaggeving raadplegen met betrekking tot het technische advies van de EFRAG.
De Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA), de Europese Bankautoriteit (EBA) en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) spelen een rol bij het opstellen van technische reguleringsnormen op grond van Verordening (EU) 2019/2088 en die technische reguleringsnormen moeten in overeenstemming zijn met die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden. Uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad(24) speelt de ESMA ook een rol in het bevorderen van toezichtconvergentie bij de handhaving van ondernemingsrapportering door uitgevende instellingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten en die verplicht zullen zijn die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden toe te passen. Daarom moet van de ESMA, de EBA en de Eiopa worden verlangd dat zij advies uitbrengen over het technische advies van de EFRAG. Dergelijke adviezen moeten binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek van de Commissie worden uitgebracht. Daarnaast moet de Commissie het Europees Milieuagentschap, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de ECB, het Comité van Europese auditorstoezichthouders (Committee of European Auditing Oversight Bodies — Ceaob) en het platform voor duurzame financiering raadplegen om ervoor te zorgen dat de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden in samenhang zijn met het beleid en het recht van de Unie ter zake. Wanneer een van die entiteiten besluit een advies in te dienen, moet zij dat doen binnen twee maanden vanaf de datum waarop het door de Commissie is geraadpleegd.
Ter bevordering van democratische controle, toetsing en transparantie moet de Commissie minstens één keer per jaar het Europees Parlement raadplegen, en samen moeten zij de deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering, alsook regelgevend comité voor financiële verslaggeving raadplegen over het werkprogramma van de EFRAG met betrekking tot de ontwikkeling van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.
De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moeten in overeenstemming zijn met ander Unierecht. Die standaarden moeten met name worden afgestemd op de vereisten inzake informatieverschaffing die zijn vastgelegd in Verordening (EU) 2019/2088 en moeten rekening houden met onderliggende indicatoren en methoden die zijn vastgesteld in de verschillende op grond van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde gedelegeerde handelingen, de op grond van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad(25) op benchmarkbeheerders van toepassing zijnde bekendmakingverplichtingen, de minimumnormen voor de opstelling van EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks, en met alle werkzaamheden die de EBA heeft verricht bij de uitvoering van de openbaarmakingsvereisten van pijler III van Verordening (EU) nr. 575/2013.
In de standaarden moet rekening worden gehouden met het milieurecht van de Unie, met inbegrip van Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad(26) en Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad(27) en, en moet rekening worden gehouden met Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie(28) en de bijlagen daarbij en de wijzigingen daarvan. Er moet ook rekening worden gehouden met ander relevant Unierecht, met inbegrip van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad(29), en met andere in het Unierecht vastgelegde vereisten voor ondernemingen met betrekking tot bestuursplichten en passende zorgvuldigheid.
Bij de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moet rekening worden gehouden met de richtsnoeren inzake niet-financiële verslaglegging en de richtsnoeren voor de rapportering van klimaatgerelateerde informatie. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met andere rapporteringsvereisten in Richtlijn 2013/34/EU die niet rechtstreeks verband houden met duurzaamheid, teneinde de gebruikers van de gerapporteerde informatie een beter inzicht te verschaffen in de ontwikkeling, de prestaties, de positie en de effecten van de onderneming, door de koppeling tussen de duurzaamheidsinformatie en andere overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU gerapporteerde informatie te maximaliseren.
De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moeten evenredig zijn en mogen geen onnodige administratieve lasten met zich meebrengen voor ondernemingen die ze moeten toepassen. Om de verstoring voor ondernemingen die reeds duurzaamheidsinformatie rapporteren tot een minimum te beperken, moet in de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden in voorkomend geval rekening worden gehouden met bestaande standaarden en kaders voor duurzaamheidsrapportering en -boekhouding. Tot dergelijke bestaande standaarden en kaders behoren het Global Reporting Initiative, de Sustainability Accounting Standards Board, de International Integrated Reporting Council, de International Accounting Standards Board, de taakgroep over verschaffing van klimaatgerelateerde financiële informatie, de Carbon Disclosure Standards Board en het CDP, voorheen bekend als het Carbon Disclosure Project.
De Uniestandaarden moeten rekening houden met alle duurzaamheidsrapporteringsstandaarden die onder auspiciën van de International Financial Reporting Standards Foundation zijn ontwikkeld. Om onnodige versnippering van de regelgeving te voorkomen, welke negatieve gevolgen kan hebben voor ondernemingen die wereldwijd actief zijn, moeten de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden van de Unie bijdragen tot het proces van convergentie van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden op wereldwijd niveau door het werk van de International Sustainability Standards Board (ISSB) te ondersteunen. De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden van de Unie moeten het risico op inconsistente rapporteringsvereisten voor wereldwijd opererende ondernemingen verminderen door de inhoud van de door de ISSB te ontwikkelen wereldwijde basisstandaarden te integreren, voor zover de inhoud van die basisstandaarden in overeenstemming is met het rechtskader van de Unie en de doelstellingen van de Green Deal.
In de Green Deal heeft de Commissie zich ertoe verbonden bedrijven en andere belanghebbenden te steunen bij de ontwikkeling van gestandaardiseerde boekhoudkundige praktijken inzake natuurlijk kapitaal binnen de Unie en op internationaal niveau, teneinde te zorgen voor een passend beheer van milieurisico’s en mitigatiemogelijkheden, en de daarmee samenhangende transactiekosten te verlagen.
In het Transparent-project dat wordt ondersteund uit hoofde van het bij Verordening (EU) 2021/783 van het Europees Parlement en de Raad(30) vastgestelde programma voor het milieu en klimaatactie (“LIFE-programma”), wordt de eerste boekhoudmethodiek voor natuurlijk kapitaal ontwikkeld, die de bestaande methoden gemakkelijker vergelijkbaar en transparanter zal maken en tegelijk de drempel voor bedrijven zal verlagen om de systemen ter ondersteuning van hun toekomstbestendigheid in te voeren en te gebruiken. Het Natural Capital Protocol is ook een belangrijke referentie op het gebied van boekhouding van natuurlijk kapitaal. Hoewel boekhoudmethoden voor natuurlijk kapitaal voornamelijk dienen ter versterking van interne managementbeslissingen, moeten zij naar behoren in aanmerking worden genomen bij het vaststellen van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden. Sommige boekhoudmethodieken voor natuurlijk kapitaal zijn erop gericht een monetaire waarde toe te kennen aan de milieueffecten van de activiteiten van ondernemingen, wat gebruikers van duurzaamheidsinformatie kan helpen dergelijke effecten beter te begrijpen. Daarom moeten duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, indien dat nodig wordt geacht, gemonetariseerde indicatoren van duurzaamheidseffecten kunnen bevatten.
In duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moet ook rekening worden gehouden met internationaal erkende beginselen en kaders inzake verantwoord ondernemerschap, maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzame ontwikkeling, waaronder de duurzameontwikkelingsdoelen, de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, de door de OESO richtsnoeren betreffende passende zorgvuldigheid voor verantwoord ondernemerschap en verwante sectorale richtsnoeren, het Global Compact, de tripartiete beginselverklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid, de ISO 26000-norm inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen, en de principes voor verantwoord beleggen van de VN.
Er moet voor worden gezorgd dat de informatie die door ondernemingen overeenkomstig de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden wordt gerapporteerd, voldoet aan de behoeften van de gebruikers, en geen onevenredige inspanningen en kosten vergt van de rapporterende ondernemingen en ondernemingen die indirect de gevolgen hiervan ondervinden als onderdeel van de waardeketen van die ondernemingen. In de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moet daarom worden gespecificeerd welke informatie ondernemingen moeten verschaffen over alle belangrijke ecologische factoren, met inbegrip van hun effecten en afhankelijkheden ten aanzien van klimaat, lucht, land, water en biodiversiteit. Verordening (EU) 2020/852 voorziet in een classificatie van de milieudoelstellingen van de Unie.
Ter wille van de samenhang is het passend een soortgelijke classificatie te gebruiken om de ecologische factoren vast te stellen die aan de orde moeten komen in duurzaamheidsrapporteringsstandaarden. De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moeten rekening houden met geografische of andere contextuele informatie die ondernemingen moeten verschaffen en deze specificeren om inzicht te verschaffen in hun belangrijkste effecten op duurzaamheidskwesties en de belangrijkste risico’s voor de onderneming die voortvloeien uit duurzaamheidskwesties. Bij het preciseren van de informatie over ecologische factoren die moeten verschaffen, moet worden gezorgd voor samenhang met de definities die zijn vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EU) 2020/852 en de rapportagevereisten die zijn vastgelegd in artikel 8 van die verordening en in de uit hoofde van die verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen.
Wat klimaatgerelateerde informatie betreft, willen gebruikers op de hoogte zijn van de fysieke en transitierisico’s van ondernemingen alsook van hun veerkracht en aanpassingsplannen ten aanzien van verschillende klimaatscenario’s en aanpassingsplannen ten aanzien van de doelstelling van een klimaatneutrale Unie in uiterlijk 2050. Zij zijn ook geïnteresseerd in het niveau en de omvang van de broeikasgasemissies en -verwijderingen die aan de onderneming worden toegeschreven, met inbegrip van de mate waarin de onderneming compensaties gebruikt en de bron van die compensaties. Om tot een klimaatneutrale economie te komen, moeten de standaarden voor de boekhouding en compensatie van broeikasgassen op elkaar worden afgestemd. Gebruikers hebben behoefte aan betrouwbare informatie over compensaties die tegemoetkomt aan de bezorgdheid over mogelijke dubbeltellingen en overschattingen, gezien de risico’s die dubbeltellingen en overschattingen kunnen inhouden voor het bereiken van klimaatgerelateerde doelstellingen. Gebruikers zijn ook geïnteresseerd in de inspanningen van bedrijven om de absolute broeikasgassen doeltreffend te verminderen als onderdeel van hun strategieën voor de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, met inbegrip van emissies van groep 1, groep 2 en in voorkomend geval groep 3.
Wat de emissies van groep 3 betreft, is het een prioriteit voor gebruikers om informatie te ontvangen over welke categorieën van groep 3 significant zijn in het geval van de onderneming, en over de emissies in elk van die categorieën van groep 3. In de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moet daarom worden gespecificeerd welke informatie ondernemingen met betrekking tot dergelijke kwesties moeten rapporteren.
Om een klimaatneutrale en circulaire economie zonder diffuse verontreiniging te bereiken, moeten alle economische sectoren volledig worden ingezet worden. In dit verband is het van cruciaal belang dat het energieverbruik wordt verminderd en de energie-efficiëntie wordt verhoogd, aangezien energie in alle toeleveringsketens wordt gebruikt. In de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moet dan ook terdege rekening worden gehouden met milieukwesties, waaronder klimaatgerelateerde kwesties.
In de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moet worden gespecificeerd welke informatie ondernemingen moeten verschaffen over sociale factoren, waaronder arbeidsomstandigheden, betrokkenheid van sociale partners, collectieve onderhandelingen, gelijkheid, non-discriminatie, diversiteit en inclusie, en mensenrechten. Dergelijke informatie moet betrekking hebben op de effecten van de onderneming op mensen, met inbegrip van werknemers, en op de menselijke gezondheid. De informatie die ondernemingen verschaffen over mensenrechten moet, in voorkomend geval, ook informatie bevatten over dwangarbeid en kinderarbeid in hun waardeketens. Duurzaamheidsrapporteringsvereisten met betrekking tot dwangarbeid mogen overheidsinstanties niet ontslaan van hun verantwoordelijkheid om via handelsbeleid en diplomatieke middelen de invoer van goederen die zijn geproduceerd als gevolg van schendingen van de mensenrechten, waaronder dwangarbeid, aan te pakken. Ondernemingen moeten ook kunnen rapporteren over mogelijke risico’s en negatieve ontwikkelingen op het gebied van werkgelegenheid en lonen.
In de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden die betrekking hebben op sociale factoren moet worden gespecificeerd welke informatie ondernemingen moeten verstrekken met betrekking tot de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten die relevant zijn voor ondernemingen, met inbegrip van gelijke kansen voor iedereen en arbeidsvoorwaarden. In het op 4 maart 2021 door de Commissie goedgekeurde actieplan inzake de Europese pijler van sociale rechten wordt opgeroepen tot strengere eisen voor ondernemingen om over sociale aangelegenheden te rapporteren. In de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moet ook worden gespecificeerd welke informatie ondernemingen moeten verschaffen met betrekking tot de mensenrechten, fundamentele vrijheden, democratische beginselen en normen die zijn vastgelegd in het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens en andere belangrijke mensenrechtenverdragen van de VN, waaronder het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volken, het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, de verklaring van de ILO betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk, de fundamentele verdragen van de ILO, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Europees Sociaal Handvest en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Rapportering over sociale factoren, alsook over ecologische en governancefactoren moet in verhouding staan tot het toepassingsgebied en de doelstellingen van deze wijzigingsrichtlijn. In de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden die betrekking hebben op gendergelijkheid en gelijke beloning voor gelijkwaardig werk, moet onder meer worden gespecificeerd welke informatie moet worden gerapporteerd over de loonkloof tussen mannen en vrouwen, rekening houdend met ander relevant Unierecht. In de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden die betrekking hebben op de werkgelegenheid en de inclusie van personen met een handicap, moet onder meer worden gespecificeerd welke informatie moet worden gerapporteerd over de door de onderneming genomen toegankelijkheidsmaatregelen.
In de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden die betrekking hebben op opleiding en de ontwikkeling van vaardigheden, moet onder meer worden gespecificeerd welke informatie moet worden gerapporteerd over het aandeel en de uitsplitsing van werknemers die een opleiding volgen. In de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden die betrekking hebben op collectieve onderhandelingen, moet onder meer worden gespecificeerd welke informatie openbaar moet worden gemaakt over het bestaan van ondernemingsraden, het bestaan van collectieve overeenkomsten en het aandeel werknemers dat onder dergelijke overeenkomsten valt. In de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden die betrekking hebben op werknemersparticipatie, moet onder meer worden gespecificeerd welke informatie moeten worden verschaft over de deelname van werknemers aan de raad van bestuur en de raad van toezicht. In de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden die betrekking hebben op diversiteit, moet onder meer worden gespecificeerd welke informatie moet worden gerapporteerd over genderdiversiteit in het topmanagement en het aantal leden van het ondervertegenwoordigde geslacht in hun raden van bestuur.
Gebruikers hebben behoefte aan informatie over governancefactoren. De governancefactoren die het meest relevant zijn voor gebruikers, zijn opgesomd door gezaghebbende rapporteringskaders zoals het Global Reporting Initiative en de taakgroep over de verschaffing van klimaatgerelateerde financiële informatie, en in gezaghebbende wereldwijde kaders zoals de Global Governance Principles van het International Corporate Governance Network en de beginselen van corporate governance van de G20/OESO. In de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moet worden gespecificeerd welke informatie ondernemingen moeten verschaffen over governancefactoren. Die informatie moet betrekking hebben op de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, de deskundigheid en vaardigheden die nodig zijn om die rol te vervullen dan wel de toegang die deze organen hebben tot dergelijke deskundigheid en vaardigheden, het bestaan van aan leden van deze organen aangeboden stimulansen die verband houden met duurzaamheidskwesties en op de interne controle- en risicobeheersystemen van een onderneming met betrekking tot het duurzaamheidsrapporteringsproces. Gebruikers hebben ook informatie nodig over de bedrijfscultuur en de aanpak inzake bedrijfsethiek van ondernemingen, twee erkende elementen van gezaghebbende kaders voor corporate governance zoals de Global Governance Principles van het International Corporate Governance Network, met inbegrip van informatie over de bestrijding van corruptie en omkoping, en over de politieke betrokkenheid van een onderneming, waaronder haar lobbyactiviteiten.
Informatie over het beheer van de onderneming en de kwaliteit van haar relaties met klanten, leveranciers en de gemeenschappen die de gevolgen van de activiteiten van de onderneming ondervinden, helpt gebruikers om de risico’s van een onderneming te begrijpen, alsook haar effect op duurzaamheidskwesties. Bij informatie over relaties met leveranciers gaat het onder meer om betalingspraktijken met betrekking tot de betalingsdatum of -termijn, de rente die in rekening wordt gebracht bij betalingsachterstand of de vergoeding voor invorderingskosten als bedoeld in Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad(31). Elk jaar gaan duizenden ondernemingen, vooral kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), gebukt onder administratieve en financiële lasten omdat zij te laat of helemaal niet worden betaald. Uiteindelijk leiden betalingsachterstanden tot insolventie en faillissement, met verwoestende gevolgen voor hele waardeketens. Meer informatie over betalingspraktijken moet andere ondernemingen in staat stellen snelle en betrouwbare betalers te identificeren, oneerlijke betalingspraktijken op te sporen, toegang te krijgen tot informatie over de bedrijven waarmee zij handelen, en te onderhandelen over eerlijkere betalingsvoorwaarden.
De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moeten een meer geïntegreerd beeld bevorderen van alle informatie die ondernemingen in het bestuursverslag publiceren, teneinde de gebruikers van die informatie een beter inzicht te geven in de ontwikkeling, de resultaten, de positie en de effecten van de onderneming. In de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moet waar nodig een onderscheid worden gemaakt tussen de informatie die ondernemingen moeten verschaffen wanneer zij op individueel niveau verslag uitbrengen en de informatie die ondernemingen moeten verschaffen wanneer zij op groepsniveau rapporteren. De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moeten voor ondernemingen tevens richtsnoeren bevatten voor het proces ter bepaling van de in het bestuursverslag op te nemen duurzaamheidsinformatie, aangezien van een onderneming enkel zou moeten worden vereist informatie te verschaffen die relevant is om inzicht te krijgen in haar effect op duurzaamheidskwesties en de wijze waarop duurzaamheidskwesties haar ontwikkeling, prestaties en positie beïnvloeden.
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat duurzaamheidsrapportering wordt uitgevoerd met inachtneming van het recht van werknemers op informatie en raadpleging. Het management van de onderneming dient dan ook de werknemersvertegenwoordiging op het passende niveau te informeren en dient met hen relevante informatie en de manier waarop duurzaamheidsinformatie wordt verkregen en geverifieerd te bespreken. Dit noopt voor de toepassing van deze wijzigingsrichtlijn tot de instelling van een dialoog en een gedachtewisseling tussen de werknemersvertegenwoordigers en het hoofdbestuur of management op een ander geschikter niveau, op een zodanig tijdstip, op een zodanige wijze en met een zodanige inhoud dat de werknemersvertegenwoordigers uiting kunnen geven aan hun standpunt. Hun standpunt wordt in voorkomend geval meegedeeld aan de betrokken bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen.
Ondernemingen in dezelfde sector zijn vaak blootgesteld aan vergelijkbare duurzaamheidsgerelateerde risico’s en hebben vaak vergelijkbare effecten op de samenleving en het milieu. Vergelijkingen tussen ondernemingen in dezelfde sector zijn bijzonder waardevol voor beleggers en andere gebruikers van duurzaamheidsinformatie. De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moeten daarom zowel informatie specificeren die ondernemingen in alle sectoren moeten verschaffen als informatie die ondernemingen afhankelijk van hun sector of activiteit moeten verschaffen. Sectorspecifieke duurzaamheidsrapporteringsstandaarden zijn vooral belangrijk in het geval van sectoren met hoge duurzaamheidsrisico’s of -effecten voor het milieu, de mensenrechten en governance, waaronder de in de afdelingen A tot en met H en afdeling L van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad(32) vermelde sectoren, en de desbetreffende activiteiten binnen die sectoren. Bij de vaststelling van sectorspecifieke duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moet de Commissie ervoor zorgen dat de in de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden gespecificeerde informatie in verhouding staat tot de omvang van de risico’s en effecten in verband met duurzaamheidskwesties die specifiek zijn voor elke sector, rekening houdend met het feit dat de risico’s en effecten voor sommige sectoren groter zijn dan voor andere. De Commissie moet ook rekening houden met het feit dat niet alle activiteiten binnen dergelijke sectoren noodzakelijkerwijs gepaard gaan met hoge duurzaamheidsrisico’s of -effecten. Voor ondernemingen die actief zijn in sectoren die bijzonder afhankelijk zijn van natuurlijke hulpbronnen, zouden sectorspecifieke duurzaamheidsrapporteringsstandaarden informatieverschaffing over de natuurgerelateerde effecten op en de risico’s voor de biodiversiteit en ecosystemen vereisen.
De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moeten ook rekening houden met de moeilijkheden die ondernemingen kunnen ondervinden bij het verzamelen van informatie van actoren in hun gehele waardeketen, vooral van leveranciers die kleine of middelgrote ondernemingen zijn en leveranciers in opkomende markten en economieën. In de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moet worden gespecificeerd welke te verschaffen informatie over waardeketens in verhouding staat tot en relevant is in verband met de omvang en complexiteit van de activiteiten van de ondernemingen en de capaciteiten en kenmerken van ondernemingen in waardeketens, met name de capaciteiten en kenmerken van ondernemingen die niet hoeven te voldoen aan de in deze wijzigingsrichtlijn vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsvereisten. In de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moet geen verplichting worden opgenomen tot het verschaffen van informatie waarvoor ondernemingen van kleine en middelgrote ondernemingen in hun waardeketen informatie zouden moeten vergaren die verder gaat dan de informatie die overeenkomstig de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen moet worden verschaft. Dit mag geen afbreuk doen aan Unievereisten voor ondernemingen om een passende zorgvuldigheidsprocedure uit te voeren.
Om tijdig aan de informatiebehoeften van gebruikers te voldoen, en met name gezien de urgentie om te voorzien in de informatiebehoeften van financiëlemarktdeelnemers, met inachtneming van de vereisten die zijn vastgelegd in de op grond van artikel 4, leden 6 en 7, van Verordening (EU) 2019/2088 vastgestelde gedelegeerde handelingen, moet de Commissie uiterlijk voor 30 juni 2023 door middel van gedelegeerde handelingen een eerste reeks duurzaamheidsrapporteringsstandaarden vaststellen. Die reeks duurzaamheidsrapporteringsstandaarden moet specificeren welke informatie ondernemingen moeten verschaffen met betrekking tot alle rapporteringsgebieden en duurzaamheidskwesties, en dat financiëlemarktdeelnemers moeten voldoen aan de informatieverschaffingsverplichtingen van Verordening (EU) 2019/2088. De Commissie moet uiterlijk voor 30 juni 2024 door middel van gedelegeerde handelingen een tweede reeks rapporteringsstandaarden vaststellen, waarin aanvullende informatie wordt gespecificeerd die ondernemingen, indien nodig, moeten verschaffen over duurzaamheidskwesties en rapporteringsgebieden, en informatie die specifiek is voor de sector waarin een onderneming actief is. De Commissie moet die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, met inbegrip van de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen, om de drie jaar evalueren om rekening te houden met relevante ontwikkelingen, waaronder de ontwikkeling van internationale standaarden.
Bij Richtlijn 2013/34/EU wordt niet vereist dat het bestuursverslag in een digitale vorm wordt verstrekt, wat de vindbaarheid en bruikbaarheid van de gerapporteerde informatie belemmert. Gebruikers van duurzaamheidsinformatie verwachten steeds vaker dat deze informatie vindbaar, vergelijkbaar en machineleesbaar is in digitale formaten. De lidstaten moeten van ondernemingen waarop de duurzaamheidsrapporteringsvereisten van Richtlijn 2013/34/EU van toepassing zijn kunnen verlangen dat zij hun bestuursverslagen op hun website gratis openbaar toegankelijk maken. Digitalisering biedt mogelijkheden om informatie efficiënter te benutten en biedt aanzienlijke kostenbesparingen voor zowel gebruikers als ondernemingen. Digitalisering maakt het ook mogelijk gegevens op nationaal en Unieniveau centraal beschikbaar te stellen in een open en toegankelijk formaat dat makkelijk leesbaar is en dat het mogelijk maakt gegevens te vergelijken. Ondernemingen moet derhalve worden verplicht hun bestuursverslagen in het in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/815 van de Commissie(33) bepaalde elektronisch verslagleggingsformaat op te stellen en hun duurzaamheidsrapportering, met inbegrip van de uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 vereiste informatie, te markeren overeenkomstig het in Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/815 bepaalde elektronisch verslagleggingsformaat, zodra dat is vastgesteld.
Er is een digitale taxonomie voor duurzaamheidsrapporteringsstandaarden van de Unie nodig, zodat de gerapporteerde informatie overeenkomstig die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden kan worden gemarkeerd. Deze vereisten moeten worden meegenomen in de werkzaamheden op het gebied van digitalisering die de Commissie in haar mededeling van 19 februari 2020, getiteld “Een Europese datastrategie” en in haar mededeling van 24 september 2020, getiteld “EU-strategie voor het digitale geldwezen” heeft aangekondigd. Deze vereisten zouden tevens een aanvulling vormen op de oprichting van één Europees toegangspunt (European Single Access Point — ESAP) voor openbare bedrijfsinformatie, zoals beoogd in de mededeling van 24 september 2020 van de Commissie getiteld “Een kapitaalmarktenunie voor mensen en bedrijven — nieuw actieplan”, waarin ook aandacht wordt besteed aan de behoefte om vergelijkbare informatie in digitaal formaat te verstrekken.
Om de gerapporteerde duurzaamheidsinformatie in het ESAP op te nemen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat ondernemingen zonder op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten hun bestuursverslag, inclusief de duurzaamheidsrapportering, in het in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815 bepaalde elektronische verslagleggingsformaat publiceren.
De lidstaten hebben op grond van artikel 19 bis, lid 4, van Richtlijn 2013/34/EU de mogelijkheid ondernemingen vrijstelling te verlenen van het opnemen van de in artikel 19 bis, lid 1, van die richtlijn voorgeschreven niet-financiële verklaring in het bestuursverslag. De lidstaten kunnen dit doen wanneer de betrokken onderneming een afzonderlijk verslag opstelt dat samen met het bestuursverslag wordt gepubliceerd overeenkomstig artikel 30 van die richtlijn, of wanneer dat verslag binnen een redelijke termijn van maximum zes maanden na de balansdatum voor het publiek beschikbaar wordt gesteld op de website van de onderneming, en ernaar wordt verwezen in het bestuursverslag. Dezelfde mogelijkheid bestaat voor de in Richtlijn 2013/34/EU bedoelde geconsolideerde niet-financiële verklaring. Twintig lidstaten hebben van deze mogelijkheid gebruikgemaakt. De mogelijkheid om een afzonderlijk verslag te publiceren belemmert echter de beschikbaarheid van informatie die financiële informatie en informatie over duurzaamheidskwesties met elkaar verbindt. Het belemmert ook de vindbaarheid en toegankelijkheid van informatie voor gebruikers, in het bijzonder beleggers, die geïnteresseerd zijn in zowel financiële informatie als duurzaamheidsinformatie. Mogelijke verschillende publicatietijden voor financiële en duurzaamheidsinformatie verergeren dat probleem. Publicatie in een afzonderlijk verslag kan ook de indruk wekken, zowel intern als extern, dat duurzaamheidsinformatie tot een categorie minder relevante informatie behoort, wat ertoe kan leiden dat de informatie als minder betrouwbaar wordt ervaren. Ondernemingen moeten de duurzaamheidsinformatie derhalve in een deel van het bestuursverslag opnemen dat specifiek hierover gaat en duidelijk als zodanig herkenbaar is en de lidstaten mogen ondernemingen niet langer ontslaan van de verplichting om in het bestuursverslag informatie over duurzaamheidskwesties op te nemen.
Een dergelijke verplichting zou ook helpen om de rol van de nationale bevoegde autoriteiten te verduidelijken bij het toezicht op de duurzaamheidsrapportering, als onderdeel van het overeenkomstig Richtlijn 2004/109/EG voorbereide bestuursverslag,. Voorts mag ondernemingen die verplicht zijn duurzaamheidsinformatie te rapporteren in geen geval vrijstelling worden verleend van de verplichting het bestuursverslag te publiceren, aangezien het belangrijk is ervoor te zorgen dat duurzaamheidsinformatie voor het publiek beschikbaar is.
In artikel 20 van Richtlijn 2013/34/EU worden ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten verplicht in hun bestuursverslag een verklaring inzake corporate governance op te nemen, die onder meer een beschrijving moet bevatten van het door de onderneming gevoerde diversiteitsbeleid met betrekking tot de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming. In artikel 20 van Richtlijn 2013/34/EU wordt het ondernemingen de vrijheid gelaten om te beslissen over welke aspecten van diversiteit zij verslag uitbrengen. Het verplicht ondernemingen niet uitdrukkelijk om informatie over een bepaald aspect van diversiteit op te nemen. Om vooruitgang te boeken op weg naar een meer genderevenwichtige deelname aan de economische besluitvorming, moet ervoor worden gezorgd dat ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten altijd verslag uitbrengen over hun beleid inzake genderdiversiteit en de uitvoering daarvan. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen, moeten dergelijke ondernemingen echter de mogelijkheid hebben om een deel van de op grond van artikel 20 van Richtlijn 2013/34/EU vereiste informatie naast andere duurzaamheidsinformatie te rapporteren. Indien zij daartoe besluiten, moet de verklaring inzake corporate governance een verwijzing bevatten naar de duurzaamheidsrapportering van de onderneming en moeten de betrouwbaarheidseisen van de verklaring inzake corporate governance blijven gelden voor de uit hoofde van artikel 20 van Richtlijn 2013/34/EU vereiste informatie.
Op grond van artikel 33 van Richtlijn 2013/34/EU moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van een onderneming collectief de verantwoordelijkheid hebben ervoor te zorgen dat de jaarlijkse financiële overzichten, de geconsolideerde financiële overzichten, het bestuursverslag, het geconsolideerde bestuursverslag, de verklaring inzake corporate governance en de geconsolideerde verklaring inzake corporate governance worden opgesteld en gepubliceerd overeenkomstig de voorschriften van die richtlijn. Die collectieve verantwoordelijkheid moet worden uitgebreid tot de in Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/815 vastgelegde digitaliseringsvereisten, tot de eis om te voldoen aan de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden van de Unie en tot de eis om duurzaamheidsrapportering te markeren.
De beroepsgroep van auditors maakt een onderscheid tussen assuranceopdrachten met een beperkte mate van zekerheid en assuranceopdrachten met een redelijke mate van zekerheid. De conclusie van een assuranceopdracht met een beperkte mate van zekerheid wordt gewoonlijk in een negatieve vorm geformuleerd door te verklaren dat de beroepsbeoefenaar geen kwesties heeft vastgesteld op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat het onderzoeksobject een materiële onjuistheid bevat. De auditor voert bij een assuranceopdracht met een beperkte mate van zekerheid minder controles uit dan bij een assuranceopdracht met een redelijke mate van zekerheid. De hoeveelheid werk voor een assuranceopdracht met een beperkte mate van zekerheid is daarom minder dan bij een assuranceopdracht met een redelijke mate van zekerheid. De werkzaamheden in het kader van een assuranceopdracht met een redelijke mate van zekerheid omvatten uitgebreide procedures, waaronder de beoordeling van interne controles van de rapporterende onderneming en materiële controles, en zijn derhalve aanzienlijk omvangrijker dan bij een assuranceopdracht met een beperkte mate van zekerheid.
De conclusie van assuranceopdrachten met een redelijke mate van zekerheid wordt gewoonlijk positief geformuleerd en geeft een oordeel over de meting van het onderzoeksobject aan vooraf vastgestelde criteria. Bij Richtlijn 2013/34/EU worden de lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat de wettelijke auditor of het auditkantoor nagaat of de niet-financiële verklaring of het afzonderlijke verslag is verstrekt. Hierin wordt niet voorgeschreven dat een onafhankelijke verlener van assurancediensten de informatie verifieert, hoewel de lidstaten desgewenst een dergelijke verificatie kunnen eisen. Het ontbreken van een assurancevereiste met betrekking tot duurzaamheidsrapportering, in tegenstelling tot het vereiste dat de wettelijke auditor wettelijke controles verricht op basis van een redelijke mate van zekerheid brengt de geloofwaardigheid van de verstrekte duurzaamheidsinformatie in het gedrang, waardoor niet wordt voldaan aan de behoeften van de beoogde gebruikers van die informatie. Hoewel gestreefd wordt naar een vergelijkbaar assuranceniveau voor financiële verslaglegging en duurzaamheidsrapportering, ontstaat door het ontbreken van een gemeenschappelijk overeengekomen standaard voor de assurance van duurzaamheidsrapportering het risico van verschillende opvattingen en verwachtingen over wat een redelijke mate van zekerheid zou inhouden voor verschillende categorieën van duurzaamheidsinformatie, vooral met betrekking tot toekomstgerichte en kwalitatieve informatieverschaffing.
Daarom moet een progressieve aanpak worden overwogen om het niveau van de vereiste zekerheid voor duurzaamheidsinformatie te verhogen, te beginnen met een verplichting voor de wettelijke auditor of het auditkantoor om een oordeel te geven over de vraag of de duurzaamheidsrapportering voldoet aan de Unievereisten op basis van een assuranceopdracht met een beperkte mate van zekerheid. Dat oordeel moet betrekking hebben op de naleving van de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden van de Unie, het proces dat door de onderneming wordt uitgevoerd om de uit hoofde van de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden gerapporteerde informatie vast te stellen, en de naleving van het vereiste om de duurzaamheidsrapportering te markeren. De auditor moet ook beoordelen of de rapportering van de onderneming voldoet aan de rapporteringsvereisten van artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852. Om ervoor te zorgen dat onder een assuranceopdracht met een redelijke mate van zekerheid hetzelfde wordt verstaan, en dat zij dezelfde verwachtingen oproept, moet de wettelijke auditor of het auditkantoor worden verplicht een oordeel te geven op basis van een assuranceopdracht met een redelijke mate van zekerheid over de naleving van de vereisten van de Unie voor duurzaamheidsrapportering, zodra de Commissie uiterlijk op 1 oktober 2028 door middel van gedelegeerde handelingen standaarden vaststelt voor assuranceopdrachten met een redelijke mate van zekerheid met betrekking tot duurzaamheidsrapportage, na een beoordeling om te bepalen of assurance met een redelijke mate van zekerheid voor auditors en ondernemingen haalbaar is.
De geleidelijke overgang van assurance met een beperkte mate van zekerheid naar assurance met een redelijke met van zekerheid zou ook de geleidelijke ontwikkeling van de assurancemarkt voor duurzaamheidsinformatie en van de rapporteringspraktijken van ondernemingen mogelijk maken. Ten slotte zou deze geleidelijke aanpak de kosten voor de rapporterende ondernemingen geleidelijk doen toenemen, aangezien assurance met een redelijke mate van zekerheid duurder is dan assurance met een beperkte mate van zekerheid. Ondernemingen die moeten voldoen aan de verplichtingen voor duurzaamheidsrapportage moeten, indien zij dit wensen, kunnen kiezen voor een assuranceoordeel over hun duurzaamheidsrapportage op basis van een assurance met een redelijke mate van zekerheid, en in dergelijke gevallen moeten zij worden geacht te hebben voldaan aan de verplichting een oordeel op basis van een assurance met een beperkte mate van zekerheid te verkrijgen. Het oordeel op basis van een assurance met een redelijke mate van zekerheid over toekomstgerichte informatie geeft enkel de zekerheid dat die informatie is opgesteld volgens de geldende standaarden.
Wettelijke auditors of auditkantoren controleren reeds de financiële overzichten en het bestuursverslag. De assurance van duurzaamheidsrapportering door de wettelijke auditors of auditkantoren zou de samenhang tussen, en de consistentie van, financiële en duurzaamheidsinformatie helpen waarborgen, hetgeen bijzonder belangrijk is voor de gebruikers van duurzaamheidsinformatie. Er bestaat echter een risico op verdere concentratie van de auditmarkt, wat de onafhankelijkheid van auditors in gevaar zou kunnen brengen en tot hogere audithonoraria of honoraria voor assurance van duurzaamheidsrapportering zou kunnen leiden.
Gezien de cruciale rol die wettelijke auditors spelen bij het geven van de assurance van duurzaamheidsrapportage en het waarborgen van betrouwbare duurzaamheidsinformatie, heeft de Commissie aangekondigd dat zij maatregelen zal nemen om de kwaliteit van de controles verder te verbeteren en een meer open en gediversifieerde auditmarkt tot stand te brengen, wat de voorwaarden zijn waaraan moet worden voldaan voor de succesvolle toepassing van deze wijzigingsrichtlijn. Bovendien is het wenselijk ondernemingen een ruimere keuze te bieden aan onafhankelijke verleners van assurancediensten voor de assurance van duurzaamheidsrapportering. Daarom moet het de lidstaten worden toegestaan onafhankelijke verleners van assurancediensten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad(34) te accrediteren voor het uitbrengen van een oordeel over de duurzaamheidsrapportering, dat samen met het bestuursverslag moet worden gepubliceerd. Daarnaast moeten de lidstaten kunnen toestaan dat een andere wettelijke auditor dan de wettelijke auditor of wettelijke auditors die de wettelijke controle van de financiële overzichten uitvoert of uitvoeren, een assuranceoordeel geeft over de duurzaamheidsrapportering. Daarnaast moeten de lidstaten, indien zij onafhankelijke verleners van assurancediensten toestaan de assurance van duurzaamheidsrapportage uit te voeren, tegelijkertijd een andere wettelijke auditor dan de wettelijke auditor of wettelijke auditors die de wettelijke controle van de financiële overzichten uitvoert of uitvoeren toestaan een assuranceoordeel te geven over de duurzaamheidsrapportering.
De lidstaten moeten vereisten vaststellen die de kwaliteit van de door onafhankelijke verleners van assurancediensten uitgevoerde assurance van duurzaamheidsrapportering, alsook consistente uitkomsten bij de assurance van duurzaamheidsrapportering waarborgen. Daarom moeten voor alle onafhankelijke verleners van assurancediensten vereisten gelden die gelijkwaardig zijn aan die van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad(35) wat betreft de assurance van duurzaamheidsrapportering, en tegelijkertijd aangepast zijn aan de kenmerken van onafhankelijke verleners van assurancediensten die geen wettelijke controles uitvoeren. In het bijzonder moeten de lidstaten gelijkwaardige vereisten vaststellen voor wat betreft opleiding en examinering, permanente scholing, kwaliteitsborgingsstelsels, beroepsethiek, onafhankelijkheid, objectiviteit, vertrouwelijkheid en beroepsgeheim, benoeming en ontslag, de organisatie van het werk van onafhankelijke verleners van assurancediensten, en onderzoeken en sancties, en het melden van onregelmatigheden. Dit zal ook zorgen voor een gelijk speelveld voor alle personen en ondernemingen die door de lidstaten zijn toegelaten voor het uitbrengen van een assuranceoordeel over de duurzaamheidsrapportering, met inbegrip van wettelijke auditors. Indien een onderneming over haar duurzaamheidsrapportering het oordeel inwint van een andere geaccrediteerde onafhankelijke verlener van assurancediensten dan de wettelijke auditor, hoeft zij de wettelijke auditor niet ook om een assuranceoordeel over haar duurzaamheidsrapportering te vragen.
Onafhankelijke verleners van assurancediensten die reeds in een lidstaat zijn geaccrediteerd voor de assurance van duurzaamheidsrapportering moeten dergelijke opdrachten kunnen blijven uitvoeren. Evenzo moeten de lidstaten ervoor zorgen dat onafhankelijke verleners van assurancediensten die op de datum waarop de nieuwe vereisten inzake opleiding en examinering van toepassing worden de accreditatieprocedure nog aan het doorlopen zijn, niet aan die nieuwe accreditatievereisten hoeven te voldoen indien zij de procedure binnen twee jaar nadat die nieuwe vereisten van toepassing zijn geworden afronden. De lidstaten moeten er echter voor zorgen dat alle onafhankelijke verleners van assurancediensten die in een lidstaat zijn geaccrediteerd voor de assurance van duurzaamheidsrapportering, binnen twee jaar na de datum waarop de nieuwe accreditatievereisten van toepassing worden de nodige kennis op het gebied van duurzaamheidsrapportering en de assurance van duurzaamheidsrapportering verwerven via permanente bijscholing.
Om het vrije verkeer van diensten te bevorderen, moeten de lidstaten onafhankelijke verleners van assurancediensten die in een andere lidstaat gevestigd zijn, toestaan de assurance van duurzaamheidsrapportering op hun grondgebied uit te voeren. Dit zou ook bevorderlijk zijn voor de openstelling van de assurancemarkt, ook al staan niet alle lidstaten de accreditatie van onafhankelijke verleners van assurancediensten op hun grondgebied toe. Wanneer onafhankelijke verleners van assurancediensten de assurance van duurzaamheidsrapportering uitvoeren op het grondgebied van een lidstaat van ontvangst, moet die lidstaat van ontvangst kunnen besluiten toezicht uit te oefenen op onafhankelijke verleners van assurancediensten, rekening houdend met de mogelijkheid om gebruik te maken van het toegepaste kader voor het toezicht op auditors die de assurance van duurzaamheidsrapportering uitvoeren.
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat wanneer een onderneming op grond van het Unierecht verplicht is elementen van haar duurzaamheidsrapportering te laten verifiëren door een geaccrediteerde onafhankelijke derde, het verslag van de geaccrediteerde onafhankelijke derde beschikbaar moet worden gesteld, hetzij als bijlage bij het bestuursverslag, hetzij via andere voor het publiek toegankelijke middelen. Deze toegankelijkheid mag niet vooruitlopen op de uitkomst van het assuranceoordeel dat op onafhankelijke wijze door een derde partij moet worden gecontroleerd. Het mag er niet toe leiden dat de wettelijke auditor of de onafhankelijke verlener van assurancediensten die het assuranceoordeel uitbrengt en de geaccrediteerde onafhankelijke derde dubbel werk verrichten.
Bij Richtlijn 2006/43/EG zijn regels vastgesteld voor de wettelijke controle van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen. Er moet voor worden gezorgd dat er consistente regels gelden voor de controle van jaarrekeningen en de assurance van duurzaamheidsrapportering door de wettelijke auditor. Richtlijn 2006/43/EG moet van toepassing zijn wanneer het assuranceoordeel over de duurzaamheidsrapportering wordt uitgebracht door een wettelijke auditor of een auditkantoor.
De regels voor de toelating en erkenning van wettelijke auditors en auditkantoren moeten het mogelijk maken dat wettelijke auditors zich tevens kwalificeren voor de assurance van duurzaamheidsrapportering. De lidstaten moeten waarborgen dat wettelijke auditors die zich voor de assurance van duurzaamheidsrapportering willen kwalificeren, beschikken over de noodzakelijke theoretische kennis op vakgebieden die voor de assurance van duurzaamheidsrapportering van belang zijn, en in staat zijn dergelijke kennis in de praktijk toe te passen.
Daarom moeten wettelijke auditors een praktische opleiding van ten minste acht maanden volgen in de assurance van jaarlijkse en geconsolideerde duurzaamheidsrapportering of in andere duurzaamheidsgerelateerde diensten, rekening houdend met eerdere relevante ervaring. Wettelijke auditors die reeds door een lidstaat zijn toegelaten of erkend, moeten echter assuranceopdrachten van duurzaamheidsrapportering kunnen blijven uitvoeren. Evenzo moeten de lidstaten ervoor zorgen dat natuurlijke personen die op de datum van toepassing van de bij deze wijzigingsrichtlijn vastgestelde vereisten voor de assurance van duurzaamheidsrapportering de toelatingsprocedure nog aan het doorlopen zijn, niet hoeven te voldoen aan die vereisten, mits zij de procedure binnen de volgende twee jaar afronden. De lidstaten moeten er echter voor zorgen dat wettelijke auditors die binnen twee jaar na de datum van toepassing van die vereisten zijn toegelaten en die assuranceopdrachten van duurzaamheidsrapportering willen uitvoeren, via permanente scholingsprogramma’s de nodige kennis verwerven op het gebied van duurzaamheidsrapportering en de assurance van duurzaamheidsrapportering. Natuurlijke personen die besluiten enkel erkenning als wettelijke auditor voor wettelijke controles aan te vragen, moeten de mogelijkheid hebben op een later tijdstip alsnog te besluiten om zich ook voor de assurance van duurzaamheidsrapportering te kwalificeren. Daartoe moeten dergelijke personen voldoen aan de vereisten die de lidstaten vaststellen om te waarborgen dat zij ook over de noodzakelijke theoretische kennis beschikken op vakgebieden die voor de assurance van duurzaamheidsrapportering van belang zijn, en in staat zijn dergelijke kennis in de praktijk toe te passen.
Er moet voor worden gezorgd dat de verplichtingen die aan auditors worden opgelegd met betrekking tot hun werkzaamheden op het gebied van de wettelijke controle en de assurance van duurzaamheidsrapportering consistent zijn. Daarom moet ten minste één aangewezen persoon actief betrokken zijn bij de uitvoering van de assurance van duurzaamheidsrapportering (“voornaamste duurzaamheidsvennoot”). Bij de uitvoering van de assurance van duurzaamheidsrapportering moeten de wettelijke auditors voldoende tijd aan de opdracht besteden en voldoende personeel en deskundigheid toewijzen zodat de taken juist kunnen worden uitgevoerd. In het cliëntdossier moet worden vermeld welke honoraria in rekening zijn gebracht voor de assurance van de duurzaamheidsrapportering en moet een assurancedossier worden aangemaakt met informatie over de assurance van de duurzaamheidsrapportering. Wanneer de wettelijke controle van jaarrekeningen en de assurance van duurzaamheidsrapportering door dezelfde wettelijke auditor worden uitgevoerd, moet het mogelijk zijn het assurancedossier op te nemen in het auditdossier. Verplichtingen voor wettelijke auditors in verband met de assurance van duurzaamheidsrapportering mogen echter enkel gelden voor de wettelijke auditors die de assurance van duurzaamheidsrapportering uitvoeren.
Wettelijke auditors of auditkantoren die de assurance van duurzaamheidsrapportering uitvoeren, moeten beschikken over een hoog niveau van technische en gespecialiseerde deskundigheid op het gebied van duurzaamheid.
Op grond van Richtlijn 2006/43/EG moeten de lidstaten erop toezien dat er adequate regels bestaan om te vermijden dat de honoraria voor de wettelijke controle van jaarrekeningen worden beïnvloed of bepaald door het feit dat nevendiensten aan de gecontroleerde entiteit worden verleend, of dat de honoraria resultaatgebonden zijn. In die richtlijn wordt ook voorgeschreven dat de lidstaten erop moeten toezien dat wettelijke auditors die wettelijke controles uitvoeren, voldoen aan de regels inzake beroepsethiek, onafhankelijkheid, objectiviteit, vertrouwelijkheid en beroepsgeheim. Omwille van de samenhang is het passend dat die regels worden uitgebreid tot wettelijke auditors die de assurance van duurzaamheidsrapportering verrichten.
Om in de hele Unie te voorzien in uniforme assurancepraktijken en in assurance van duurzaamheidsrapportering van hoge kwaliteit, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om duurzaamheidsassurancestandaarden vast te stellen door middel van gedelegeerde handelingen. De lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen nationale assurancestandaarden, -procedures of -vereisten toe te passen zolang de Commissie geen assurancestandaard betreffende hetzelfde aspect heeft goedgekeurd door middel van gedelegeerde handelingen. In dergelijke assurancestandaarden moeten de door de auditors te volgen procedures worden bepaald om hun conclusies te trekken over de assurance van de duurzaamheidsrapportage. Daarom moet de Commissie vóór 1 oktober 2026 door middel van gedelegeerde handelingen assurancestandaarden voor assuranceopdrachten met beperkte zekerheid vaststellen. Teneinde de assurance van duurzaamheidsrapportage in alle lidstaten te harmoniseren, moet het Ceaob worden aangespoord om niet-bindende richtsnoeren vast te stellen voor het bepalen van de procedures die moeten worden gevolgd bij het uitbrengen van een assuranceoordeel over de duurzaamheidsrapportering, totdat de Commissie een assurancestandaard betreffende hetzelfde aspect goedkeurt.
In Richtlijn 2006/43/EG zijn voorschriften opgenomen voor de wettelijke controle van een groep van ondernemingen. Soortgelijke regels moeten worden vastgesteld voor de assurance van geconsolideerde duurzaamheidsrapportering.
Op grond van Richtlijn 2006/43/EG moeten wettelijke auditors of auditkantoren de resultaten van hun wettelijke controle van jaarrekeningen presenteren in een controleverklaring. Soortgelijke regels moeten worden vastgesteld voor de assurance van duurzaamheidsrapportering. De resultaten van de assurance van duurzaamheidsrapportering moeten in een assuranceverklaring worden gepresenteerd. Indien de wettelijke controle van jaarrekeningen en de assurance van duurzaamheidsrapportering door dezelfde wettelijke auditor worden uitgevoerd, moet het mogelijk zijn de informatie over de assurance van duurzaamheidsrapportering te presenteren in de controleverklaring.
Op grond van Richtlijn 2006/43/EG moeten de lidstaten een kwaliteitsborgingsstelsel organiseren voor de beoordeling van wettelijke auditors en auditkantoren. Om ervoor te zorgen dat ook kwaliteitsbeoordelingen plaatsvinden van de assurance van duurzaamheidsrapportering en dat de personen die kwaliteitsbeoordelingen verrichten, over passende beroepskwalificaties en relevante ervaring op het gebied van duurzaamheidsrapportering en de assurance van duurzaamheidsrapportering beschikken, moet dat vereiste om een kwaliteitsborgingsstelsel te organiseren, worden uitgebreid tot de assurance van duurzaamheidsrapportering. Als overgangsmaatregel moeten de personen die kwaliteitsbeoordelingen met betrekking tot de assurance van duurzaamheidsrapportering verrichten tot 31 december 2025 worden vrijgesteld van het vereiste van relevante ervaring op het gebied van duurzaamheidsrapportering en van de assurance van duurzaamheidsrapportering en of van andere duurzaamheidsgerelateerde diensten.
Op grond van Richtlijn 2006/43/EG moeten de lidstaten een onderzoeks- en sanctieregeling hebben voor wettelijke auditors en auditkantoren die wettelijke controles van jaarrekeningen uitvoeren. Op grond van die richtlijn moeten de lidstaten ook een doeltreffend stelsel van publiek toezicht opzetten en erop toezien dat de op stelsels van publiek toezicht toepasselijke regelingen op toezicht- en regelgevingsgebied een doeltreffende samenwerking op Unieniveau met betrekking tot de toezichtactiviteiten van de lidstaten mogelijk maken. Dergelijke vereisten moeten worden uitgebreid tot wettelijke auditors en auditkantoren die assuranceopdrachten inzake duurzaamheidsrapportering uitvoeren, om de consistentie te waarborgen van de onderzoeken, sancties en toezichtskaders die zijn opgezet voor de werkzaamheden van auditors in het kader van de wettelijke controle en de assurance van duurzaamheidsrapportering.
Richtlijn 2006/43/EG bevat regels voor de benoeming en de opzegging van wettelijke auditors en auditkantoren die wettelijke controles van jaarrekeningen uitvoeren. Die regels moeten worden uitgebreid tot de assurance van duurzaamheidsrapportering om de consistentie te waarborgen van de regels die aan auditors worden opgelegd met betrekking tot hun werkzaamheden op het gebied van de wettelijke controle en de assurance van duurzaamheidsrapportering.
Op grond van artikel 6 van Richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad(36) moeten de lidstaten ervoor zorgen dat aandeelhouders van ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten, individueel dan wel collectief optredend, het recht hebben punten aan de agenda van algemene vergaderingen toe te voegen, op voorwaarde dat elk punt vergezeld gaat van een motivering of een ontwerpresolutie waarover in de algemene vergadering moet worden gestemd, en dat zij het recht hebben ontwerpresoluties in te dienen betreffende punten die op de agenda van een algemene vergadering zijn of worden geplaatst, al naargelang het geval. Indien het recht om punten aan de agenda van algemene vergaderingen toe te voegen en op algemene vergaderingen ontwerpresoluties in te dienen, afhankelijk is gesteld van de voorwaarde dat de betrokken aandeelhouder of aandeelhouders een minimumdeelneming in het aandelenkapitaal van de onderneming moeten bezitten, dan mag een dergelijke minimumdeelneming niet hoger worden vastgesteld dan op 5 % van het aandelenkapitaal. Wat de assurance van duurzaamheidsrapportering betreft, moeten aandeelhouders de in artikel 6 van Richtlijn 2007/36/EG bepaalde rechten kunnen uitoefenen om in de algemene vergadering goed te keuren ontwerpresoluties in te dienen waarin wordt gevraagd dat, ten eerste, een geaccrediteerde derde die niet tot hetzelfde auditkantoor of hetzelfde netwerk behoort als de wettelijke auditor die of het auditkantoor dat de wettelijke controle uitvoert, een verslag opstelt over bepaalde elementen van de duurzaamheidsrapportering en dat, ten tweede, dat verslag ter beschikking wordt gesteld van de algemene vergadering.
Bij ondernemingen waarop de bij deze wijzigingsrichtlijn ingevoerde duurzaamheidsrapporteringsvereisten van toepassing zijn en die niet binnen het toepassingsgebied van artikel 6 van Richtlijn 2007/36/EG vallen, moeten aandeelhouders die meer dan 5 % van de stemrechten of meer dan 5 % van het kapitaal van de onderneming vertegenwoordigen individueel dan wel collectief optredend, ook het recht hebben om een in de algemene vergadering goed te keuren ontwerpbesluit in te dienen waarin wordt gevraagd dat, ten eerste, een geaccrediteerde derde die niet tot hetzelfde auditkantoor of hetzelfde netwerk behoort als de wettelijke auditor die of het auditkantoor dat de wettelijke controle uitvoert, een verslag opstelt over bepaalde elementen van de duurzaamheidsrapportering en dat, ten tweede, dit verslag ter beschikking wordt gesteld van de algemene vergadering.
Op grond van Richtlijn 2006/43/EG moeten de lidstaten ervoor zorgen dat elke organisatie van openbaar belang een auditcomité heeft, en worden de taken van dat comité met betrekking tot de wettelijke controle van de jaarrekening gespecificeerd. Dat auditcomité moet worden belast met bepaalde taken met betrekking tot de assurance van duurzaamheidsrapportering. Die taken moeten de verplichting omvatten om het leidinggevende of toezichthoudende orgaan van de organisatie van openbaar belang in kennis te stellen van de resultaten van de assurance van duurzaamheidsrapportering, en om uit te leggen hoe het auditcomité heeft bijgedragen aan de integriteit van de duurzaamheidsrapportering en wat de rol van het auditcomité in dat proces was. De lidstaten moeten kunnen toestaan dat taken met betrekking tot duurzaamheidsrapportering en met betrekking tot de assurance van duurzaamheidsrapportering waarmee het auditcomité wordt belast, in hun geheel worden uitgevoerd door het leidinggevend of toezichthoudend orgaan, of door een door het leidinggevend of toezichthoudend orgaan ingesteld orgaan.
Richtlijn 2006/43/EG bevat voorschriften voor de registratie van en het toezicht op auditors en auditorganisaties van derde landen. Om ervoor te zorgen dat er een consistent kader bestaat voor de werkzaamheden van auditors bij zowel de wettelijke controle van jaarrekeningen als de assurance van duurzaamheidsrapportering, moeten die voorschriften worden uitgebreid tot de assurance van duurzaamheidsrapportering.
Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad(37) is van toepassing op wettelijke auditors en auditkantoren die wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang uitvoeren. Om de onafhankelijkheid van de wettelijke auditor die een wettelijke controle uitvoert te waarborgen, stelt die verordening een limiet aan de honoraria die de wettelijke auditor voor andere diensten kan ontvangen. Hierbij moet worden verduidelijkt dat de assurance van duurzaamheidsrapportering niet meetelt bij de berekening van die limiet. Daarnaast verbiedt Verordening (EU) nr. 537/2014 het leveren van bepaalde niet-controlediensten gedurende bepaalde perioden wanneer de wettelijke controle wordt uitgevoerd door de wettelijke auditor. Diensten die verband houden met het opstellen van duurzaamheidsrapportering, waaronder adviesdiensten, moeten gedurende de in Verordening (EU) nr. 537/2014 voorgeschreven periode ook worden beschouwd als verboden diensten. Het verbod om dergelijke diensten te verlenen, moeten gelden in alle gevallen waarin de wettelijke auditor de wettelijke controle van financiële overzichten uitvoert.
Om de onafhankelijkheid van de wettelijke auditor te waarborgen, moeten bepaalde niet-controlediensten ook worden verboden wanneer de wettelijke auditor de assurance van duurzaamheidsrapportering uitvoert. Op grond van Verordening (EU) nr. 537/2014 moeten wettelijke auditors onregelmatigheden melden aan de gecontroleerde entiteit en, onder bepaalde omstandigheden, aan de door de lidstaten aangewezen autoriteiten die belast zijn met het onderzoek naar dergelijke onregelmatigheden. Dergelijke verplichtingen moeten in voorkomend geval ook worden uitgebreid tot de werkzaamheden van wettelijke auditors en auditkantoren met betrekking tot de assurance van duurzaamheidsrapportering van organisaties van openbaar belang.
Bij Richtlijn 2004/109/EG worden de nationale toezichthouders belast met het handhaven van de naleving van de rapporteringsvereisten door ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten. In Artikel 4 van die richtlijn wordt de inhoud gespecificeerd die moet worden opgenomen in de jaarlijkse financiële verslagen, maar bevat geen uitdrukkelijke verwijzing naar de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU, waarin het opstellen van een niet-financiële verklaring en een geconsolideerde niet-financiële verklaring wordt voorgeschreven. Bijgevolg hebben de nationale bevoegde autoriteiten van sommige lidstaten geen wettelijk mandaat om toezicht uit te oefenen op die niet-financiële verklaringen, met name wanneer die niet-financiële verklaringen in een afzonderlijk verslag worden gepubliceerd, buiten het jaarlijkse financiële verslag om, hetgeen de lidstaten thans kunnen toestaan. Daarom moet in artikel 4, lid 5, van Richtlijn 2004/109/EG een verwijzing naar duurzaamheidsrapportering worden opgenomen. Ook moeten de binnen de uitgevende instelling verantwoordelijke personen worden verplicht in het jaarlijkse financiële verslag te bevestigen dat het bestuursverslag, voor zover hun bekend, is opgesteld in overeenstemming met de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.
Gezien het nieuwe karakter van de duurzaamheidsrapporteringsvereisten moet de ESMA bovendien richtsnoeren voor nationale bevoegde autoriteiten uitvaardigen om een convergent toezicht op duurzaamheidsrapportering door uitgevende instellingen die onder Richtlijn 2004/109/EG vallen, te bevorderen. Die richtsnoeren moeten enkel gelden voor het toezicht op ondernemingen met op gereglementeerde markten in de Unie tot de handel toegelaten effecten.
Ter nadere specificering van de in deze wijzigingsrichtlijn bepaalde vereisten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden en de vaststelling van standaarden voor de assurance van duurzaamheidsrapportering. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven(38). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
De Commissie moet bij het Europees Parlement en de Raad een verslag indienen over de uitvoering van deze wijzigingsrichtlijn, met onder meer: een beoordeling van de verwezenlijking van de doelstellingen van deze wijzigingsrichtlijn, waaronder de convergentie van de rapporteringspraktijken tussen de lidstaten; een beoordeling van het aantal kleine en middelgrote ondernemingen dat vrijwillig duurzaamheidsrapporteringsstandaarden gebruikt; een beoordeling van de vraag of en, zo ja, op welke wijze het toepassingsgebied van de rapporteringsvereisten verder moet worden uitgebreid, met name met betrekking tot kleine en middelgrote ondernemingen en ondernemingen uit derde landen die rechtstreeks actief zijn op de interne markt van de Unie zonder dochteronderneming of bijkantoor op het grondgebied van de Unie; een beoordeling van de uitvoering van de rapportagevereisten voor dochterondernemingen en bijkantoren van ondernemingen uit derde landen die bij deze wijzigingsrichtlijn zijn ingevoerd, met inbegrip van een beoordeling van het aantal ondernemingen uit derde landen met een dochteronderneming die of bijkantoor voor wie rapporteringsvereisten overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU gelden; een beoordeling van het handhavingsmechanisme en van de relevante in Richtlijn 2013/34/EU bepaalde drempels; een beoordeling van de vraag of en, zo ja, op welke wijze de toegankelijkheid voor personen met een handicap tot de duurzaamheidsverslagen die worden gepubliceerd door binnen het toepassingsgebied van deze wijzigingsrichtlijn vallende ondernemingen, kan worden gewaarborgd.
Het verslag over de toepassing van deze wijzigingsrichtlijn moet uiterlijk op 30 april 2029 en vervolgens om de drie jaar worden gepubliceerd en zo nodig vergezeld gaan van wetgevingsvoorstellen. Uiterlijk op 31 december 2028 moet de Commissie het concentratieniveau van de markt voor duurzaamheidsassurance evalueren en daarover verslag uitbrengen. Bij die evaluatie moet rekening worden gehouden met de nationale regelingen die van toepassing zijn op onafhankelijke verleners van assurancediensten en moet worden beoordeeld of en in hoeverre die nationale regelingen bijdragen tot de openstelling van de assurancemarkt. Uiterlijk op 31 december 2028 moet de Commissie een beoordeling uitvoeren van mogelijke wettelijke maatregelen om te zorgen voor voldoende diversificatie van de markt voor duurzaamheidsassurance en een passende kwaliteit van de duurzaamheidsrapportering. Het verslag over het concentratieniveau van de markt voor duurzaamheidsassurance moet uiterlijk op 31 december 2028 worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad en zo nodig vergezeld gaan van wetgevingsvoorstellen.
Daar de doelstellingen van deze wijzigingsrichtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginstel gaat deze wijzigingsrichtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te bereiken.
Verordening (EU) nr. 537/2014 en Richtlijnen 2004/109/EG, 2006/43/EG en 2013/34/EU moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.
De ECB is geraadpleegd en heeft op 7 september 2021 advies uitgebracht,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1 Wijzigingen van Richtlijn 2013/34/EU
Richtlijn 2013/34/EU wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 1 worden de volgende leden toegevoegd:
“3.De in de artikelen 19 bis, 29 bis, 29 quinquies, 30 en 33, artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), artikel 34, leden 2 en 3, en artikel 51 van deze richtlijn voorgeschreven coördinatiemaatregelen zijn ook van toepassing op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die betrekking hebben op de volgende ondernemingen, ongeacht hun rechtsvorm, op voorwaarde dat het daarbij grote ondernemingen of kleine en middelgrote ondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, die organisaties van openbaar belang betreft als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, a), van deze richtlijn:
verzekeringsondernemingen in de zin van artikel 2, lid 1, van Richtlijn 91/674/EEG van de Raad(*);
kredietinstellingen zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad(**).
De lidstaten kunnen ervoor kiezen de in de eerste alinea van dit lid bedoelde coördinatiemaatregelen niet toe te passen op de in artikel 2, lid 5, punten 2) tot en met 23), van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad(***) genoemde ondernemingen.
4.De in de artikelen 19 bis, 29 bis en 29 quinquies voorgeschreven coördinatiemaatregelen zijn niet van toepassing op de in artikel 2, punt 12), b) en f), van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad(****) genoemde financiële producten.
5.De in de artikelen 40 bis tot en met 40 quinquies voorgeschreven coördinatiemaatregelen zijn ook van toepassing op de wet- en regelgeving en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende dochterondernemingen en bijkantoren van ondernemingen die niet onder het recht van een lidstaat vallen, maar waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met de in bijlage I genoemde ondernemingsvormen.
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
punt 5) wordt vervangen door:
“netto-omzet”: het bedrag met betrekking tot de verkoop van goederen en de verlening van diensten, na aftrek van kortingen en belasting over de toegevoegde waarde en andere rechtstreeks met de omzet verbonden belastingen; voor de in artikel 1, lid 3, eerste alinea, punt a), van deze richtlijn bedoelde verzekeringsondernemingen wordt “netto-omzet” echter gedefinieerd overeenkomstig artikel 35 en artikel 66, punt 2, van Richtlijn 91/674/EEG van de Raad(*); voor de in artikel 1, lid 3, eerste alinea, punt b), van deze richtlijn bedoelde kredietinstellingen wordt “netto-omzet” gedefinieerd overeenkomstig artikel 43, lid 2, punt c) van Richtlijn 86/635/EEG van de Raad(**), en voor binnen het toepassingsgebied van artikel 40 bis, lid 1, van deze richtlijn vallende ondernemingen wordt onder “netto-omzet” verstaan de inkomsten zoals gedefinieerd bij of in de zin van het kader voor financiële verslaglegging op basis waarvan de financiële overzichten van de onderneming worden opgesteld;
de volgende punten worden toegevoegd:
“duurzaamheidskwesties”: ecologische, sociale en mensenrechten, en governancefactoren, waaronder duurzaamheidsfactoren zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 24), van Verordening (EU) 2019/2088;
“duurzaamheidsrapportering”: verslaglegging van informatie met betrekking tot duurzaamheidskwesties overeenkomstig de artikelen 19 bis, 29 bis en 29 quinquies;
“essentiële immateriële middelen”: niet-fysieke middelen waarvan het bedrijfsmodel van de onderneming fundamenteel afhangt en die een bron zijn voor de waardecreatie van de onderneming;
“onafhankelijke verlener van assurancediensten”: een conformiteitsbeoordelingsinstantie die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad(*) geaccrediteerd is voor de in artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), van deze richtlijn bedoelde specifieke conformiteitsbeoordelingsactiviteit.
Aan artikel 19, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:
“Grote ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), rapporteren over de essentiële immateriële middelen en lichten toe hoe het bedrijfsmodel van de onderneming fundamenteel afhankelijk is van die middelen en hoe die middelen een bron voor de waardecreatie van de onderneming zijn.”.
Artikel 19 bis wordt vervangen door:
“Artikel 19 bis Duurzaamheidsrapportering
1.Grote ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), nemen in het bestuursverslag informatie op die nodig is om inzicht te krijgen in de effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties, alsmede informatie die nodig is om te begrijpen hoe duurzaamheidskwesties van invloed zijn op de ontwikkeling, de prestaties en de positie van de onderneming.
De in de eerste alinea bedoelde informatie staat duidelijk aangegeven in een deel van het bestuursverslag dat specifiek hierover gaat.
2.De in lid 1 bedoelde informatie bevat:
een korte beschrijving van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming, met inbegrip van:
de veerkracht van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming ten aanzien van risico’s in verband met duurzaamheidskwesties;
de kansen voor de onderneming op het gebied van duurzaamheidskwesties;
de plannen van de onderneming, met inbegrip van uitvoeringsmaatregelen en daaraan gerelateerde financiële en investeringsplannen, om ervoor te zorgen dat haar bedrijfsmodel en strategie verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in overeenstemming met de in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering op 12 december 2015 aangenomen Overeenkomst van Parijs (“de Overeenkomst van Parijs”) en de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad(*), en in voorkomend geval de blootstelling van de onderneming aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten;
de wijze waarop in het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming rekening wordt gehouden met de belangen van de belanghebbenden bij de onderneming en met de effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties;
de wijze waarop de strategie van de onderneming ten aanzien van duurzaamheidskwesties is uitgevoerd;
een beschrijving van de door de onderneming vastgestelde tijdgebonden doelstellingen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, waaronder, indien van toepassing, de absolute broeikasgasemissiereductiedoelstellingen voor tenminste 2030 en 2050, een beschrijving van de vooruitgang die de onderneming heeft geboekt bij het bereiken van die doelstellingen, en een verklaring die duidelijk maakt of de doelstellingen ten aanzien van milieufactoren van de onderneming gebaseerd zijn op overtuigend wetenschappelijk bewijs;
een beschrijving van de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, en van de daarin aanwezige deskundigheid en vaardigheden met betrekking tot het vervullen van die rol ofwel de toegang die deze organen hebben tot dergelijke deskundigheid en vaardigheden;
een beschrijving van het beleid van de onderneming met betrekking tot duurzaamheidskwesties;
informatie over het bestaan van stimuleringsregelingen in verband met duurzaamheidskwesties die aan leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen worden aangeboden;
een beschrijving van:
de door de onderneming toegepaste passende zorgvuldigheidsprocedure ten aanzien van duurzaamheidskwesties en, indien van toepassing, in overeenstemming met de vereisten van de Unie voor ondernemingen om een passende zorgvuldigheidsprocedure uit te voeren;
de belangrijkste feitelijke of potentiële negatieve effecten die verband houden met de eigen activiteiten en met de waardeketen van de onderneming, met inbegrip van haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen, welke activiteiten zijn ondernomen voor het in kaart brengen en monitoren van die effecten en van andere negatieve effecten die de onderneming op grond van andere vereisten van de Unie met betrekking tot het uitvoeren van een passende zorgvuldigheidsprocedure verplicht is in kaart te brengen;
alle door de onderneming genomen maatregelen om feitelijke of potentiële negatieve effecten te voorkomen, te beperken, te verhelpen of te beëindigen, en het resultaat van dergelijke maatregelen;
een beschrijving van de voornaamste risico’s voor de onderneming met betrekking tot duurzaamheidskwesties, met inbegrip van een beschrijving van de belangrijkste afhankelijkheden van de onderneming van die kwesties, en hoe de onderneming die risico’s beheert;
de indicatoren die relevant zijn voor de in de punten a) tot en met g) bedoelde informatieverschaffing.
Ondernemingen rapporteren over het uitgevoerde proces om de informatie in kaart te brengen die zij overeenkomstig lid 1 van dit artikel in het bestuursverslag hebben opgenomen. De in de eerste alinea van dit lid genoemde informatie omvat informatie met betrekking tot tijdhorizonten op korte, middellange en lange termijn, naargelang het geval.
3.De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, informatie over de eigen activiteiten en over de waardeketen van de onderneming, met inbegrip van haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen.
Gedurende de eerste drie jaar van de toepassing van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad(**) vast te stellen maatregelen en indien niet alle nodige informatie over haar waardeketen beschikbaar is, legt de onderneming uit welke inspanningen zijn geleverd om de informatie over haar waardeketen te verkrijgen, waarom niet alle nodige informatie kon worden verkregen en welke plannen zij heeft om in de toekomst de nodige informatie te verkrijgen.
De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, tevens verwijzingen naar en aanvullende uitleg over de andere informatie die overeenkomstig artikel 19 in het bestuursverslag is opgenomen en de bedragen die in de jaarlijkse financiële overzichten zijn vermeld.
De lidstaten kunnen toestaan dat informatie betreffende ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover wordt onderhandeld, in uitzonderlijke gevallen wordt weggelaten indien naar de behoorlijk gerechtvaardigde opvatting van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationaal recht toegewezen bevoegdheden en met collectieve verantwoordelijkheid voor dat standpunt, de openbaarmaking van dergelijke informatie ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de onderneming, mits het weglaten van die informatie niet in de weg staat aan een getrouw en evenwichtig begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de onderneming alsmede van de effecten van haar activiteiten.
4.Ondernemingen rapporteren de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde informatie overeenkomstig de op grond van artikel 29 ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.
5.Het management van de onderneming informeert de werknemersvertegenwoordiging op het passende niveau en bespreekt met de werknemersvertegenwoordiging de relevante informatie en de manier waarop duurzaamheidsinformatie wordt verkregen en geverifieerd. Het standpunt van de werknemersvertegenwoordiging wordt in voorkomend geval meegedeeld aan de betrokken bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen.
6.In afwijking van de leden 2, 3 en 4, van dit artikel en onverminderd de leden 9 en 10 van dit artikel, kunnen de in lid 1 van dit artikel bedoelde kleine en middelgrote ondernemingen, kleine en niet-complexe instellingen zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 145), van Verordening (EU) nr. 575/2013, verzekeringscaptives zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 2, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad(***) en herverzekeringscaptives zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 5, van die richtlijn, hun duurzaamheidsrapportering beperken tot de volgende informatie:
een korte beschrijving van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming;
een beschrijving van het beleid van de onderneming met betrekking tot duurzaamheidskwesties;
de belangrijkste feitelijke of potentiële negatieve effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties, en de maatregelen die zijn genomen om dergelijke feitelijke of potentiële negatieve effecten in kaart te brengen, te monitoren, te voorkomen, te beperken of te verhelpen;
de voornaamste risico’s voor de onderneming in verband met duurzaamheidskwesties en hoe de onderneming die risico’s beheert;
essentiële indicatoren die nodig zijn voor de in de punten a) tot en met d) bedoelde informatieverschaffing.
Kleine en middelgrote ondernemingen, kleine en niet-complexe instellingen, en verzekeringscaptives en herverzekeringscaptives die een beroep doen op de in de eerste alinea bedoelde afwijking rapporteren de informatie overeenkomstig de in artikel 29 quater bedoelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen.
7.Voor boekjaren die aanvangen vóór 1 januari 2028 kunnen kleine en middelgrote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), in afwijking van lid 1 van dit artikel besluiten de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie niet in hun bestuursverslag op te nemen. In dergelijke gevallen geeft de onderneming in haar bestuursverslag niettemin kort aan waarom de duurzaamheidsrapportering niet is verstrekt.
8.Ondernemingen die aan de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde vereisten voldoen en ondernemingen die een beroep doen op de in lid 6 van dit artikel bedoelde afwijking, worden geacht aan het vereiste van artikel 19, lid 1, derde alinea, te hebben voldaan.
9.Op voorwaarde dat aan de in de tweede alinea van dit lid bepaalde vereisten is voldaan, is een onderneming die een dochteronderneming is, vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde verplichtingen (de “vrijgestelde dochteronderneming”), indien een dergelijke onderneming en haar dochterondernemingen opgenomen zijn in het overeenkomstig de artikelen 29 en 29 bis opgestelde geconsolideerde bestuursverslag van een moederonderneming. Een onderneming die een dochteronderneming is van een in een derde land gevestigde moederonderneming wordt eveneens vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde verplichtingen indien een dergelijke onderneming en haar dochterondernemingen zijn opgenomen in de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van die in een derde land gevestigde moederonderneming en indien die geconsolideerde duurzaamheidsrapportering is uitgevoerd overeenkomstig de in artikel 29 ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden of op een wijze die gelijkwaardig is aan die standaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad(****) vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.
Aan de bij alinea 1 verleende vrijstelling zijn de volgende voorwaarden verbonden:
het bestuursverslag van de vrijgestelde dochteronderneming bevat de volgende informatie:
de naam en zetel van de moederonderneming die op groepsniveau informatie rapporteert overeenkomstig dit artikel, of op een wijze die gelijkwaardig is aan die waarin de op grond van artikel 29 ter van deze richtlijn vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, voorziet;
de weblinks naar het geconsolideerde bestuursverslag van de moederonderneming, of, indien van toepassing, naar de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming, zoals bedoeld in de eerste alinea van dit lid, en naar het in artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), van deze richtlijn bedoelde assuranceoordeel of het in punt b) van deze alinea bedoelde assuranceoordeel;
de mededeling dat de onderneming is vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde verplichtingen;
indien de moederonderneming in een derde land is gevestigd, worden haar geconsolideerde duurzaamheidsrapportering en het assuranceoordeel over de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering dat is uitgebracht door één of meerdere personen of kantoren die uit hoofde het recht waaronder die moederonderneming valt gerechtigd is een oordeel over de assurance van duurzaamheidsrapportering uit te brengen, overeenkomstig artikel 30 van deze richtlijn gepubliceerd, overeenkomstig het recht van de lidstaat waaronder de vrijgestelde dochteronderneming valt;
indien de moederonderneming in een derde land is gevestigd, wordt de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad(*****) bedoelde informatieverschaffing over de activiteiten van de vrijgestelde dochteronderneming die in de Unie is gevestigd, en haar dochterondernemingen, opgenomen in het bestuursverslag van de vrijgestelde dochteronderneming of in de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering die door de in een derde land gevestigde moederonderneming is uitgevoerd.
De lidstaat onder wiens nationaal recht de vrijgestelde dochteronderneming valt, kan eisen dat het geconsolideerde bestuursverslag of, in voorkomend geval, de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming wordt gepubliceerd in een taal die door die lidstaat aanvaard wordt, en dat wordt voorzien in eventueel benodigde vertalingen naar die taal. Elke niet-gewaarmerkte vertaling bevat een verklaring in die zin.
Ondernemingen die overeenkomstig artikel 37 zijn vrijgesteld van het opstellen van een bestuursverslag, zijn niet verplicht de in de tweede alinea, punt a), i), ii) en iii), van dit lid bedoelde informatie te verstrekken, mits die ondernemingen het geconsolideerde bestuursverslag overeenkomstig artikel 37 publiceren.
Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid, en indien artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van toepassing is, worden kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, lid 3), eerste alinea, punt b), van deze richtlijn die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan dat toezicht op hen uitoefent onder de in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gestelde voorwaarden, beschouwd als dochterondernemingen van dat centrale orgaan.
Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid worden in artikel 1, lid 3, punt a), van deze richtlijn bedoelde verzekeringsondernemingen die op basis van de in artikel 212, lid 1, punt c), ii), van Richtlijn 2009/138/EG bedoelde financiële banden deel uitmaken van een groep, waarop overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), van die richtlijn op groepsniveau toezicht wordt uitgeoefend, beschouwd als dochterondernemingen van de moederonderneming van die groep.
10.De bij lid 9 verleende vrijstelling is ook van toepassing op organisaties van openbaar belang voor wie de vereisten van dit artikel gelden, met uitzondering van grote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), van deze richtlijn.
In artikel 20 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:
punt g) wordt vervangen door:
een beschrijving van het diversiteitsbeleid dat wordt gevoerd met betrekking tot de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming met betrekking tot geslacht en andere aspecten, zoals leeftijd, handicap of achtergrond inzake opleiding en beroepservaring, de doelstellingen van dat diversiteitsbeleid, de wijze van uitvoering van dat beleid en de resultaten in de verslagperiode. Indien op dit gebied geen beleid wordt gevoerd, wordt in de verklaring uiteengezet waarom dat het geval is.”;
de volgende alinea wordt toegevoegd:
“Ondernemingen die onder artikel 19 bis vallen, worden geacht aan de verplichting van punt g) van de eerste alinea van dit lid te voldoen indien zij de uit hoofde van dat punt vereiste informatie opnemen in hun duurzaamheidsrapportering en een verwijzing daarnaar opnemen in hun verklaring inzake corporate governance.”.
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
in lid 4 wordt punt b) vervangen door:
de in punt a) bedoelde geconsolideerde financiële overzichten en het geconsolideerde bestuursverslag van het grotere geheel van ondernemingen worden door de moederonderneming van dat geheel van ondernemingen opgesteld overeenkomstig het recht van de lidstaat waaronder die moederonderneming valt, conform deze richtlijn, met uitzondering van de vereisten van artikel 29 bis, of conform de internationale standaarden voor jaarrekeningen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 zijn goedgekeurd;”;
in lid 8, punt b), wordt punt i) vervangen door:
conform deze richtlijn, met uitzondering van de vereisten van artikel 29 bis,”;
in lid 8, punt b), wordt punt iii) vervangen door:
op een wijze die gelijkwaardig is met de geconsolideerde financiële overzichten en geconsolideerde bestuursverslagen die conform deze richtlijn, met uitzondering van de vereisten van artikel 29 bis, zijn opgesteld, of”.
Artikel 29 bis wordt vervangen door:
“Artikel 29 bis Geconsolideerde duurzaamheidsrapportering
1.Moederondernemingen van een grote groep als bedoeld in artikel 3, lid 7, nemen in hun geconsolideerde bestuursverslag informatie op die nodig is om inzicht te krijgen in de effecten van de groep op duurzaamheidskwesties, alsmede informatie die nodig is om te begrijpen hoe duurzaamheidskwesties van invloed zijn op de ontwikkeling, de prestaties en de positie van de groep.
De in de eerste alinea bedoelde informatie staat duidelijk aangegeven in een deel van het geconsolideerd bestuursverslag dat specifiek hierover gaat.
2.De in lid 1 bedoelde informatie bevat:
een korte beschrijving van het bedrijfsmodel en de strategie van de groep, met inbegrip van:
de veerkracht van het bedrijfsmodel en de strategie van de groep ten aanzien van risico’s in verband met duurzaamheidskwesties;
de kansen voor de groep op het gebied van duurzaamheidskwesties;
de plannen van de groep, met inbegrip van uitvoeringsmaatregelen en daaraan gerelateerde financiële en investeringsplannen, om ervoor te zorgen dat haar bedrijfsmodel en strategie verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs en de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken als vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1119, en in voorkomend geval de blootstelling van de groep aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten;
de wijze waarop in het bedrijfsmodel en de strategie van de groep rekening wordt gehouden met de belangen van de belanghebbenden van de groep en met de effecten van de groep op duurzaamheidskwesties;
de wijze waarop de strategie van de groep ten aanzien van duurzaamheidskwesties is uitgevoerd;
een beschrijving van de door de groep vastgestelde tijdsgebonden doelstellingen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, waaronder, indien van toepassing, de absolute broeikasgasemissiereductiedoelstellingen voor tenminste 2030 en 2050, een beschrijving van de vooruitgang die de groep heeft geboekt bij het bereiken van die doelstellingen, en een verklaring die duidelijk maakt of de doelstellingen ten aanzien van milieufactoren van de groep gefundeerd zijn op overtuigend wetenschappelijk bewijs;
een beschrijving van de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, en van de daarin aanwezige deskundigheid en vaardigheden met betrekking tot het vervullen van die rol ofwel de toegang die deze organen hebben tot dergelijke deskundigheid en vaardigheden;
een beschrijving van het beleid van de groep met betrekking tot duurzaamheidskwesties;
informatie over het bestaan van stimuleringsregelingen in verband met duurzaamheidskwesties die aan leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen worden aangeboden;
een beschrijving van:
de door de groep toegepaste passende zorgvuldigheidsprocedure ten aanzien van duurzaamheidskwesties en, indien van toepassing, in overeenstemming met de vereisten van de Unie voor ondernemingen om een passende zorgvuldigheidsprocedure uit te voeren;
de belangrijkste feitelijke of potentiële negatieve effecten die verband houden met de eigen activiteiten en met de waardeketen van de groep, met inbegrip van welke activiteiten zijn ondernomen voor het in kaart brengen en monitoren van die effecten, en van andere negatieve effecten die de moederonderneming op grond van andere vereisten van de Unie met betrekking tot het uitvoeren van een passende zorgvuldigheidsprocedure verplicht is in kaart te brengen;
alle door de groep genomen maatregelen om feitelijke of potentiële negatieve effecten te voorkomen, te beperken, verhelpen of te beëindigen, en het resultaat van dergelijke maatregelen;
een beschrijving van de voornaamste risico’s voor de groep met betrekking tot duurzaamheidskwesties, met inbegrip van een beschrijving van de belangrijkste afhankelijkheden van de groep van die kwesties, en hoe de groep die risico’s beheert;
de indicatoren die relevant zijn voor de in de punten a) tot en met g) bedoelde informatieverschaffing.
Moederondernemingen brengen verslag uit over het uitgevoerde proces om de informatie in kaart te brengen die zij overeenkomstig lid 1 van dit artikel in het geconsolideerde bestuursverslag hebben opgenomen. De in de eerste alinea van dit lid genoemde informatie omvat informatie met betrekking tot tijdhorizonten op korte, middellange en lange termijn, naargelang het geval.
3.De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, informatie over de eigen activiteiten en over de waardeketen van de groep, met inbegrip van haar eigen activiteiten, haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen.
Gedurende de eerste drie jaar van de toepassing van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2464 vast te stellen maatregelen en indien niet alle nodige informatie over haar waardeketen beschikbaar is, legt de moederonderneming uit welke inspanningen zijn geleverd om de nodige informatie over haar waardeketen te verkrijgen, waarom niet alle nodige informatie kon worden verkregen en welke plannen zij heeft om in de toekomst alle nodige informatie te verkrijgen.
De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, tevens verwijzingen naar en aanvullende uitleg over andere informatie die overeenkomstig artikel 29 van deze richtlijn in het geconsolideerde bestuursverslag is opgenomen en de bedragen die in de geconsolideerde financiële overzichten zijn vermeld.
De lidstaten kunnen toestaan dat informatie betreffende ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover wordt onderhandeld, in uitzonderlijke gevallen wordt weggelaten indien naar de behoorlijk gerechtvaardigde opvatting van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationaal recht toegewezen bevoegdheden en met collectieve verantwoordelijkheid voor dat standpunt, de openbaarmaking van dergelijke informatie ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de groep, mits het weglaten van die informatie niet in de weg staat aan een getrouw en evenwichtig begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de groep alsmede van de effecten van haar activiteiten.
4.Indien de rapporterende onderneming aanzienlijke verschillen vaststelt tussen de risico’s voor of de effecten van de groep en de risico’s voor of de effecten van een of meer van haar dochterondernemingen, verschaft de onderneming, in voorkomend geval, een adequaat inzicht in de risico’s voor en de effecten van de betrokken dochteronderneming of dochterondernemingen.
Ondernemingen vermelden welke in de consolidatie opgenomen dochterondernemingen zijn vrijgesteld van jaarlijkse of geconsolideerde duurzaamheidsrapportering op grond van artikel 19 bis, lid 9, respectievelijk artikel 29 bis, lid 8.
5.Moederondernemingen rapporteren de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde informatie overeenkomstig de in artikel 29 ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.
6.Het management van de moederonderneming informeert de werknemersvertegenwoordiging op het passende niveau en bespreekt met hen de relevante informatie en de manier waarop duurzaamheidsinformatie wordt verkregen en geverifieerd. Het standpunt van de werknemersvertegenwoordiging wordt in voorkomend geval meegedeeld aan de betrokken bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen.
7.Een moederonderneming die aan de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde vereisten voldoet, wordt geacht aan de vereisten van artikel 19, lid 1, derde alinea, en artikel 19 bis te hebben voldaan.
8.Op voorwaarde dat aan de in de tweede alinea van dit lid bepaalde vereisten is voldaan, is een moederonderneming die tevens een dochteronderneming is, vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde verplichtingen (de “vrijgestelde moederonderneming”) als een dergelijke moederonderneming en haar dochterondernemingen opgenomen zijn in het overeenkomstig artikel 29 en dit artikel opgestelde geconsolideerde bestuursverslag van een andere onderneming. Een moederonderneming die een dochteronderneming is van een in een derde land gevestigde moederonderneming wordt eveneens vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde verplichtingen indien een dergelijke onderneming en haar dochterondernemingen zijn opgenomen in de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van die in een derde land gevestigde moederonderneming en indien die geconsolideerde duurzaamheidsrapportering is uitgevoerd overeenkomstig de in artikel 29 ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden of op een wijze die gelijkwaardig is aan die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.
Aan de bij alinea 1 verleende vrijstelling zijn de volgende voorwaarden verbonden:
het bestuursverslag van de vrijgestelde moederonderneming bevat de volgende informatie:
de naam en zetel van de moederonderneming die op groepsniveau informatie rapporteert overeenkomstig dit artikel, of op een wijze die gelijkwaardig is aan de op grond van artikel 29 ter van deze richtlijn vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden;
de weblinks naar het geconsolideerde bestuursverslag van de moederonderneming, of, indien van toepassing, naar de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming, zoals bedoeld in de eerste alinea van dit lid, en naar het in artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), van deze richtlijn bedoelde assuranceoordeel of het in punt b) van deze alinea bedoelde assuranceoordeel;
de mededeling dat de moederonderneming is vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde verplichtingen;
indien de moederonderneming in een derde land is gevestigd, worden haar geconsolideerde duurzaamheidsrapportering en het assuranceoordeel dat is uitgebracht door één of meerdere personen of kantoren die uit hoofde van het nationale recht waaronder de moederonderneming valt gerechtigd zijn een oordeel over de assurance van duurzaamheidsrapportering af te geven, overeenkomstig artikel 30 gepubliceerd, overeenkomstig het recht van de lidstaat waaronder de vrijgestelde dochteronderneming valt;
indien de moederonderneming in een derde land is gevestigd, wordt de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde informatieverschaffing over de activiteiten van de dochteronderneming die in de Unie is gevestigd en die op basis van artikel 19 bis, lid 9, van deze richtlijn van de duurzaamheidsrapportering is vrijgesteld, opgenomen in het bestuursverslag van de vrijgestelde moederonderneming of in het geconsolideerde duurzaamheidsverslag dat door de in een derde land gevestigde moederonderneming is opgesteld.
De lidstaat onder wiens nationaal recht de vrijgestelde moederonderneming valt, kan eisen dat het geconsolideerde bestuursverslag of, in voorkomend geval, de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming wordt gepubliceerd in een taal die door die lidstaat aanvaard wordt, en dat wordt voorzien in eventueel benodigde vertalingen naar die taal. Elke niet-gewaarmerkte vertaling bevat een verklaring in die zin.
Moederondernemingen die overeenkomstig artikel 37 zijn vrijgesteld van het opstellen van een bestuursverslag, zijn niet verplicht de in de tweede alinea, punt a), i), ii) en iii), van dit lid bedoelde informatie te verstrekken, mits die ondernemingen het geconsolideerde bestuursverslag overeenkomstig artikel 37 publiceren.
Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid, en indien artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van toepassing is, worden kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, lid 3), eerste alinea, punt b), van deze richtlijn die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan dat toezicht op hen uitoefent onder de in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gestelde voorwaarden, beschouwd als dochterondernemingen van dat centrale orgaan.
Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid worden in artikel 1, lid 3, punt a), van deze richtlijn bedoelde verzekeringsondernemingen die op basis van de in artikel 212, lid 1, punt c), ii), van Richtlijn 2009/138/EG bedoelde financiële banden deel uitmaken van een groep, waarop overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), van die richtlijn op groepsniveau toezicht wordt uitgeoefend, beschouwd als dochterondernemingen van de moederonderneming van die groep.
9.De bij lid 8 verleende vrijstelling is ook van toepassing op organisaties van openbaar belang voor wie de vereisten van dit artikel gelden, met uitzondering van grote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), van deze richtlijn.”.
Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd:
HOOFDSTUK 6 BIS DUURZAAMHEIDSRAPPORTERINGSSTANDAARDEN
Artikel 29 ter Duurzaamheidsrapporteringsstandaarden
1.De Commissie stelt in aanvulling op deze richtlijn overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast om te voorzien in duurzaamheidsrapporteringsstandaarden. In die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden wordt gespecificeerd welke informatie ondernemingen overeenkomstig de artikelen 19 bis en 29 bis moeten rapporteren en, in voorkomend geval, de structuur die voor de weergave van die informatie gevolgd moet worden.
In de in de eerste alinea van dit lid bedoelde gedelegeerde handelingen specificeert de Commissie uiterlijk voor 30 juni 2023 welke informatie ondernemingen overeenkomstig artikel 19 bis, leden 1 en 2, en in voorkomend geval artikel 29 bis, leden 1 en 2, moeten rapporteren. Die informatie zal ten minste de informatie omvatten die beantwoordt aan de behoeften van financiëlemarktdeelnemers waarop de informatieverschaffingsverplichtingen van Verordening (EU) 2019/2088 van toepassing zijn met het oog op hun naleving van die verplichtingen.
In de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen specificeert de Commissie uiterlijk voor 30 juni 2024:
aanvullende informatie die ondernemingen moeten rapporteren met betrekking tot de in artikel 19 bis, lid 2, genoemde duurzaamheidskwesties en rapporteringsgebieden, indien nodig;
informatie die ondernemingen moeten rapporteren die specifiek is voor de sector waarin zij actief zijn.
De rapporteringsvoorschriften die zijn vastgelegd in de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen treden niet eerder in werking dan vier maanden die handelingen door de Commissie zijn vastgesteld.
Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen tot specificering van de uit hoofde van punt ii) van de derde alinea vereiste informatie besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de omvang van de risico’s en effecten met betrekking tot duurzaamheidskwesties voor elke sector, rekening houdend met het feit dat risico’s en effecten voor sommige sectoren groter zijn dan voor andere.
De Commissie evalueert ten minste om de drie jaar na de datum van toepassing de op grond van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen, rekening houdend met het technisch advies van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG), en wijzigt indien nodig die gedelegeerde handelingen om rekening te houden met relevante ontwikkelingen, waaronder ontwikkelingen met betrekking tot internationale standaarden.
De Commissie raadpleegt minstens één keer per jaar het Europees Parlement, en raadpleegt de in artikel 24 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering samen met het in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 bedoelde regelgevend comité voor financiële verslaggeving over het werkprogramma van de EFRAG ten aanzien van de ontwikkeling van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.
2.De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden waarborgen de kwaliteit van de gerapporteerde informatie doordat erin wordt voorgeschreven dat de informatie begrijpelijk, relevant, verifieerbaar en vergelijkbaar moet zijn, en op een getrouwe wijze moet worden weergegeven. Onevenredige administratieve lasten voor ondernemingen worden vermeden, onder meer doordat in de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met het werk van wereldwijde initiatieven voor de vaststelling van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals vereist op grond van lid 5, punt a).
De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren, rekening houdend met het onderwerp van een specifieke duurzaamheidsrapporteringsstandaard:
welke informatie ondernemingen moeten verschaffen over de volgende milieufactoren:
beperking van klimaatverandering, ook ten aanzien van toepassingsgebied 1, toepassingsgebied 2 en, in voorkomend geval, binnen toepassingsgebied 3 vallende broeikasgasemissies;
aanpassing aan klimaatverandering;
water en mariene hulpbronnen;
het gebruik van hulpbronnen en de circulaire economie;
verontreiniging;
biodiversiteit en ecosystemen;
welke informatie ondernemingen moeten verschaffen over de volgende sociale en mensenrechtenfactoren:
gelijke behandeling en gelijke kansen voor iedereen, met inbegrip van gendergelijkheid en gelijk loon voor gelijkwaardig werk, opleiding en de ontwikkeling van vaardigheden, werkgelegenheid voor en inclusie van mensen met een handicap, maatregelen tegen geweld en intimidatie op de werkplek, en diversiteit;
arbeidsomstandigheden, met inbegrip van baanzekerheid, arbeidstijden, toereikende lonen, sociale dialoog, vrijheid van vereniging, het bestaan van ondernemingsraden, collectieve onderhandelingen, met inbegrip van het percentage werknemers dat onder collectieve overeenkomsten valt, de informatie-, raadplegings- en deelnemingsrechten van werknemers, het evenwicht tussen werk en privéleven, en gezondheid en veiligheid;
eerbiediging van de mensenrechten, fundamentele vrijheden, democratische beginselen en normen die zijn vastgelegd in het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens en andere belangrijke mensenrechtenverdragen van de VN, zoals het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volken, de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk, en de fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie, en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Europees Sociaal Handvest en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;
welke informatie ondernemingen moeten verschaffen over de volgende governancefactoren:
de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming ten aanzien van duurzaamheidskwesties, en hun samenstelling, en de daarin aanwezige deskundigheid en vaardigheden met betrekking tot het vervullen van die rol ofwel de toegang die deze organen hebben tot dergelijke deskundigheid en vaardigheden;
de belangrijkste kenmerken van de interne controle- en risicobeheersingssystemen van de onderneming, in verband met het duurzaamheidsrapporterings- en besluitvormingsproces;
de bedrijfsethiek en bedrijfscultuur, met inbegrip van het tegengaan van corruptie en omkoping, de bescherming van klokkenluiders en dierenwelzijn;
activiteiten en verbintenissen van de onderneming met betrekking tot de uitoefening van haar politieke invloed, met inbegrip van haar lobbyactiviteiten;
het beheer en de kwaliteit van de relaties met klanten, leveranciers en de gemeenschappen die gevolgen ondervinden van de activiteiten van de onderneming, inclusief betalingspraktijken, met name wat betreft achterstallige betalingen aan kleine en middelgrote ondernemingen.
3.De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren de toekomstgerichte, terugblikkende, kwalitatieve en kwantitatieve informatie, die ondernemingen in voorkomend geval moeten rapporteren.
4.Bij de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden wordt rekening gehouden met de moeilijkheden die ondernemingen kunnen ondervinden bij het verzamelen van informatie van actoren die niet onderworpen zijn aan de in artikel 19 bis of artikel 29 bis vastgelegde duurzaamheidsrapporteringsvereisten en van leveranciers in opkomende markten en economieën. De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren informatieverschaffing over waardeketens die in verhouding staat tot en relevant is voor de capaciteit en de kenmerken van ondernemingen in waardeketens, en voor de schaal en complexiteit van de activiteiten, met name van ondernemingen die niet onderworpen zijn aan de in artikel 19 bis of artikel 29 bis van deze richtlijn vastgelegde duurzaamheidsrapporteringsvereisten. Duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren geen informatieverschaffing waarvoor ondernemingen van kleine en middelgrote ondernemingen in hun waardeketen informatie zouden moeten verkrijgen die verder gaat dan de informatie die op grond van de in artikel 29 quater bedoelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen openbaar moet worden gemaakt.
De eerste alinea doet geen afbreuk aan de vereisten van de Unie voor ondernemingen om een passende zorgvuldigheidsprocedure uit te voeren.
5.Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen op grond van lid 1 houdt de Commissie zoveel mogelijk rekening met:
het werk van wereldwijde initiatieven voor de vaststelling van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, en bestaande normen en kaders voor de boekhouding van natuurlijk kapitaal, broeikasgasboekhouding, verantwoord ondernemerschap, maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzame ontwikkeling;
de informatie die financiëlemarktdeelnemers nodig hebben om hun informatieverschaffingsverplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2019/2088 en de op grond van die verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen na te leven;
de criteria, indicatoren en methodologieën die staan beschreven in de op grond van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde gedelegeerde handelingen, met inbegrip van de technische screeningcriteria die zijn vastgesteld op grond van artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, en artikel 15, lid 2, van die verordening en de rapporteringsvereisten die staan beschreven in de op grond van artikel 8 van die verordening vastgestelde gedelegeerde handeling;
de openbaarmakingsvereisten die gelden voor beheerders van benchmarks in de benchmarkverklaring en in de benchmarkmethodologie en de minimumnormen voor de constructie van EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks, overeenkomstig de Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2020/1816(*), (EU) 2020/1817(**) en (EU) 2020/1818(***) van de Commissie;
de openbaarmakingen die zijn gespecificeerd in de uitvoeringshandelingen die zijn vastgesteld op grond van artikel 434 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013;
Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie(****);
Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad(*****);
Verordening (EU) 2021/1119;
Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad(******);
Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad(*******).
Artikel 29 quater Duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen
1.De Commissie stelt uiterlijk voor 30 juni 2024 in aanvulling op deze richtlijn overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast om te voorzien in duurzaamheidsrapporteringsstandaarden die in verhouding staan tot en relevant zijn voor de capaciteiten en kenmerken van kleine en middelgrote ondernemingen en de schaal en complexiteit van hun activiteiten. Die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren welke informatie de in artikel 2, punt 1, a), bedoelde kleine en middelgrote ondernemingen overeenkomstig artikel 19 bis, lid 6, rapporteren.
De rapporteringsvereisten die zijn vastgelegd in de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen treden niet eerder in werking dan vier maanden nadat die handelingen door de Commissie zijn vastgesteld.
2.Bij de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen wordt rekening gehouden met de in artikel 29 ter, leden 2 tot en met 5, bepaalde criteria. De standaarden specificeren, voor zover mogelijk, ook de structuur die voor het weergeven van die informatie gevolgd moet worden.
3.De Commissie evalueert ten minste om de drie jaar na de datum van toepassing de op grond van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen, rekening houdend met het technisch advies van de EFRAG, en wijzigt indien nodig die gedelegeerde handelingen om rekening te houden met relevante ontwikkelingen, waaronder ontwikkelingen ten aanzien van internationale standaarden.
Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd:
HOOFDSTUK 6 TER UNIFORM ELEKTRONISCH VERSLAGLEGGINGSFORMAAT
Artikel 29 quinquies Uniform elektronisch verslagleggingsformaat
1.Ondernemingen die moeten voldoen aan de vereisten van artikel 19 bis van deze richtlijn stellen hun bestuursverslag op in het in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/815 van de Commissie(*) gespecificeerde elektronisch verslagleggingsformaat en markeren hun duurzaamheidsrapportering, met inbegrip van de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde openbaarmakingen, overeenkomstig het in die gedelegeerde verordening gespecificeerde elektronische verslagleggingsformaat.
2.Moederondernemingen die moeten voldoen aan de vereisten van artikel 29 bis stellen hun geconsolideerde bestuursverslag op in het in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815 gespecificeerde elektronisch verslagleggingsformaat en markeren hun duurzaamheidsrapportering, met inbegrip van de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde openbaarmakingen, overeenkomstig het in die gedelegeerde verordening gespecificeerde elektronische verslagleggingsformaat.
In artikel 30 wordt lid 1 vervangen door:
“1.De lidstaten zien erop toe dat ondernemingen de jaarlijkse financiële overzichten en het bestuursverslag, na overeenkomstig de daarvoor geldende regels te zijn goedgekeurd, en, indien van toepassing, in het in artikel 29 quinquies van deze richtlijn bedoelde elektronische verslagleggingsformaat, samen met het in artikel 34 van deze richtlijn bedoelde oordeel en de verklaring van de wettelijke auditor of het auditkantoor, binnen een redelijke termijn van niet meer dan 12 maanden na balansdatum openbaar maken op de wijze die in de wetgeving van elke lidstaat overeenkomstig hoofdstuk III van titel I van Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad(*) is vastgesteld.
De lidstaten kunnen van ondernemingen waarop de artikelen 19 bis en 29 bis van toepassing zijn, eisen dat zij het bestuursverslag kosteloos op hun website openbaar maken. Wanneer een onderneming niet over een website beschikt, kunnen de lidstaten van hen eisen dat zij op verzoek een schriftelijke kopie van hun bestuursverslag ter beschikking stellen.
Indien een onafhankelijke verlener van assurancediensten het in artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), bedoelde oordeel verleent, wordt dat oordeel samen met de in de eerste alinea van dit lid bedoelde documenten openbaar gemaakt.
De lidstaten kunnen ondernemingen echter vrijstellen van de verplichting om het bestuursverslag openbaar te maken, indien op verzoek gemakkelijk een volledig of gedeeltelijk afschrift kan worden verkregen tegen een prijs die de daaraan verbonden administratieve lasten niet overstijgt.
De in de vierde alinea van dit lid vastgelegde vrijstelling is niet van toepassing op ondernemingen voor wie in de artikelen 19 bis en 29 bis vastgelegde duurzaamheidsrapporteringsvereisten gelden.
In artikel 33 wordt lid 1 vervangen door:
“1.De lidstaten zorgen ervoor dat de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van een onderneming, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationale recht toegewezen bevoegdheden, collectief de verantwoordelijkheid hebben ervoor te zorgen dat de volgende documenten worden opgesteld en openbaar gemaakt overeenkomstig de eisen van deze richtlijn en, in voorkomend geval, op grond van de internationale standaarden voor jaarrekeningen die zijn goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1606/2002, Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815, de in artikel 29 ter of 29 quater van deze richtlijn bedoelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden en de vereisten van artikel 29 quinquies van deze richtlijn:
de jaarlijkse financiële overzichten, het bestuursverslag en de verklaring inzake corporate governance indien deze afzonderlijk wordt opgesteld, en
de geconsolideerde financiële overzichten, de geconsolideerde bestuursverslagen en de geconsolideerde verklaring inzake corporate governance indien deze afzonderlijk wordt opgesteld.”.
De titel van hoofdstuk 8 wordt vervangen door:
“Controle en assurance van duurzaamheidsrapportering”.
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
in lid 1 wordt de tweede alinea als volgt gewijzigd:
in punt a) wordt punt ii) vervangen door:
of het bestuursverslag is opgesteld volgens de toepasselijke wettelijke eisen, met uitzondering van de in artikel 19 bis van deze richtlijn vastgelegde duurzaamheidsrapporteringsvereisten;”;
het volgende punt wordt ingevoegd:
indien van toepassing, op basis van een assuranceopdracht met een beperkte mate van zekerheid een oordeel geven over de overeenstemming van de duurzaamheidsrapportering met de vereisten van deze richtlijn, waaronder de overeenstemming van de duurzaamheidsrapportering met de op grond van artikel 29 ter of artikel 29 quater vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, het door de onderneming uitgevoerde proces om de op grond van die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden gerapporteerde informatie vast te stellen, en de naleving van het vereiste om de duurzaamheidsrapportering te markeren overeenkomstig artikel 29 quinquies, en over de naleving van de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bepaalde rapporteringsvereisten;”;
lid 3 wordt vervangen door:
“3.De lidstaten kunnen toestaan dat een andere wettelijke auditor of een ander auditkantoor dan de auditor die of het kantoor dat de wettelijke controle van de jaarlijkse financiële overzichten verricht, het in lid 1, tweede alinea, punt a bis), bedoelde oordeel uitbrengt.”;
de volgende leden worden toegevoegd:
“4.De lidstaten kunnen toestaan dat een onafhankelijke op hun grondgebied gevestigde verlener van assurancediensten het in lid 1, tweede alinea, punt a bis), bedoelde oordeel uitbrengt mits een dergelijke onafhankelijke verlener van assurancediensten wat betreft de assurance van duurzaamheidsrapportering zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 22, van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad(*) voldoet aan vereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten van die richtlijn, met name de vereisten inzake:
opleidingen en examens die waarborgen dat onafhankelijke verleners van assurancediensten de nodige deskundigheid verwerven op het gebied van duurzaamheidsrapportering en de assurance van duurzaamheidsrapportering;
permanente scholing;
kwaliteitsborgingsstelsels;
beroepsethiek, onafhankelijkheid, objectiviteit, vertrouwelijkheid en beroepsgeheim;
benoeming en ontslag;
onderzoeken en sancties;
de organisatie van de werkzaamheden van de onafhankelijke verlener van assurancediensten, met name wat betreft voldoende middelen en personeel en het bijhouden van cliëntdossiers en -bestanden; alsook
het melden van onregelmatigheden.
De lidstaten zorgen ervoor dat indien een onafhankelijke verlener van assurancediensten het in lid 1, tweede alinea, punt a bis), bedoelde oordeel uitbrengt dat oordeel wordt opgesteld overeenkomstig de artikelen 26 bis, 27 bis en 28 bis van Richtlijn 2006/43/EG, en dat het auditcomité of een specifiek comité in voorkomend geval de onafhankelijkheid van de onafhankelijke verlener van assurancediensten beoordeelt en monitort overeenkomstig artikel 39, lid 6, punt e), van Richtlijn 2006/43/EG.
De lidstaten zorgen ervoor dat onafhankelijke verleners van assurancediensten die vóór 1 januari 2024 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 geaccrediteerd zijn voor de assurance van duurzaamheidsrapportering, niet hoeven te voldoen aan de in punt a) van de eerste alinea van dit lid bedoelde opleidings- en exameneisen.
De lidstaten zorgen ervoor dat onafhankelijke verleners van assurancediensten die op 1 januari 2024 de accreditatieprocedure nog aan het doorlopen zijn overeenkomstig de desbetreffende nationale vereisten, niet hoeven te voldoen aan de in de eerste alinea, punt a), bedoelde opleidings- en exameneisen voor wat betreft de assurance van duurzaamheidsrapportering, mits zij die procedure vóór 1 januari 2026 afronden.
De lidstaten zorgen ervoor dat de in de derde en vierde alinea bedoelde onafhankelijke aanbieders van assurancediensten de nodige kennis op het gebied van duurzaamheidsrapportering en de assurance van duurzaamheidsrapportering verwerven door het in de eerste alinea, punt b), bedoelde permanente scholing.
Indien een lidstaat op grond van de eerste alinea besluit een onafhankelijke verlener van assurancediensten toe te staan het in lid 1, tweede alinea, punt a bis), bedoelde oordeel uit te brengen, zal de lidstaat tevens toestaan dat een andere wettelijke auditor dan de auditor die de wettelijke controle van de financiële overzichten uitvoert dat doet, zoals bepaald in lid 3.
5.Met ingang van 6 januari 2027 staat een lidstaat die gebruik heeft gemaakt van de in lid 4 bepaalde keuzemogelijkheid (de “lidstaat van ontvangst”) toe dat in een andere lidstaat (de “lidstaat van herkomst”) gevestigde onafhankelijke verleners van assurancediensten de assurance van duurzaamheidsrapportering uitvoeren.
De lidstaat van herkomst is verantwoordelijk voor het toezicht op de op zijn grondgebied gevestigde onafhankelijke verleners van assurancediensten, tenzij de lidstaat van ontvangst besluit toe te zien op de assurance van duurzaamheidsrapportering door onafhankelijke verleners van assurancediensten op zijn grondgebied.
Indien de lidstaat van ontvangst besluit toezicht te houden op de assurance van duurzaamheidsrapportering die op zijn grondgebied wordt uitgevoerd door onafhankelijke verleners van assurancediensten die in een andere lidstaat zijn geregistreerd, moet de lidstaat van ontvangst:
geen strengere eisen of aansprakelijkheid opleggen aan dergelijke onafhankelijke verleners van assurancediensten dan die welke krachtens de nationale wetgeving voor assurancediensten voor duurzaamheidsrapportering vereist zijn voor de onafhankelijke verleners van assurancediensten of auditors die in die lidstaat van ontvangst zijn gevestigd, en
andere lidstaten in kennis stellen van zijn besluit om toezicht te houden op de assurance van duurzaamheidsrapportering door in andere lidstaten gevestigde onafhankelijke verleners van assurancediensten.
6.De lidstaten zorgen ervoor dat indien een onderneming krachtens het Unierecht verplicht is elementen van haar duurzaamheidsrapportering te laten verifiëren door een geaccrediteerde onafhankelijke derde, het verslag van de geaccrediteerde onafhankelijke derde beschikbaar wordt gesteld hetzij als bijlage bij het bestuursverslag, hetzij op een andere openbaar toegankelijke manier.
Het volgende hoofdstuk wordt ingevoegd:
HOOFDSTUK 9 BIS RAPPORTERING BETREFFENDE ONDERNEMINGEN UIT DERDE LANDEN
Artikel 40 bis Duurzaamheidsrapportering betreffende ondernemingen uit derde landen
1.De lidstaten eisen dat een op hun grondgebied gevestigde dochteronderneming waarvan de uiteindelijke moederonderneming onder het recht van een derde land valt, een duurzaamheidsverslag met de in artikel 29 bis, lid 2, punt a), iii), iv) en v), punten b) tot en met f), en, in voorkomend geval, punt h), gespecifieerde informatie op groepsniveau van die uiteindelijke moederonderneming uit een derde land publiceert en toegankelijk maakt.
De eerste alinea is alleen van toepassing op grote dochterondernemingen en op kleine en middelgrote dochterondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a).
De lidstaten eisen dat een op hun grondgebied gevestigd bijkantoor dat een bijkantoor is van een onderneming die onder het recht van een derde land valt en dat ofwel geen deel uitmaakt van een groep, ofwel uiteindelijk wordt gehouden door een onderneming die overeenkomstig het recht van een derde land is opgericht, een duurzaamheidsverslag publiceert en toegankelijk maakt dat de in artikel 29 bis, lid 2, punt a), iii), iv) en v), punten b) tot en met f), en, in voorkomend geval, punt h), bedoelde informatie op groepsniveau of, indien niet van toepassing, op individueel niveau van de onderneming uit het derde land, bevat.
De in de derde alinea bedoelde regel is alleen van toepassing op een bijkantoor indien de onderneming uit het derde land geen dochteronderneming als bedoeld in de eerste alinea heeft en indien het bijkantoor in het voorgaande boekjaar een netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR heeft behaald.
De eerste en de derde alinea zijn alleen van toepassing op de in die alinea’s bedoelde dochterondernemingen of bijkantoren indien de onderneming uit een derde land, op groepsniveau of, indien niet van toepassing, op individueel niveau, in elk van de laatste twee opeenvolgende boekjaren in de Unie een netto-omzet van meer dan 150 miljoen EUR heeft behaald.
De lidstaten kunnen eisen dat de in de eerste en derde alinea bedoelde dochterondernemingen of bijkantoren informatie aan hen verstrekken over de netto-omzet die de ondernemingen uit derde landen op hun grondgebied en in de Unie behaald hebben.
2.De lidstaten eisen dat het duurzaamheidsverslag dat door de dochteronderneming of het bijkantoor als bedoeld in lid 1 wordt medegedeeld, wordt opgesteld overeenkomstig de op grond van artikel 40 ter vastgestelde standaarden.
In afwijking van de eerste alinea van dit lid kan het in lid 1 van dit artikel bedoelde duurzaamheidsverslag worden opgesteld overeenkomstig de op grond van artikel 29 ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden of op een wijze die gelijkwaardig is aan die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandeling.
Indien de voor de opstelling van het in de eerste alinea van dit lid bedoelde duurzaamheidsverslag vereiste informatie niet beschikbaar is, verzoekt de dochteronderneming of het lid 1 bedoelde bijkantoor de onderneming uit het derde land alle informatie te verstrekken die zij nodig hebben om aan hun verplichtingen te voldoen.
Indien niet alle vereiste informatie wordt verstrekt, stelt de dochteronderneming of het in lid 1 bedoelde bijkantoor het in lid 1 bedoelde duurzaamheidsverslag op, publiceert het en maakt het toegankelijk met alle beschikbare, verworven of verkregen informatie, en geeft het een verklaring af waaruit blijkt dat de onderneming uit het derde land de nodige informatie niet ter beschikking heeft gesteld.
3.De lidstaten eisen dat het in lid 1 bedoelde duurzaamheidsverslag vergezeld moet gaan van een assuranceoordeel, uitgebracht door een of meer personen of ondernemingen die uit hoofde van het nationale recht van de onderneming uit het derde land of van een lidstaat gerechtigd zijn een oordeel over de assurance van duurzaamheidsrapportering af te geven.
Indien de onderneming uit het derde land het assuranceoordeel niet overeenkomstig de eerste alinea verstrekt, geeft de dochteronderneming of het bijkantoor een verklaring af waaruit blijkt dat de onderneming uit het derde land het benodigde assuranceoordeel niet ter beschikking heeft gesteld.
4.De lidstaten kunnen de Commissie jaarlijks in kennis stellen van de dochterondernemingen of bijkantoren van ondernemingen uit derde landen die aan de in artikel 40 quinquies bedoelde openbaarmakingsvereisten hebben voldaan en van de gevallen waarin een verslag is gepubliceerd maar de dochteronderneming of het bijkantoor overeenkomstig lid 2, vierde alinea, van dit artikel heeft gehandeld. De Commissie maakt op haar website een lijst bekend van de ondernemingen uit derde landen die een duurzaamheidsverslag.
Artikel 40 ter Duuzaamheidsrapporteringsstandaarden voor ondernemingen uit derde landen
De Commissie stelt uiterlijk voor 30 juni 2024 overeenkomstig artikel 49 een gedelegeerde handeling vast ter aanvulling van deze richtlijn om te voorzien in duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor ondernemingen uit derde landen waarin wordt gespecificeerd welke informatie in de in artikel 40 bis bedoelde duurzaamheidsverslagen moet worden opgenomen.
Artikel 40 quater Verantwoordelijkheid voor het opstellen, publiceren en toegankelijk maken van het duurzaamheidsverslag betreffende ondernemingen uit derde landen
De lidstaten bepalen dat de bijkantoren van ondernemingen uit derde landen verantwoordelijk zijn voor het waarborgen, naar hun beste weten en vermogen, dat hun duurzaamheidsverslag wordt opgesteld overeenkomstig artikel 40 bis en dat dat verslag wordt gepubliceerd en toegankelijk wordt gemaakt overeenkomstig artikel 40 quinquies.
De lidstaten bepalen dat de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de in artikel 40 bis bedoelde dochterondernemingen collectief verantwoordelijk zijn voor het waarborgen, naar hun beste weten en vermogen, dat hun duurzaamheidsverslag wordt opgesteld overeenkomstig artikel 40 bis en dat dat verslag wordt gepubliceerd en toegankelijk wordt gemaakt overeenkomstig artikel 40 quinquies.
Artikel 40 quinquies Openbaarmaking
1.De in artikel 40 bis, lid 1, van deze richtlijn bedoelde dochterondernemingen publiceren hun duurzaamheidsverslag, samen met het assuranceoordeel en, in voorkomend geval, de in artikel 40 bis, lid 2, vierde alinea, van deze richtlijn bedoelde verklaring, binnen twaalf maanden na de balansdatum van het boekjaar waarvoor het verslag wordt opgesteld, zoals bepaald door elke lidstaat, overeenkomstig de artikelen 14 tot en met 28 van Richtlijn (EU) 2017/1132 en, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 36 van die richtlijn.
2.Indien het duurzaamheidsverslag samen met het assuranceoordeel en, in voorkomend geval, met de overeenkomstig lid 1 van dit artikel gepubliceerde verklaring niet kosteloos openbaar worden gemaakt op de website van het in artikel 16 van Richtlijn (EU) 2017/1132 bedoelde register, zorgen de lidstaten ervoor dat het duurzaamheidsverslag, het assuranceoordeel en, in voorkomend geval, de door de ondernemingen overeenkomstig lid 1 van dit artikel gepubliceerde verklaring kosteloos openbaar worden gemaakt in ten minste één van de officiële talen van de Unie, uiterlijk twaalf maanden na de balansdatum van het boekjaar waarvoor het verslag is opgesteld, op de website van de dochteronderneming of het bijkantoor als bedoeld in artikel 40 bis, lid 1, van deze richtlijn.”.
De titel van hoofdstuk 11 wordt vervangen door:
HOOFDSTUK 11 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.
Het volgende artikel wordt ingevoegd:
“Artikel 48 decies Overgangsbepalingen
1.Tot 6 januari 2030 staan de lidstaten een onder artikel 19 bis of 29 bis vallende dochteronderneming in de Unie waarvan de moederonderneming niet onder het recht van een lidstaat valt, toe overeenkomstig de vereisten van artikel 29 bis een geconsolideerde duurzaamheidsrapportering op te stellen dat alle dochterondernemingen in de Unie van een dergelijke moederonderneming omvat die onder artikel 19 bis of 29 bis vallen.
Tot 6 januari 2030 staan de lidstaten toe dat de in de eerste alinea van dit lid bedoelde geconsolideerde duurzaamheidsrapportering de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde informatieverschaffing bevat, die betrekking heeft op de activiteiten van alle onder artikel 19 bis of 29 bis van deze richtlijn vallende dochterondernemingen in de Unie van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde moederonderneming.
2.De in lid 1 bedoelde dochteronderneming in de Unie is een van de dochterondernemingen in de Unie die in ten minste één van de voorgaande vijf boekjaren de grootste omzet van de groep in de Unie heeft behaald, in voorkomend geval op geconsolideerde basis.
3.De in lid 1 van dit artikel bedoelde geconsolideerde duurzaamheidsrapportering wordt gepubliceerd overeenkomstig artikel 30.
4.Voor de toepassing van de bij artikel 19 bis, lid 9, en artikel 29 bis, lid 8, verleende vrijstelling wordt verslaglegging overeenkomstig lid 1 van dit artikel geacht verslaglegging door een moederonderneming op groepsniveau te zijn, met betrekking tot de in de consolidatie opgenomen ondernemingen. Verslaglegging overeenkomstig lid 1, tweede alinea, van dit artikel wordt geacht aan de voorwaarden van artikel 19 bis, lid 9, tweede alinea, punt c), respectievelijk artikel 29 bis, lid 8, tweede alinea, punt c), te voldoen.”.
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
de leden 2 en 3 worden vervangen door:
“2.De in artikel 1, lid 2, artikel 3, lid 13, de artikelen 29 ter, 29 quater, en 40 ter en artikel 46, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar vanaf 5 januari 2023. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 1, lid 2, artikel 3, lid 13, de artikelen 29 ter, 29 quater, en 40 ter en artikel 46, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.”;
het volgende lid wordt ingevoegd:
“3 ter.Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen op grond van de artikelen 29 ter en 29 quater houdt de Commissie rekening met het technische advies van de EFRAG, op voorwaarde dat:
een dergelijk advies tot stand is gekomen volgens geijkte procedures, onder publiek toezicht en op transparante wijze, met deskundigheid en een evenwichtige deelname van relevante belanghebbenden, en met voldoende overheidsfinanciering om de onafhankelijkheid ervan te waarborgen, en op basis van een werkprogramma waarover de Commissie is geraadpleegd;
een dergelijk advies vergezeld gaat van kosten-batenanalyses die een beoordeling van de effecten van het technische advies op duurzaamheidskwesties omvatten;
een dergelijk advies vergezeld gaat van een uitleg over de wijze waarop rekening is gehouden met de in artikel 29 ter, lid 5, genoemde elementen;
deelname op technisch niveau aan de werkzaamheden van de EFRAG gebaseerd is op deskundigheid op het gebied van duurzaamheidsrapportering en niet afhankelijk is van een financiële bijdrage.
De punten a) en d) doen geen afbreuk aan de deelname van overheidsinstanties en nationale standaardiseringsorganisaties aan de technische werkzaamheden van de EFRAG.
De begeleidende documenten bij het technisch advies van de EFRAG worden samen met dat technisch advies ingediend.
De Commissie raadpleegt de in artikel 24 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering samen met het in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 bedoelde regelgevend comité voor financiële verslaggeving over de ontwerpen van gedelegeerde handelingen voordat de handelingen uit hoofde van de artikelen 29 ter en 29 quater van deze richtlijn worden vastgesteld.
De Commissie verzoekt de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA), de Europese Bankautoriteit (EBA) en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) om advies over het door de EFRAG verstrekte technisch advies, met name wat betreft de samenhang ervan met Verordening (EU) 2019/2088 en de op grond van die verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen. De ESMA, EBA en Eiopa brengen hun advies uit binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het verzoek van de Commissie.
De Commissie raadpleegt tevens het Europees Milieuagentschap, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Europese Centrale Bank, het Comité van Europese auditorstoezichthouders en het platform voor duurzame financiën dat krachtens artikel 20 van Verordening (EU) 2020/852 is opgericht, over het door de EFRAG verstrekte technische advies voordat de in de artikelen 29 ter en 29 quater van deze richtlijn bedoelde gedelegeerde handelingen worden vastgesteld. Wanneer een van die organen besluit een advies in te dienen, gebeurt dit binnen twee maanden na de datum waarop het door de Commissie is geraadpleegd.”;
lid 5 wordt vervangen door:
“5.Een op grond van artikel 1, lid 2, artikel 3, lid 13, artikelen 29 ter, 29 quater en 40 ter, en artikel 46, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.
“Artikel 19 bis Duurzaamheidsrapportering
Grote ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), nemen in het bestuursverslag informatie op die nodig is om inzicht te krijgen in de effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties, alsmede informatie die nodig is om te begrijpen hoe duurzaamheidskwesties van invloed zijn op de ontwikkeling, de prestaties en de positie van de onderneming.
De in de eerste alinea bedoelde informatie staat duidelijk aangegeven in een deel van het bestuursverslag dat specifiek hierover gaat.
De in lid 1 bedoelde informatie bevat:
een korte beschrijving van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming, met inbegrip van:
de veerkracht van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming ten aanzien van risico’s in verband met duurzaamheidskwesties;
de kansen voor de onderneming op het gebied van duurzaamheidskwesties;
de plannen van de onderneming, met inbegrip van uitvoeringsmaatregelen en daaraan gerelateerde financiële en investeringsplannen, om ervoor te zorgen dat haar bedrijfsmodel en strategie verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in overeenstemming met de in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering op 12 december 2015 aangenomen Overeenkomst van Parijs (“de Overeenkomst van Parijs”) en de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad(*), en in voorkomend geval de blootstelling van de onderneming aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten;
de wijze waarop in het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming rekening wordt gehouden met de belangen van de belanghebbenden bij de onderneming en met de effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties;
de wijze waarop de strategie van de onderneming ten aanzien van duurzaamheidskwesties is uitgevoerd;
een beschrijving van de door de onderneming vastgestelde tijdgebonden doelstellingen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, waaronder, indien van toepassing, de absolute broeikasgasemissiereductiedoelstellingen voor tenminste 2030 en 2050, een beschrijving van de vooruitgang die de onderneming heeft geboekt bij het bereiken van die doelstellingen, en een verklaring die duidelijk maakt of de doelstellingen ten aanzien van milieufactoren van de onderneming gebaseerd zijn op overtuigend wetenschappelijk bewijs;
een beschrijving van de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, en van de daarin aanwezige deskundigheid en vaardigheden met betrekking tot het vervullen van die rol ofwel de toegang die deze organen hebben tot dergelijke deskundigheid en vaardigheden;
een beschrijving van het beleid van de onderneming met betrekking tot duurzaamheidskwesties;
informatie over het bestaan van stimuleringsregelingen in verband met duurzaamheidskwesties die aan leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen worden aangeboden;
een beschrijving van:
de door de onderneming toegepaste passende zorgvuldigheidsprocedure ten aanzien van duurzaamheidskwesties en, indien van toepassing, in overeenstemming met de vereisten van de Unie voor ondernemingen om een passende zorgvuldigheidsprocedure uit te voeren;
de belangrijkste feitelijke of potentiële negatieve effecten die verband houden met de eigen activiteiten en met de waardeketen van de onderneming, met inbegrip van haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen, welke activiteiten zijn ondernomen voor het in kaart brengen en monitoren van die effecten en van andere negatieve effecten die de onderneming op grond van andere vereisten van de Unie met betrekking tot het uitvoeren van een passende zorgvuldigheidsprocedure verplicht is in kaart te brengen;
alle door de onderneming genomen maatregelen om feitelijke of potentiële negatieve effecten te voorkomen, te beperken, te verhelpen of te beëindigen, en het resultaat van dergelijke maatregelen;
een beschrijving van de voornaamste risico’s voor de onderneming met betrekking tot duurzaamheidskwesties, met inbegrip van een beschrijving van de belangrijkste afhankelijkheden van de onderneming van die kwesties, en hoe de onderneming die risico’s beheert;
de indicatoren die relevant zijn voor de in de punten a) tot en met g) bedoelde informatieverschaffing.
Ondernemingen rapporteren over het uitgevoerde proces om de informatie in kaart te brengen die zij overeenkomstig lid 1 van dit artikel in het bestuursverslag hebben opgenomen. De in de eerste alinea van dit lid genoemde informatie omvat informatie met betrekking tot tijdhorizonten op korte, middellange en lange termijn, naargelang het geval.
De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, informatie over de eigen activiteiten en over de waardeketen van de onderneming, met inbegrip van haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen.
Gedurende de eerste drie jaar van de toepassing van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad(**) vast te stellen maatregelen en indien niet alle nodige informatie over haar waardeketen beschikbaar is, legt de onderneming uit welke inspanningen zijn geleverd om de informatie over haar waardeketen te verkrijgen, waarom niet alle nodige informatie kon worden verkregen en welke plannen zij heeft om in de toekomst de nodige informatie te verkrijgen.
De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, tevens verwijzingen naar en aanvullende uitleg over de andere informatie die overeenkomstig artikel 19 in het bestuursverslag is opgenomen en de bedragen die in de jaarlijkse financiële overzichten zijn vermeld.
De lidstaten kunnen toestaan dat informatie betreffende ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover wordt onderhandeld, in uitzonderlijke gevallen wordt weggelaten indien naar de behoorlijk gerechtvaardigde opvatting van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationaal recht toegewezen bevoegdheden en met collectieve verantwoordelijkheid voor dat standpunt, de openbaarmaking van dergelijke informatie ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de onderneming, mits het weglaten van die informatie niet in de weg staat aan een getrouw en evenwichtig begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de onderneming alsmede van de effecten van haar activiteiten.
Ondernemingen rapporteren de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde informatie overeenkomstig de op grond van artikel 29 ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.
Het management van de onderneming informeert de werknemersvertegenwoordiging op het passende niveau en bespreekt met de werknemersvertegenwoordiging de relevante informatie en de manier waarop duurzaamheidsinformatie wordt verkregen en geverifieerd. Het standpunt van de werknemersvertegenwoordiging wordt in voorkomend geval meegedeeld aan de betrokken bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen.
In afwijking van de leden 2, 3 en 4, van dit artikel en onverminderd de leden 9 en 10 van dit artikel, kunnen de in lid 1 van dit artikel bedoelde kleine en middelgrote ondernemingen, kleine en niet-complexe instellingen zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 145), van Verordening (EU) nr. 575/2013, verzekeringscaptives zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 2, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad(***) en herverzekeringscaptives zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 5, van die richtlijn, hun duurzaamheidsrapportering beperken tot de volgende informatie:
een korte beschrijving van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming;
een beschrijving van het beleid van de onderneming met betrekking tot duurzaamheidskwesties;
de belangrijkste feitelijke of potentiële negatieve effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties, en de maatregelen die zijn genomen om dergelijke feitelijke of potentiële negatieve effecten in kaart te brengen, te monitoren, te voorkomen, te beperken of te verhelpen;
de voornaamste risico’s voor de onderneming in verband met duurzaamheidskwesties en hoe de onderneming die risico’s beheert;
essentiële indicatoren die nodig zijn voor de in de punten a) tot en met d) bedoelde informatieverschaffing.
Kleine en middelgrote ondernemingen, kleine en niet-complexe instellingen, en verzekeringscaptives en herverzekeringscaptives die een beroep doen op de in de eerste alinea bedoelde afwijking rapporteren de informatie overeenkomstig de in artikel 29 quater bedoelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen.
Voor boekjaren die aanvangen vóór 1 januari 2028 kunnen kleine en middelgrote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), in afwijking van lid 1 van dit artikel besluiten de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie niet in hun bestuursverslag op te nemen. In dergelijke gevallen geeft de onderneming in haar bestuursverslag niettemin kort aan waarom de duurzaamheidsrapportering niet is verstrekt.
Ondernemingen die aan de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde vereisten voldoen en ondernemingen die een beroep doen op de in lid 6 van dit artikel bedoelde afwijking, worden geacht aan het vereiste van artikel 19, lid 1, derde alinea, te hebben voldaan.
Op voorwaarde dat aan de in de tweede alinea van dit lid bepaalde vereisten is voldaan, is een onderneming die een dochteronderneming is, vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde verplichtingen (de “vrijgestelde dochteronderneming”), indien een dergelijke onderneming en haar dochterondernemingen opgenomen zijn in het overeenkomstig de artikelen 29 en 29 bis opgestelde geconsolideerde bestuursverslag van een moederonderneming. Een onderneming die een dochteronderneming is van een in een derde land gevestigde moederonderneming wordt eveneens vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde verplichtingen indien een dergelijke onderneming en haar dochterondernemingen zijn opgenomen in de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van die in een derde land gevestigde moederonderneming en indien die geconsolideerde duurzaamheidsrapportering is uitgevoerd overeenkomstig de in artikel 29 ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden of op een wijze die gelijkwaardig is aan die standaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad(****) vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.
Aan de bij alinea 1 verleende vrijstelling zijn de volgende voorwaarden verbonden:
het bestuursverslag van de vrijgestelde dochteronderneming bevat de volgende informatie:
de naam en zetel van de moederonderneming die op groepsniveau informatie rapporteert overeenkomstig dit artikel, of op een wijze die gelijkwaardig is aan die waarin de op grond van artikel 29 ter van deze richtlijn vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, voorziet;
de weblinks naar het geconsolideerde bestuursverslag van de moederonderneming, of, indien van toepassing, naar de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming, zoals bedoeld in de eerste alinea van dit lid, en naar het in artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), van deze richtlijn bedoelde assuranceoordeel of het in punt b) van deze alinea bedoelde assuranceoordeel;
de mededeling dat de onderneming is vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde verplichtingen;
indien de moederonderneming in een derde land is gevestigd, worden haar geconsolideerde duurzaamheidsrapportering en het assuranceoordeel over de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering dat is uitgebracht door één of meerdere personen of kantoren die uit hoofde het recht waaronder die moederonderneming valt gerechtigd is een oordeel over de assurance van duurzaamheidsrapportering uit te brengen, overeenkomstig artikel 30 van deze richtlijn gepubliceerd, overeenkomstig het recht van de lidstaat waaronder de vrijgestelde dochteronderneming valt;
indien de moederonderneming in een derde land is gevestigd, wordt de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad(*****) bedoelde informatieverschaffing over de activiteiten van de vrijgestelde dochteronderneming die in de Unie is gevestigd, en haar dochterondernemingen, opgenomen in het bestuursverslag van de vrijgestelde dochteronderneming of in de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering die door de in een derde land gevestigde moederonderneming is uitgevoerd.
De lidstaat onder wiens nationaal recht de vrijgestelde dochteronderneming valt, kan eisen dat het geconsolideerde bestuursverslag of, in voorkomend geval, de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming wordt gepubliceerd in een taal die door die lidstaat aanvaard wordt, en dat wordt voorzien in eventueel benodigde vertalingen naar die taal. Elke niet-gewaarmerkte vertaling bevat een verklaring in die zin.
Ondernemingen die overeenkomstig artikel 37 zijn vrijgesteld van het opstellen van een bestuursverslag, zijn niet verplicht de in de tweede alinea, punt a), i), ii) en iii), van dit lid bedoelde informatie te verstrekken, mits die ondernemingen het geconsolideerde bestuursverslag overeenkomstig artikel 37 publiceren.
Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid, en indien artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van toepassing is, worden kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, lid 3), eerste alinea, punt b), van deze richtlijn die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan dat toezicht op hen uitoefent onder de in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gestelde voorwaarden, beschouwd als dochterondernemingen van dat centrale orgaan.
Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid worden in artikel 1, lid 3, punt a), van deze richtlijn bedoelde verzekeringsondernemingen die op basis van de in artikel 212, lid 1, punt c), ii), van Richtlijn 2009/138/EG bedoelde financiële banden deel uitmaken van een groep, waarop overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), van die richtlijn op groepsniveau toezicht wordt uitgeoefend, beschouwd als dochterondernemingen van de moederonderneming van die groep.
De bij lid 9 verleende vrijstelling is ook van toepassing op organisaties van openbaar belang voor wie de vereisten van dit artikel gelden, met uitzondering van grote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), van deze richtlijn.
“Artikel 29 bis Geconsolideerde duurzaamheidsrapportering
Moederondernemingen van een grote groep als bedoeld in artikel 3, lid 7, nemen in hun geconsolideerde bestuursverslag informatie op die nodig is om inzicht te krijgen in de effecten van de groep op duurzaamheidskwesties, alsmede informatie die nodig is om te begrijpen hoe duurzaamheidskwesties van invloed zijn op de ontwikkeling, de prestaties en de positie van de groep.
De in de eerste alinea bedoelde informatie staat duidelijk aangegeven in een deel van het geconsolideerd bestuursverslag dat specifiek hierover gaat.
De in lid 1 bedoelde informatie bevat:
een korte beschrijving van het bedrijfsmodel en de strategie van de groep, met inbegrip van:
de veerkracht van het bedrijfsmodel en de strategie van de groep ten aanzien van risico’s in verband met duurzaamheidskwesties;
de kansen voor de groep op het gebied van duurzaamheidskwesties;
de plannen van de groep, met inbegrip van uitvoeringsmaatregelen en daaraan gerelateerde financiële en investeringsplannen, om ervoor te zorgen dat haar bedrijfsmodel en strategie verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs en de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken als vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1119, en in voorkomend geval de blootstelling van de groep aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten;
de wijze waarop in het bedrijfsmodel en de strategie van de groep rekening wordt gehouden met de belangen van de belanghebbenden van de groep en met de effecten van de groep op duurzaamheidskwesties;
de wijze waarop de strategie van de groep ten aanzien van duurzaamheidskwesties is uitgevoerd;
een beschrijving van de door de groep vastgestelde tijdsgebonden doelstellingen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, waaronder, indien van toepassing, de absolute broeikasgasemissiereductiedoelstellingen voor tenminste 2030 en 2050, een beschrijving van de vooruitgang die de groep heeft geboekt bij het bereiken van die doelstellingen, en een verklaring die duidelijk maakt of de doelstellingen ten aanzien van milieufactoren van de groep gefundeerd zijn op overtuigend wetenschappelijk bewijs;
een beschrijving van de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, en van de daarin aanwezige deskundigheid en vaardigheden met betrekking tot het vervullen van die rol ofwel de toegang die deze organen hebben tot dergelijke deskundigheid en vaardigheden;
een beschrijving van het beleid van de groep met betrekking tot duurzaamheidskwesties;
informatie over het bestaan van stimuleringsregelingen in verband met duurzaamheidskwesties die aan leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen worden aangeboden;
een beschrijving van:
de door de groep toegepaste passende zorgvuldigheidsprocedure ten aanzien van duurzaamheidskwesties en, indien van toepassing, in overeenstemming met de vereisten van de Unie voor ondernemingen om een passende zorgvuldigheidsprocedure uit te voeren;
de belangrijkste feitelijke of potentiële negatieve effecten die verband houden met de eigen activiteiten en met de waardeketen van de groep, met inbegrip van welke activiteiten zijn ondernomen voor het in kaart brengen en monitoren van die effecten, en van andere negatieve effecten die de moederonderneming op grond van andere vereisten van de Unie met betrekking tot het uitvoeren van een passende zorgvuldigheidsprocedure verplicht is in kaart te brengen;
alle door de groep genomen maatregelen om feitelijke of potentiële negatieve effecten te voorkomen, te beperken, verhelpen of te beëindigen, en het resultaat van dergelijke maatregelen;
een beschrijving van de voornaamste risico’s voor de groep met betrekking tot duurzaamheidskwesties, met inbegrip van een beschrijving van de belangrijkste afhankelijkheden van de groep van die kwesties, en hoe de groep die risico’s beheert;
de indicatoren die relevant zijn voor de in de punten a) tot en met g) bedoelde informatieverschaffing.
Moederondernemingen brengen verslag uit over het uitgevoerde proces om de informatie in kaart te brengen die zij overeenkomstig lid 1 van dit artikel in het geconsolideerde bestuursverslag hebben opgenomen. De in de eerste alinea van dit lid genoemde informatie omvat informatie met betrekking tot tijdhorizonten op korte, middellange en lange termijn, naargelang het geval.
De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, informatie over de eigen activiteiten en over de waardeketen van de groep, met inbegrip van haar eigen activiteiten, haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen.
Gedurende de eerste drie jaar van de toepassing van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2464 vast te stellen maatregelen en indien niet alle nodige informatie over haar waardeketen beschikbaar is, legt de moederonderneming uit welke inspanningen zijn geleverd om de nodige informatie over haar waardeketen te verkrijgen, waarom niet alle nodige informatie kon worden verkregen en welke plannen zij heeft om in de toekomst alle nodige informatie te verkrijgen.
De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, tevens verwijzingen naar en aanvullende uitleg over andere informatie die overeenkomstig artikel 29 van deze richtlijn in het geconsolideerde bestuursverslag is opgenomen en de bedragen die in de geconsolideerde financiële overzichten zijn vermeld.
De lidstaten kunnen toestaan dat informatie betreffende ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover wordt onderhandeld, in uitzonderlijke gevallen wordt weggelaten indien naar de behoorlijk gerechtvaardigde opvatting van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationaal recht toegewezen bevoegdheden en met collectieve verantwoordelijkheid voor dat standpunt, de openbaarmaking van dergelijke informatie ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de groep, mits het weglaten van die informatie niet in de weg staat aan een getrouw en evenwichtig begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de groep alsmede van de effecten van haar activiteiten.
Indien de rapporterende onderneming aanzienlijke verschillen vaststelt tussen de risico’s voor of de effecten van de groep en de risico’s voor of de effecten van een of meer van haar dochterondernemingen, verschaft de onderneming, in voorkomend geval, een adequaat inzicht in de risico’s voor en de effecten van de betrokken dochteronderneming of dochterondernemingen.
Ondernemingen vermelden welke in de consolidatie opgenomen dochterondernemingen zijn vrijgesteld van jaarlijkse of geconsolideerde duurzaamheidsrapportering op grond van artikel 19 bis, lid 9, respectievelijk artikel 29 bis, lid 8.
Moederondernemingen rapporteren de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde informatie overeenkomstig de in artikel 29 ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.
Het management van de moederonderneming informeert de werknemersvertegenwoordiging op het passende niveau en bespreekt met hen de relevante informatie en de manier waarop duurzaamheidsinformatie wordt verkregen en geverifieerd. Het standpunt van de werknemersvertegenwoordiging wordt in voorkomend geval meegedeeld aan de betrokken bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen.
Een moederonderneming die aan de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde vereisten voldoet, wordt geacht aan de vereisten van artikel 19, lid 1, derde alinea, en artikel 19 bis te hebben voldaan.
Op voorwaarde dat aan de in de tweede alinea van dit lid bepaalde vereisten is voldaan, is een moederonderneming die tevens een dochteronderneming is, vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde verplichtingen (de “vrijgestelde moederonderneming”) als een dergelijke moederonderneming en haar dochterondernemingen opgenomen zijn in het overeenkomstig artikel 29 en dit artikel opgestelde geconsolideerde bestuursverslag van een andere onderneming. Een moederonderneming die een dochteronderneming is van een in een derde land gevestigde moederonderneming wordt eveneens vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde verplichtingen indien een dergelijke onderneming en haar dochterondernemingen zijn opgenomen in de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van die in een derde land gevestigde moederonderneming en indien die geconsolideerde duurzaamheidsrapportering is uitgevoerd overeenkomstig de in artikel 29 ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden of op een wijze die gelijkwaardig is aan die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.
Aan de bij alinea 1 verleende vrijstelling zijn de volgende voorwaarden verbonden:
het bestuursverslag van de vrijgestelde moederonderneming bevat de volgende informatie:
de naam en zetel van de moederonderneming die op groepsniveau informatie rapporteert overeenkomstig dit artikel, of op een wijze die gelijkwaardig is aan de op grond van artikel 29 ter van deze richtlijn vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden;
de weblinks naar het geconsolideerde bestuursverslag van de moederonderneming, of, indien van toepassing, naar de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming, zoals bedoeld in de eerste alinea van dit lid, en naar het in artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), van deze richtlijn bedoelde assuranceoordeel of het in punt b) van deze alinea bedoelde assuranceoordeel;
de mededeling dat de moederonderneming is vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde verplichtingen;
indien de moederonderneming in een derde land is gevestigd, worden haar geconsolideerde duurzaamheidsrapportering en het assuranceoordeel dat is uitgebracht door één of meerdere personen of kantoren die uit hoofde van het nationale recht waaronder de moederonderneming valt gerechtigd zijn een oordeel over de assurance van duurzaamheidsrapportering af te geven, overeenkomstig artikel 30 gepubliceerd, overeenkomstig het recht van de lidstaat waaronder de vrijgestelde dochteronderneming valt;
indien de moederonderneming in een derde land is gevestigd, wordt de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde informatieverschaffing over de activiteiten van de dochteronderneming die in de Unie is gevestigd en die op basis van artikel 19 bis, lid 9, van deze richtlijn van de duurzaamheidsrapportering is vrijgesteld, opgenomen in het bestuursverslag van de vrijgestelde moederonderneming of in het geconsolideerde duurzaamheidsverslag dat door de in een derde land gevestigde moederonderneming is opgesteld.
De lidstaat onder wiens nationaal recht de vrijgestelde moederonderneming valt, kan eisen dat het geconsolideerde bestuursverslag of, in voorkomend geval, de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming wordt gepubliceerd in een taal die door die lidstaat aanvaard wordt, en dat wordt voorzien in eventueel benodigde vertalingen naar die taal. Elke niet-gewaarmerkte vertaling bevat een verklaring in die zin.
Moederondernemingen die overeenkomstig artikel 37 zijn vrijgesteld van het opstellen van een bestuursverslag, zijn niet verplicht de in de tweede alinea, punt a), i), ii) en iii), van dit lid bedoelde informatie te verstrekken, mits die ondernemingen het geconsolideerde bestuursverslag overeenkomstig artikel 37 publiceren.
Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid, en indien artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van toepassing is, worden kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, lid 3), eerste alinea, punt b), van deze richtlijn die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan dat toezicht op hen uitoefent onder de in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gestelde voorwaarden, beschouwd als dochterondernemingen van dat centrale orgaan.
Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid worden in artikel 1, lid 3, punt a), van deze richtlijn bedoelde verzekeringsondernemingen die op basis van de in artikel 212, lid 1, punt c), ii), van Richtlijn 2009/138/EG bedoelde financiële banden deel uitmaken van een groep, waarop overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), van die richtlijn op groepsniveau toezicht wordt uitgeoefend, beschouwd als dochterondernemingen van de moederonderneming van die groep.
De bij lid 8 verleende vrijstelling is ook van toepassing op organisaties van openbaar belang voor wie de vereisten van dit artikel gelden, met uitzondering van grote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), van deze richtlijn.”.