Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en het overheidstoezicht op gedekte obligaties en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG en 2014/59/EU (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en het overheidstoezicht op gedekte obligaties en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG en 2014/59/EU (Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(2),
Overwegende hetgeen volgt:
In artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad(3) worden zeer algemene vereisten gesteld inzake de structurele elementen van gedekte obligaties. Die vereisten houden enkel in dat gedekte obligaties moeten worden uitgegeven door een kredietinstelling waarvan de statutaire zetel in een lidstaat gevestigd is en moeten worden onderworpen aan speciaal overheidstoezicht en aan een mechanisme met dubbele zekerheidsrechten (dual recourse mechanism). Nationale kaders voor gedekte obligaties gaan nader in op deze punten en regelen die ook veel meer in detail. Die nationale kaders bevatten ook een aantal andere structurele bepalingen, met name regels met betrekking tot de samenstelling van de dekkingspool (cover pool), de criteria voor de beleenbaarheid van activa, de mogelijkheid om activa te poolen, transparantie- en rapportageverplichtingen, en regels inzake het limiteren van liquiditeitsrisico’s. Ook zijn er in de benadering van de lidstaten ten aanzien van regulering inhoudelijke verschillen. In diverse lidstaten bestaat er geen specifiek nationaal kader voor gedekte obligaties. Daardoor zijn de essentiële structurele elementen waaraan in de Unie uitgegeven gedekte obligaties moeten voldoen, nog niet vastgelegd in Unierecht.
Artikel 129 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad(4) voegt voorwaarden toe aan de in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG gestelde voorwaarden om ten aanzien van kapitaalvereisten een preferentiële behandeling te krijgen, waardoor kredietinstellingen die in gedekte obligaties beleggen, minder kapitaal hoeven aan te houden dan wanneer zij in andere activa beleggen. Hoewel met die aanvullende voorwaarden het niveau van de harmonisatie van gedekte obligaties binnen de Unie wordt verhoogd, zijn zij specifiek bedoeld om de voorwaarden vast te stellen waaraan moet zijn voldaan opdat beleggers in gedekte obligaties een dergelijke preferentiële behandeling kunnen genieten, en zijn zij niet van toepassing buiten het kader van Verordening (EU) nr. 575/2013.
Ook in andere rechtshandelingen van de Unie, zoals de Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2015/35(5) en (EU) 2015/61(6) van de Commissie en Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad(7), wordt naar de definitie in Richtlijn 2009/65/EG verwezen als het ijkpunt om te bepalen welke gedekte obligaties de door die handelingen aan beleggers in gedekte obligaties geboden preferentiële behandeling krijgen. De formulering van die handelingen verschilt echter, afhankelijk van de doelstelling en het onderwerp ervan, en het begrip “gedekte obligatie” wordt dus niet coherent gebruikt.
De behandeling van gedekte obligaties kan al bij al als geharmoniseerd gelden waar het gaat om de voorwaarden voor het beleggen in gedekte obligaties. Er is evenwel een gebrek aan harmonisatie in de Unie wat betreft de voorwaarden voor de uitgifte van gedekte obligaties en dat heeft diverse gevolgen. In de eerste plaats wordt preferentiële behandeling gelijkelijk toegekend aan instrumenten die kunnen verschillen van aard alsook van niveau van risico en beleggersbescherming. In de tweede plaats zouden verschillen tussen nationale kaders of het ontbreken van een dergelijk kader, samen met het ontbreken van een gezamenlijk overeengekomen definitie van het begrip “gedekte obligaties”, obstakels kunnen opwerpen voor de uitbouw van een daadwerkelijk geïntegreerde eengemaakte markt voor gedekte obligaties. In de derde plaats zouden de verschillen in garanties die nationale voorschriften bieden, risico’s voor de financiële stabiliteit kunnen doen ontstaan, omdat gedekte obligaties met uiteenlopende niveaus van beleggersbescherming in de hele Unie kunnen worden gekocht en op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 en andere rechtshandelingen van de Unie een preferentiële behandeling genieten.
De harmonisatie van bepaalde aspecten van nationale kaders op grond van bepaalde goede praktijken moet dus zorgen voor een soepele en voortdurende ontwikkeling van goed functionerende markten voor gedekte obligaties in de Unie en eventuele risico’s en kwetsbare punten wat betreft financiële stabiliteit beperken. Dergelijke op beginselen gebaseerde harmonisatie moet voor een gemeenschappelijke uitgangssituatie zorgen bij de uitgifte van alle gedekte obligaties in de Unie. Harmonisatie vereist dat alle lidstaten kaders voor gedekte obligaties vaststellen, die ook moeten helpen om markten voor gedekte obligaties uit te bouwen in lidstaten waar dit soort markt momenteel nog niet bestaat. Een dergelijke markt kan een stabiele financieringsbron vormen voor kredietinstellingen, die op basis daarvan meer mogelijkheden zouden hebben om betaalbare hypotheekleningen te verstrekken aan consumenten en bedrijven en die alternatieve veilige beleggingen beschikbaar zouden kunnen stellen aan beleggers.
In zijn aanbeveling van 20 december 2012 inzake de financiering van kredietinstellingen(8) heeft het Europees Comité voor systeemrisico’s (“ESRB”) de nationale bevoegde autoriteiten en de bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad(9) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (“EBA”) uitgenodigd om goede praktijken met betrekking tot gedekte obligaties te identificeren en de harmonisatie van nationale kaders aan te moedigen. Ook deed het de aanbeveling dat de EBA het optreden van de nationale bevoegde autoriteiten zou coördineren, met name met betrekking tot de kwaliteit en de afzondering van de dekkingspools, vrijwaring van gedekte obligaties tegen faillissement, de aan activa en verplichtingen verbonden risico’s die van invloed zijn op dekkingspools, en de openbaarmaking van de samenstelling van dekkingspools. Voorts werd de EBA in de aanbeveling opgeroepen om het functioneren van de markt voor gedekte obligaties gedurende een periode van twee jaar te monitoren aan de hand van de door de EBA onderscheiden goede praktijken, om na te gaan of er wetgevingsinitiatieven nodig zijn en om dienovereenkomstig aan het ESRB en de Commissie verslag te doen.
In december 2013 heeft de Commissie de EBA overeenkomstig artikel 503, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 om een advies verzocht.
In het rapport bij haar advies van 1 juli 2014, dat een antwoord was op zowel de aanbeveling van het ESRB van 20 december 2012 als het verzoek van de Commissie om een advies van december 2013, heeft de EBA grotere convergentie aanbevolen van de nationale wetgevings-, regulerings- en toezichtskaders voor gedekte obligaties, als verdere ondersteuning voor één preferentiële behandeling van de risicoweging voor gedekte obligaties in de Unie.
Zoals het ESRB voor ogen stond, heeft de EBA het functioneren van de markt voor gedekte obligaties gedurende twee jaar gemonitord aan de hand van de in die aanbeveling beschreven goede praktijken. Op basis van die monitoring heeft de EBA op 20 december 2016 een tweede advies en een rapport(10) over gedekte obligaties doen toekomen aan het ESRB, de Raad en de Commissie. De conclusie van dat rapport was dat verdere harmonisatie noodzakelijk is met het oog op meer coherentie in de definities en de regelgeving betreffende gedekte obligaties in de Unie. Voorts is in het rapport geconcludeerd dat harmonisatie dient voort te bouwen op goed functionerende markten zoals die vandaag in sommige lidstaten bestaan.
Gedekte obligaties worden traditioneel uitgegeven door kredietinstellingen. Het inherente doel van gedekte obligaties is te zorgen voor de financiering voor leningen en een van de kernactiviteiten van kredietinstellingen is het op grote schaal verstrekken van leningen. Bijgevolg moet worden vereist dat gedekte obligaties worden uitgegeven door kredietinstellingen om een preferentiële behandeling te kunnen genieten krachtens het Unierecht.
Door de uitgifte van gedekte obligaties voor te behouden aan kredietinstellingen, wordt verzekerd dat de emittent over de nodige kennis beschikt om het kredietrisico met betrekking tot de leningen in de dekkingspool te beheren. Voorts is dit een garantie dat voor de emittent kapitaalvereisten gelden die de beleggers beschermen op basis van het mechanisme met dubbele zekerheidsrechten, waardoor de belegger en de tegenpartij van een derivatencontract een vordering hebben op zowel de emittent van de gedekte obligaties als de dekkingsactiva. Door de uitgifte van gedekte obligaties voor te behouden aan kredietinstellingen, wordt dus verzekerd dat gedekte obligaties een veilig en doeltreffend financieringsinstrument blijven, hetgeen bijdraagt tot beleggersbescherming en financiële stabiliteit, twee belangrijke beleidsdoelstellingen van algemeen belang. Dat sluit ook aan bij de benadering van goed functionerende nationale markten waar alleen kredietinstellingen gedekte obligaties mogen uitgeven.
Daarom is het passend dat alleen kredietinstellingen in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt toegestaan gedekte obligaties uit te geven op grond van Unierecht. Gespecialiseerde hypotheekbanken worden gekenmerkt door het feit dat zij geen deposito’s, maar wel andere terugbetaalbare gelden van het publiek aannemen, en als zodanig vallen onder de in Verordening (EU) nr. 575/2013 neergelegde definitie. Onverminderd krachtens het toepasselijke nationale recht toegestane nevenactiviteiten zijn gespecialiseerde hypotheekbanken instellingen die alleen hypotheekleningen en leningen aan de openbare sector verstrekken, met inbegrip van de financiering van leningen die van andere kredietinstellingen zijn gekocht. Het hoofddoel van deze richtlijn is de voorwaarden te regelen waarop die kredietinstellingen gedekte obligaties mogen uitgeven als financieringsinstrument, door de productvereisten vast te stellen en specifiek producttoezicht in te stellen waaraan kredietinstellingen onderworpen zijn, om zodoende een hoog niveau van beleggersbescherming te verzekeren.
Het bestaan van een mechanisme met dubbele zekerheidsrechten is een essentieel concept en onderdeel van talrijke bestaande nationale kaders voor gedekte obligaties. Het is ook een kernkenmerk van gedekte obligaties als bedoeld in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG. Daarom dient dat concept nader te worden uitgewerkt zodat beleggers en tegenpartijen van derivatencontracten in de hele Unie op geharmoniseerde voorwaarden zowel op de emittent van de gedekte obligaties als op de dekkingsactiva een vordering hebben.
Vrijwaring tegen faillissement dient ook een essentieel aspect van gedekte obligaties te zijn, om ervoor te zorgen dat beleggers in gedekte obligaties op de vervaldag van de obligatie worden terugbetaald. Automatische versnelling van terugbetaling bij insolventie of afwikkeling van de emittent kan de rangorde van de beleggers in gedekte obligaties verstoren. Daarom is het belangrijk ervoor te zorgen dat beleggers in gedekte obligaties worden terugbetaald in overeenstemming met het contractuele aflossingsschema, zelfs in het geval van insolventie of afwikkeling. Vrijwaring tegen faillissement houdt dus rechtstreeks verband met het mechanisme met dubbele zekerheidsrechten en dient daarom ook een van de kernkenmerken van het kader voor gedekte obligaties te zijn.
Een ander kernkenmerk van bestaande nationale kaders voor gedekte obligaties is de vereiste dat de dekkingsactiva van zeer hoge kwaliteit zijn, om te garanderen dat de dekkingspool robuust is. Dekkingsactiva worden gekenmerkt door specifieke kenmerken met betrekking tot de betalingsvorderingen en de zekerheidsactiva die dergelijke dekkingsactiva veiligstellen. Derhalve is het passend om de algemene kwaliteitskenmerken van beleenbare dekkingsactiva te bepalen.
De in artikel 129, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 genoemde activa dienen, binnen een kader voor gedekte obligaties, beleenbare dekkingsactiva te zijn. Dekkingsactiva die niet langer aan de in artikel 129, lid 1, van die verordening genoemde vereisten voldoen moeten beleenbare dekkingsactiva blijven krachtens artikel 6, lid 1, onder b), van deze richtlijn, mits zij aan de vereisten van deze richtlijn voldoen. Bovendien kunnen ook andere dekkingsactiva van een vergelijkbaar hoge kwaliteit op grond van de richtlijn als beleenbaar worden beschouwd, op voorwaarde dat deze dekkingsactiva voldoen aan de vereisten van deze richtlijn, waaronder die betreffende de zekerheidsactiva die de betalingsvordering veiligstellen. Wat fysieke zekerheidsactiva betreft, moet de eigendom van de activa in een openbaar register worden geregistreerd om de afdwingbaarheid te waarborgen. Als er geen openbaar register bestaat, moeten de lidstaten kunnen voorzien in een alternatieve vorm van certificering van eigendom en vorderingen die vergelijkbaar is met die van de openbare registratie van de bezwaarde fysieke activa. Als de lidstaten gebruikmaken van een dergelijke alternatieve vorm van certificering, moeten zij ook voorzien in een procedure om wijzigingen in de registratie van eigendom en vorderingen aan te brengen. Blootstellingen aan kredietinstellingen moeten beleenbare dekkingsactiva zijn krachtens artikel 6, lid 1, onder a) of b), van deze richtlijn, afhankelijk van het feit of zij al dan niet voldoen aan de vereisten van artikel 129 van Verordening (EU) nr. 575/2013. Blootstellingen aan verzekeringsmaatschappijen moeten ook moeten beleenbare dekkingsactiva zijn krachtens artikel 6, lid 1, onder b), van deze richtlijn. Leningen aan of gegarandeerd door openbare bedrijven in de zin van artikel 2, onder b), van Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie(11) kunnen beleenbare dekkingsactiva zijn, op voorwaarde dat de openbare bedrijven essentiële openbare diensten verrichten voor de instandhouding van kritieke maatschappelijke activiteiten.
Bovendien moeten dergelijke openbare bedrijven hun diensten verrichten in het kader van een concessie of vergunning van een overheidsinstantie, moeten zij onder overheidstoezicht staan en moeten zij over voldoende inkomstengenererende bevoegdheden beschikken om hun solvabiliteit te garanderen. Als de lidstaten besluiten activa in de vorm van leningen aan of gegarandeerd door overheidsbedrijven in hun nationale kader toe te staan, moeten zij naar behoren rekening houden met de mogelijke gevolgen voor de mededinging van het toestaan van deze activa. Ongeacht wie hun eigenaar is, mogen kredietinstellingen en verzekeringsmaatschappijen niet als overheidsbedrijven worden beschouwd. Voorts dienen de lidstaten de vrijheid te hebben om in hun nationale kaders te bepalen dat bepaalde activa niet beleenbaar zijn met het oog op opname in de dekkingspool. Om beleggers in gedekte obligaties in staat te stellen het risico van een programma van gedekte obligaties beter in te schatten, moeten de lidstaten ook regels vaststellen betreffende risicodiversificatie met betrekking tot de granulariteit en materiële concentratie, met betrekking tot het aantal leningen of blootstellingen in de dekkingspool en met betrekking tot het aantal tegenpartijen. De lidstaten moeten kunnen beslissen over de passende mate van granulariteit en materiële concentratie die krachtens hun nationaal recht vereist is.
Gedekte obligaties hebben specifieke structurele kenmerken die beleggers te allen tijde moeten beschermen. Een van die kenmerken is de vereiste dat beleggers in gedekte obligaties niet alleen op de emittent een vordering hebben, maar ook op de activa in de dekkingspool. Die structurele productvereisten verschillen van de prudentiële vereisten die gelden voor een kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft. Bij die eerste vereisten mag de nadruk niet liggen op het verzekeren van de prudentiële gezondheid van de uitgevende instelling, maar dient juist te worden ingezet op het beschermen van beleggers door specifieke eisen op te leggen voor de gedekte obligatie zelf. Naast de specifieke eis om dekkingsactiva van hoge kwaliteit te gebruiken, dienen ook de algemene vereisten inzake de kenmerken van de dekkingspool te worden geregeld, met het oog op een verdere versterking van de bescherming van beleggers. Die vereisten dienen specifieke regels te omvatten die de dekkingspool moeten beschermen, zoals regels inzake de afzondering van de dekkingsactiva. Afzondering kan op verschillende manieren worden bewerkstelligd, zoals op de balans, door middel van een special purpose vehicle of met andere middelen. Het doel van de afzondering van dekkingsactiva is evenwel om ze juridisch buiten het bereik van andere schuldeisers dan de beleggers in gedekte obligaties te houden.
Ook de locatie van de zekerheidsactiva moet worden gereguleerd om de handhaving van de rechten van beleggers veilig te stellen. Het is ook belangrijk dat de lidstaten regels vaststellen voor de samenstelling van de dekkingspool. Voorts dienen in deze richtlijn dekkingsvereisten te worden gespecificeerd, onverminderd het recht van lidstaten om andere middelen toe te staan om risico’s, zoals met betrekking tot valuta en rentevoeten, te limiteren. Ook de berekening van de dekking en de voorwaarden waarop derivatencontracten in de dekkingspool kunnen worden opgenomen, dienen te worden vastgesteld, zodat voor dekkingspools in de hele Unie gemeenschappelijke hoogkwalitatieve normen gelden. Bij de berekening van de dekking moet voor de hoofdsom het nominale beginsel worden gevolgd. De lidstaten moeten een andere berekeningsmethode dan het nominale beginsel kunnen gebruiken, mits die andere methode voorzichtiger is, te weten niet resulteert in een hogere dekkingsratio, waarbij de dekkingsactiva de teller zijn en de verplichtingen uit hoofde van gedekte obligaties de noemer. Voor gedekte obligaties die door in de betrokken lidstaat gevestigde kredietinstellingen zijn uitgegeven, moeten de lidstaten een percentage overcollateralisatie kunnen eisen dat hoger is dan de in deze richtlijn neergelegde dekkingsvereiste.
Een aantal lidstaten eist nu reeds dat een dekkingspoolmonitor specifieke taken uitoefent met betrekking tot de kwaliteit van beleenbare activa en zorgt voor de inachtneming van de nationale dekkingsvereisten. Daarom is het, met het oog op de harmonisatie van de behandeling van gedekte obligaties in de hele Unie, van belang dat, als het nationale kader een dekkingspoolmonitor vereist, zijn taken en verantwoordelijkheden duidelijk worden omschreven. Of er al dan niet een dekkingspoolmonitor is, doet niets af aan de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten wat betreft overheidstoezicht op gedekte obligaties, met name wat betreft de naleving van de in het nationale recht ter omzetting van deze richtlijn neergelegde vereisten.
In artikel 129 van Verordening (EU) nr. 575/2013 is een aantal voorwaarden vastgesteld waaraan door securitisatie-entiteiten zekergestelde gedekte obligaties moeten voldoen. Een van die voorwaarden betreft de mate waarin dat type dekkingsactiva kan worden gebruikt, en beperkt het gebruik van dergelijke structuren tot 10 % van het bedrag aan uitstaande gedekte obligaties. De bevoegde autoriteiten kunnen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 ontheffing van deze voorwaarde verlenen. De conclusie van het onderzoek van de Commissie naar de geschiktheid van die ontheffing was dat de mogelijkheid om securitisatie-instrumenten of gedekte obligaties te gebruiken als dekkingsactiva voor de uitgifte van gedekte obligaties alleen zou mogen worden toegestaan voor andere gedekte obligaties (“structuren voor intragroepspooling van gedekte obligaties”), en wel zonder beperking wat betreft het bedrag aan uitstaande gedekte obligaties. Om een optimaal niveau van transparantie te waarborgen, mogen dekkingspools voor extern uitgegeven gedekte obligaties geen intern uitgegeven gedekte obligaties van verschillende kredietinstellingen binnen dezelfde groep bevatten. Aangezien het gebruik van structuren voor intragroepspooling van gedekte obligaties vrijstelling verleent van de limieten voor vorderingen op kredietinstellingen die zijn neergelegd in artikel 129 van Verordening (EU) nr. 575/2013, moet bovendien worden vereist dat de intern en extern uitgegeven gedekte obligaties op het moment van afgifte in aanmerking komen voor kredietkwaliteitscategorie 1 of, in het geval van een latere wijziging van de kredietkwaliteitscategorie en onder voorbehoud van goedkeuring door de bevoegde autoriteiten, kredietkwaliteitscategorie 2. Als de intern of extern uitgegeven gedekte obligaties niet langer aan die vereiste voldoen, worden de intern uitgegeven gedekte obligaties niet langer beschouwd als beleenbare activa in de zin van artikel 129 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en komen de extern uitgegeven gedekte obligaties uit de desbetreffende dekkingspool niet langer in aanmerking voor de vrijstelling van artikel 129, lid 1 ter, van die verordening
Als deze intern uitgegeven gedekte obligaties niet langer aan de toepasselijke kredietkwaliteitscategorievereiste voldoen, moeten zij echter wel beleenbare dekkingsactiva voor de toepassing van deze richtlijn zijn, mits zij aan alle in deze richtlijn neergelegde vereisten voldoen, en moeten de extern uitgegeven gedekte obligaties die worden zekergesteld door intern uitgegeven gedekte obligaties of andere activa die aan deze richtlijn voldoen, daarom ook kunnen gebruikmaken van het label “Europese gedekte obligatie”. De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om het gebruik van dergelijke structuren toe te staan. Hieruit volgt dat die mogelijkheid slechts effectief beschikbaar is voor kredietinstellingen die deel uitmaken van een groep die in verschillende lidstaten is gevestigd, als alle betrokken lidstaten van deze mogelijkheid hebben gebruikgemaakt en de relevante bepaling in hun recht hebben omgezet.
Kleine kredietinstellingen ondervinden problemen wanneer zij gedekte obligaties uitgeven, omdat het creëren van programma’s van gedekte obligaties vaak hoge aanloopkosten met zich meebrengt. Ook liquiditeit is van bijzonder belang op markten voor gedekte obligaties en wordt grotendeels bepaald door het volume uitstaande obligaties. Daarom dient de mogelijkheid te worden geboden van gezamenlijke financiering door twee of meer kredietinstellingen, zodat kleinere kredietinstellingen gedekte obligaties kunnen uitgeven. Daarmee zouden meerdere kredietinstellingen dekkingsactiva kunnen poolen als dekkingsactiva voor gedekte obligaties die worden uitgegeven door één kredietinstelling en zou de uitgifte van gedekte obligaties in die lidstaten waar momenteel nog geen goed ontwikkelde markt voor gedekte obligaties is, kunnen worden bevorderd. De vereisten voor het gebruik van overeenkomsten voor gezamenlijke financiering moeten ervoor zorgen dat dekkingsactiva die worden verkocht of, wanneer een lidstaat die mogelijkheid heeft toegestaan, door middel van een financiëlezekerheidsovereenkomst overeenkomstig Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad(12) aan de uitgevende kredietinstellingen worden overgedragen, voldoen aan de beleenbaarheids- en de afzonderingsvereisten voor dekkingsactiva op grond van het Unierecht.
Transparantie over de dekkingspool die de gedekte obligatie afdekt, is een essentieel onderdeel van dat type financieel instrument, omdat dit de vergelijkbaarheid verbetert en beleggers in staat stelt de nodige risicobeoordeling te maken. Het Unierecht bevat eisen voor de opstelling, de goedkeuring en de verspreiding van het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten worden aangeboden aan het publiek of toegelaten tot de handel op een in een lidstaat gelegen of functionerende gereglementeerde markt. Nationale wetgevers en marktdeelnemers hebben over de jaren diverse initiatieven ontplooid om dergelijk Unierecht aan te vullen met betrekking tot de aan beleggers in gedekte obligaties openbaar te maken informatie. Niettemin dient in het Unierecht nader te worden bepaald tot welk gemeenschappelijk minimumniveau aan informatie beleggers toegang moeten hebben vóór of op het moment van de aankoop van gedekte obligaties. Het dient de lidstaten te worden toegestaan die minimale vereisten aan te vullen met verdere bepalingen.
Een cruciaal aspect van de bescherming van beleggers in gedekte obligaties is het limiteren van het liquiditeitsrisico van het instrument. Dat is van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat aan de gedekte obligatie verbonden verplichtingen op tijd worden afgelost. Daarom dient voor dekkingspools een liquiditeitsbuffer te worden ingevoerd als antwoord op risico’s van liquiditeitstekorten, zoals mismatches in looptijden en rentevoeten, onderbrekingen van betalingen, risico’s van vermenging (commingling), betalingsverplichtingen verbonden aan derivatencontracten en andere operationele verplichtingen die binnen het programma van gedekte obligaties moeten worden voldaan. De kredietinstelling kan te maken krijgen met situaties waarin het moeilijk wordt om te voldoen aan de vereiste inzake de liquiditeitsbuffer van de dekkingspool, bijvoorbeeld in tijden van stress als de buffer wordt gebruikt om uitstromen te dekken. De overeenkomstig deze richtlijn aangewezen bevoegde autoriteiten moeten toezien op de naleving van de vereiste inzake de liquiditeitsbuffer van de dekkingspool en zo nodig maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de kredietinstelling aan de buffervereiste voldoet. De liquiditeitsbuffer van de dekkingspool verschilt van de algemene liquiditeitsvereisten die aan kredietinstellingen worden opgelegd in overeenstemming met andere rechtshandelingen van de Unie, omdat deze specifieke buffer direct gerelateerd is aan de dekkingspool en de specifieke liquiditeitsrisico’s daarvan probeert te beperken. Om de regeldruk zoveel mogelijk te beperken, moeten lidstaten een passende interactie kunnen toestaan met de liquiditeitsvereisten die zijn vastgesteld in andere rechtshandelingen van de Unie en die andere doelstellingen dienen dan die van de liquiditeitsbuffer van de dekkingspool. Daarom moeten lidstaten kunnen besluiten dat, tot de datum waarop die rechtshandelingen van de Unie worden gewijzigd, de verplichting van een liquiditeitsbuffer voor een dekkingspool alleen geldt indien aan de kredietinstelling geen ander liquiditeitsvereiste wordt opgelegd op grond van Unierecht tijdens de periode waarvoor die andere vereisten gelden.
Dergelijke besluiten moet voorkomen dat kredietinstellingen worden onderworpen aan een verplichting om dezelfde uitstromen van liquide middelen gedurende dezelfde periode met verschillende liquide middelen te dekken. De mogelijkheid voor de lidstaten om te besluiten dat de liquiditeitsbuffer van de dekkingspool niet van toepassing is, moet opnieuw worden beoordeeld bij toekomstige wijzigingen van de liquiditeitsvereisten voor kredietinstellingen krachtens het recht van de Unie, met inbegrip van de toepasselijke gedelegeerde verordening die is vastgesteld overeenkomstig artikel 460 van Verordening (EU) nr. 575/2013. Liquiditeitsrisico’s kunnen worden aangepakt met andere middelen dan het verstrekken van liquide activa, bijvoorbeeld door de uitgifte van gedekte obligaties met verlengbare-looptijdstructuren waarbij de triggers liquiditeitstekorten of stress aanpakken. In dergelijke gevallen moeten de lidstaten kunnen toestaan dat de berekening van de liquiditeitsbuffer wordt gebaseerd op de eindvervaldatum van de gedekte obligatie, rekening houdend met mogelijke looptijdverlengingen, waarbij de triggers liquiditeitsrisico’s aanpakken. Voorts moeten de lidstaten kunnen toestaan dat de liquiditeitsvereisten van de dekkingspool niet van toepassing zijn op gedekte obligaties waarvoor matchingfinancieringsvereisten gelden als inkomende betalingen contractueel verschuldigd zijn vóór uitgaande betalingen en in de tussentijd in zeer liquide activa worden geplaatst.
In een aantal lidstaten zijn innovatieve structuren voor looptijdprofielen ontwikkeld die een antwoord moeten bieden op potentiële liquiditeitsrisico’s, met inbegrip van looptijdmismatches. Die structuren bieden ook de mogelijkheid om de geplande looptijd van de gedekte obligatie te verlengen voor een bepaalde termijn of om ervoor te zorgen dat de kasstromen van de dekkingsactiva rechtstreeks naar de beleggers in gedekte obligaties kunnen overgaan. Om de verlengbare-looptijdstructuren in de Unie te harmoniseren, is het van belang de voorwaarden te bepalen waaronder lidstaten deze structuren kunnen toestaan, zodat deze niet te complex zijn en beleggers niet aan grotere risico’s blootstellen. Een belangrijk element van die voorwaarden is ervoor te zorgen dat de kredietinstelling de looptijd niet naar eigen goeddunken kan verlengen. De looptijd mag alleen worden verlengd als er zich objectieve en duidelijk omschreven triggergebeurtenissen, vastgesteld in nationaal recht, hebben voorgedaan of naar verwachting in de nabije toekomst zullen voordoen. Dergelijke triggers moeten beogen wanbetaling te voorkomen, bijvoorbeeld door liquiditeitstekort, marktfalen of marktverstoring te verhelpen. Verlengingen kunnen ook de ordelijke liquidatie van kredietinstellingen die gedekte obligaties uitgeven, vergemakkelijken, waarbij verlengingen worden toegestaan in geval van insolventie of afwikkeling, om te voorkomen dat activa tegen afbraakprijzen worden verkocht.
Het bestaan van een kader voor speciaal overheidstoezicht is volgens artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG een van de bepalende elementen van gedekte obligaties. Die richtlijn specificeert echter noch de aard en inhoud van dit toezicht, noch de met de uitvoering van dit toezicht te belasten autoriteiten. Daarom is het van essentieel belang dat de bepalende onderdelen van dit overheidstoezicht op gedekte obligaties wordt geharmoniseerd en dat de taken en verantwoordelijkheden van de nationale bevoegde autoriteiten die dat toezicht uitvoeren, duidelijk worden beschreven.
Aangezien het overheidstoezicht op gedekte obligaties moet worden onderscheiden van het toezicht op kredietinstellingen in de Unie, dienen lidstaten de mogelijkheid te hebben om voor de uitoefening van het overheidstoezicht op gedekte obligaties andere nationale bevoegde autoriteiten aan te stellen dan de autoriteiten die het algemene toezicht op de kredietinstelling uitoefenen. Om er echter voor te zorgen dat het overheidstoezicht op gedekte obligaties in de hele Unie coherent wordt uitgeoefend, dient te worden verlangd dat de bevoegde autoriteiten die het overheidstoezicht op gedekte obligaties uitoefenen, nauw samenwerken met die welke het algemene toezicht op kredietinstellingen uitoefenen, alsmede met de afwikkelingsautoriteit, naargelang het geval.
Het overheidstoezicht op gedekte obligaties dient het verlenen van toestemming aan kredietinstellingen voor het uitgeven van gedekte obligaties te omvatten. Omdat alleen kredietinstellingen toestemming mogen verkrijgen om gedekte obligaties uit te geven, dient een vergunning om als kredietinstelling te handelen een voorafgaande voorwaarde te zijn om die toestemming te verkrijgen. Overwegende dat de Europese Centrale Bank in de lidstaten die aan het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme deelnemen, overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad(13) belast is met het verlenen van vergunningen aan kredietinstellingen, dienen alleen de overeenkomstig deze richtlijn aangewezen autoriteiten bevoegd te zijn om toestemming voor de uitgifte van gedekte obligaties te verlenen en om overheidstoezicht op gedekte obligaties uit te oefenen. Dienovereenkomstig dienen in deze richtlijn de voorwaarden te worden bepaald waaronder op grond van het Unierecht vergunde kredietinstellingen toestemming kunnen verkrijgen om de activiteit van het uitgeven van gedekte obligaties uit te oefenen.
De reikwijdte van die toestemming moet betrekking hebben op het programma van gedekte obligaties. Dat programma moet onderworpen zijn aan toezicht uit hoofde van deze richtlijn. Een kredietinstelling kan meer dan één programma van gedekte obligaties hebben. In dat geval moet voor elk programma een afzonderlijke toestemming vereist zijn. Een programma van gedekte obligaties kan één of meer dekkingspools omvatten. Het feit dat er meerdere dekkingspools of verschillende uitgiften (verschillende International Securities Identification Numbers (ISIN’s)) van hetzelfde programma van gedekte obligaties zijn, betekent niet noodzakelijkerwijs dat er meerdere afzonderlijke programma’s van gedekte obligaties bestaan.
Er hoeft niet te worden vereist dat de bestaande programma’s van gedekte obligaties een nieuwe toestemming te verkrijgen zodra de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn van toepassing worden. Ten aanzien van gedekte obligaties die worden uitgegeven in het kader van bestaande programma’s van gedekte obligaties na de datum van toepassing van de bepalingen van nationaal recht ter omzetting van deze richtlijn moeten kredietinstellingen echter wel aan alle in deze richtlijn neergelegde vereisten voldoen. Op die naleving moet door de krachtens deze richtlijn aangewezen bevoegde autoriteiten worden toegezien als onderdeel van het overheidstoezicht op gedekte obligaties. De lidstaten kunnen in het kader van de nationale wetgeving richtsnoeren verstrekken over de wijze waarop de beoordeling van de naleving procedureel moet worden verricht na de datum waarop de lidstaten de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn moeten toepassen. De bevoegde autoriteiten moeten een programma van gedekte obligaties kunnen herzien en kunnen beoordelen of de toestemming voor dat programma moet worden gewijzigd. Een wijziging kan nodig zijn als gevolg van substantiële wijzigingen in het bedrijfsmodel van de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van een wijziging van het nationale kader voor gedekte obligaties of besluiten van de kredietinstelling. Dergelijke wijzigingen kunnen substantieel worden geacht als zij een herbeoordeling vereisen van de voorwaarden waaronder toestemming voor het uitgeven van gedekte obligaties is verleend.
Wanneer een lidstaat in de aanstelling van een bijzondere bewindvoerder voorziet, moet die lidstaat regels kunnen vaststellen betreffende de bevoegdheden van en operationele vereisten voor dergelijke bijzondere bewindvoerders. Die regels kunnen inhouden dat de bijzondere bewindvoerder geen deposito’s of andere terugbetaalbare gelden van consumenten en retailbeleggers, maar wel deposito’s of andere terugbetaalbare gelden van professionele beleggers mag aantrekken.
Om de inachtneming te verzekeren van de verplichtingen die worden opgelegd aan kredietinstellingen die gedekte obligaties uitgeven, en om een vergelijkbare behandeling en inachtneming in de hele Unie te verzekeren, dient van de lidstaten te worden verlangd dat zij voorzien in administratieve sancties en andere administratieve maatregelen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten moeten ook kunnen voorzien in strafrechtelijke sancties in plaats van in administratieve sancties. Lidstaten die ervoor kiezen om strafrechtelijke sancties vast te stellen, moeten de Commissie in kennis stellen van de betreffende strafrechtelijke bepalingen.
De administratieve sancties en andere administratieve maatregelen die lidstaten vaststellen, dienen aan bepaalde essentiële vereisten te voldoen wat betreft de adressaten van die sancties of maatregelen, de bij het opleggen van die sancties of maatregelen in aanmerking te nemen criteria, de bekendmakingsverplichtingen van de bevoegde autoriteiten belast met het overheidstoezicht op gedekte obligaties, de sanctiebevoegdheden en de hoogte van administratieve geldboeten die kunnen worden opgelegd. Voordat een besluit tot oplegging van administratieve sancties of andere administratieve maatregelen wordt genomen, moet de adressaat in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Wat andere administratieve maatregelen dan administratieve sancties betreft, moeten de lidstaten echter kunnen voorzien in uitzonderingen op het recht om te worden gehoord. Dergelijke uitzonderingen moeten beperkt blijven tot gevallen van dreigend gevaar waarin dringend moet worden opgetreden om aanzienlijke verliezen voor derden, zoals beleggers in gedekte obligaties, te voorkomen of om aanzienlijke schade aan het financiële stelsel te voorkomen of te herstellen. In dergelijke gevallen moet de adressaat in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord nadat de maatregel is opgelegd.
Van de lidstaten dient te worden verlangd dat zij ervoor zorgen dat de met het overheidstoezicht op gedekte obligaties belaste bevoegde autoriteiten, wanneer deze het type administratieve sancties of andere administratieve maatregelen en de hoogte van die sancties bepalen, met alle relevante omstandigheden rekening houden, zodat administratieve sancties of andere administratieve maatregelen in de hele Unie coherent worden toegepast. De lidstaten kunnen ook administratieve maatregelen nemen met betrekking tot de verlenging van de looptijd in het kader van verlengbare-looptijdstructuren. Wanneer de lidstaten in dergelijke maatregelen voorzien, kunnen die maatregelen de bevoegde autoriteiten in staat stellen een looptijdverlenging nietig te verklaren en voorwaarden voor een dergelijke ongeldigverklaring vaststellen voor het geval dat een kredietinstelling de looptijd verlengt in strijd met de in de nationale wetgeving vastgelegde objectieve triggers, of om de financiële stabiliteit en de beleggersbescherming te waarborgen.
Om eventuele inbreuken op de voorwaarden voor de uitgifte en het verhandelen van gedekte obligaties op het spoor te komen, dienen met het overheidstoezicht op gedekte obligaties belaste bevoegde autoriteiten te beschikken over de nodige onderzoeksbevoegdheden en doeltreffende mechanismen om de melding van potentiële of daadwerkelijke inbreuken aan te moedigen. Die mechanismen dienen de rechten van verdediging van personen of entiteiten die door de toepassing van die bevoegdheden en mechanismen worden geraakt, onverlet te laten.
Bevoegde autoriteiten die overheidstoezicht uitoefenen op gedekte obligaties, dienen ook de bevoegdheid te hebben om administratieve sancties en andere administratieve maatregelen op te leggen, zodat zo veel mogelijk ruimte wordt gecreëerd voor optreden nadat een inbreuk heeft plaatsgevonden, en om verdere inbreuken te helpen voorkomen, ongeacht of deze in nationaal recht als een administratieve sanctie dan wel als een andere administratieve maatregel worden aangemerkt. De lidstaten dienen de mogelijkheid te hebben om te voorzien in sancties, naast die waarin door deze richtlijn wordt voorzien.
Bestaande nationale wetgeving over gedekte obligaties wordt gekenmerkt door het feit dat deze instrumenten onderworpen zijn aan gedetailleerde regelgeving op nationaal niveau en een toezicht op uitgiften en programma’s van gedekte obligaties, teneinde te garanderen dat de rechten van beleggers in gedekte obligaties te allen tijde zijn veiliggesteld. Dat toezicht omvat de doorlopende monitoring van de kenmerken van het programma, de dekkingsvereisten en de kwaliteit van de dekkingspool. Een passend niveau aan informatie voor beleggers over het reguleringskader voor de uitgifte van gedekte obligaties is een wezenlijk onderdeel van de beleggersbescherming. Daarom dient ervoor te worden gezorgd dat bevoegde autoriteiten op gezette tijdstippen informatie bekendmaken over de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn en over de wijze waarop zij hun overheidstoezicht op gedekte obligaties uitoefenen.
Gedekte obligaties worden momenteel in de Unie op de markt gebracht onder nationale benamingen en labels, die soms een lange traditie hebben, maar soms ook niet. Daarom lijkt het passend om kredietinstellingen die in de Unie gedekte obligaties uitgeven, toe te staan een specifiek label “Europese gedekte obligatie” te gebruiken wanneer zij gedekte obligaties verkopen aan beleggers in zowel de Unie als in derde landen, op voorwaarde dat die gedekte obligaties voldoen aan de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden. Als dergelijke gedekte obligaties ook voldoen aan de vereisten van artikel 129 van Verordening (EU) nr. 575/2013, moet het kredietinstellingen worden toegestaan het label “Europese gedekte obligatie (premium)” te gebruiken. Dat label, dat aangeeft dat er is voldaan aan specifieke aanvullende voorwaarden die in een hogere en algemeen erkende kwaliteit resulteren, kan zelfs in lidstaten met een lange traditie van nationale labels aantrekkelijk zijn. Het doel van de labels “Europese gedekte obligatie” en “Europese gedekte obligatie (premium)” bestaat erin het voor beleggers eenvoudiger te maken om de kwaliteit van de gedekte obligaties te beoordelen en deze instrumenten zodoende voor hen aantrekkelijker te maken als beleggingsvehikel zowel binnen als buiten de Unie. Het gebruik van deze twee labels dient evenwel facultatief te zijn, en het dient voor lidstaten mogelijk te zijn hun eigen bestaande nationale benamingen en labellingkaders te blijven gebruiken naast die twee labels.
Om de toepassing van deze richtlijn te beoordelen, dient de Commissie, in nauwe samenwerking met de EBA, de ontwikkeling van gedekte obligaties in de Unie te monitoren en verslag te doen aan het Europees Parlement en de Raad over het niveau van beleggersbescherming en de ontwikkeling van de markten voor gedekte obligaties. Ook dient het verslag te kijken naar de ontwikkelingen met betrekking tot de voor uitgifte van gedekte obligaties als zekerheid gestelde activa. Aangezien steeds vaker wordt gebruikgemaakt van verlengbare-looptijdstructuren, moet de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad ook verslag uitbrengen over de werking van gedekte obligaties met verlengbare looptijdstructuren en de risico’s en voordelen van de uitgifte van dergelijke gedekte obligaties
Een nieuwe categorie financiële instrumenten onder de naam European Secured Notes (ESN’s), gedekt door activa die risicovoller zijn dan blootstellingen aan overheden en hypotheken en die geen beleenbare dekkingsactiva uit hoofde van deze richtlijn zijn, is door marktdeelnemers en anderen voorgesteld als aanvullend instrument waarmee banken de reële economie kunnen financieren. De Commissie heeft de EBA op 3 oktober 2017 geraadpleegd voor een beoordeling van de mate waarin ESN’s gebruik zouden kunnen maken van de door de EBA vastgestelde goede praktijken voor traditionele gedekte obligaties, de passende behandeling van de risico’s van ESN’s en het mogelijke effect van uitgiften van ESN’s op het niveau van balansbezwaring van banken. In antwoord daarop heeft de EBA op 24 juli 2018 een verslag uitgebracht. Naast het verslag van de EBA heeft de Commissie op 12 oktober 2018 een studie gepubliceerd. In de studie van de Commissie en het verslag van de EBA werd geconcludeerd dat een verdere beoordeling, bijvoorbeeld van de regelgeving, nodig was. De Commissie moet daarom verder beoordelen of een wetgevingskader voor ESN’s passend zou zijn en aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over haar bevindingen, zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.
Momenteel is er geen gelijkwaardigheidsregeling voor de erkenning door de Unie van door kredietinstellingen in derde landen uitgegeven gedekte obligaties, behalve in een prudentiële context waar, op bepaalde voorwaarden, preferentiële behandeling ten aanzien van liquiditeit wordt toegekend aan bepaalde obligaties van derde landen. Daarom dient de Commissie, in nauwe samenwerking met de EBA, na te gaan of het noodzakelijk en relevant is om een gelijkwaardigheidsregeling in te voeren voor emittenten van en beleggers in gedekte obligaties uit derde landen. De Commissie dient uiterlijk twee jaar na het tijdstip waarop lidstaten de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van deze richtlijn moeten toepassen, een verslag daarover indienen bij het Europees Parlement en de Raad, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.
Kenmerkend voor gedekte obligaties is dat zij een vastgestelde looptijd van meerdere jaren hebben. Daarom dienen overgangsmaatregelen te worden opgenomen, zodat gedekte obligaties die vóór 8 juli 2022 zijn uitgegeven, niet worden getroffen. Gedekte obligaties die vóór die datum zijn uitgegeven, moeten daarom doorlopend voldoen aan de vereisten van artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG en moeten worden vrijgesteld van de meeste van de nieuwe vereisten van deze richtlijn. Dergelijke gedekte obligaties moeten verder als gedekte obligaties kunnen worden aangemerkt, mits hun naleving van artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG, zoals van toepassing op de datum van uitgifte, en van de vereisten van deze richtlijn die erop toepassing zijn, onderworpen is aan toezicht door de overeenkomstig deze richtlijn aangewezen bevoegde autoriteiten. Dit toezicht mag niet worden uitgebreid tot de vereisten van deze richtlijn waarvan dergelijke gedekte obligaties zijn vrijgesteld. In sommige lidstaten zijn ISIN’s gedurende een langere periode open, zodat onder die code doorlopend gedekte obligaties kunnen worden uitgegeven met als doel het volume (de uitgiftewaarde) van die gedekte obligatie te vergroten (doorlopende uitgiften). De overgangsmaatregelen dienen betrekking te hebben op doorlopende uitgiften van gedekte obligaties onder ISIN’s die vóór 8 juli 2022 zijn geopend, met inachtneming van een aantal beperkingen.
Doordat een eenvormig kader voor gedekte obligaties wordt vastgelegd, dient de beschrijving van gedekte obligaties in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG te worden gewijzigd. In Richtlijn 2014/59/EU worden gedekte obligaties omschreven onder verwijzing naar artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG. Aangezien die definitie moet worden gewijzigd, dient ook Richtlijn 2014/59/EU te worden gewijzigd. Om voorts te vermijden dat vóór 8 juli 2022 in overeenstemming met artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG uitgegeven gedekte obligaties worden getroffen, dienen die gedekte obligaties tot hun vervaldag verder gedekte obligaties te worden genoemd. De Richtlijnen 2009/65/EG en 2014/59/EU dienen derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.
Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken(14) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.
Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor gedekte obligaties om ervoor te zorgen dat de structurele kenmerken van gedekte obligaties in de hele Unie beantwoorden aan het lagere risicoprofiel dat de preferentiële behandeling door de Unie rechtvaardigt, niet voldoende door de lidstaten ka worden verwezenlijkt, maar vanwege de noodzaak om de markt voor gedekte obligaties in de Unie verder te ontwikkelen en grensoverschrijdende beleggingen in de Unie te ondersteunen, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.
De Europese Centrale Bank is geraadpleegd en heeft op 22 augustus 2018 advies uitgebracht.
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad(15) geraadpleegd en heeft op 12 oktober 2018 een advies uitgebracht.
Kredietinstellingen die gedekte obligaties uitgeven, verwerken aanzienlijke hoeveelheden persoonsgegevens. Die verwerking moet te allen tijde in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad(16). Evenzo moet de verwerking van persoonsgegevens door de EBA wanneer zij, zoals voorgeschreven door deze richtlijn, een centrale databank bijhoudt van administratieve sancties en andere administratieve maatregelen die haar door de nationale bevoegde autoriteiten worden meegedeeld, worden uitgevoerd in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad(17),
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
TITEL I ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Artikel 1 Onderwerp
In deze richtlijn worden de volgende regels inzake beleggersbescherming vastgesteld met betrekking tot:
voorwaarden voor het uitgeven van gedekte obligaties;
de structurele kenmerken van gedekte obligaties;
overheidstoezicht op gedekte obligaties;
bekendmakingsvereisten inzake gedekte obligaties.
Artikel 2 Toepassingsgebied
Deze richtlijn is van toepassing op gedekte obligaties uitgegeven door in de Unie gevestigde kredietinstellingen.
Artikel 3 Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
“gedekte obligatie”: een schuldverplichting die is uitgegeven door een kredietinstelling overeenkomstig de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van de dwingende vereisten van deze richtlijn en die is zekergesteld door dekkingsactiva waarop beleggers in gedekte obligaties als preferente crediteuren direct verhaal kunnen nemen;
“programma van gedekte obligaties”: de structurele kenmerken van een uitgifte van gedekte obligaties die worden bepaald door wettelijke voorschriften en door contractuele voorwaarden, overeenkomstig de toestemming die is verleend aan de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft;
“dekkingspool”: een duidelijk omschreven reeks activa die de aan de gedekte obligaties verbonden betalingsverplichtingen waarborgen en die zijn afgezonderd van andere activa die worden gehouden door de kredietinstelling die de gedekte obligaties uitgeeft;
“dekkingsactiva”: activa die in een dekkingspool zijn opgenomen;
“zekerheidsactiva”: de fysieke activa en activa in de vorm van blootstellingen die de dekkingsactiva zekerstellen;
“afzondering”: de door een kredietinstelling die gedekte obligaties uitgeeft verrichte handelingen waarbij dekkingsactiva worden geïdentificeerd en juridisch buiten het bereik van andere crediteuren dan beleggers in gedekte obligaties en tegenpartijen van derivatencontracten worden gebracht;
“kredietinstelling”: een kredietinstelling in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
“gespecialiseerde hypotheekbank”: een kredietinstelling die leningen uitsluitend of voornamelijk via de uitgifte van gedekte obligaties financiert, die bij wet toestemming heeft verkregen om alleen hypotheekleningen en leningen aan overheden te verstrekken en die bij het publiek geen deposito’s mag aantrekken, maar wel andere terugbetaalbare gelden aantrekt;
“automatische versnelling”: een situatie waarin een gedekte obligatie automatisch direct opeisbaar wordt gesteld bij insolventie of afwikkeling van de emittent en ten aanzien waarvan de beleggers in de gedekte obligatie een afdwingbare vordering tot terugbetaling hebben op een tijdstip vóór de oorspronkelijke vervaldag;
“marktwaarde”: met betrekking tot onroerend goed, de marktwaarde in de zin van artikel 4, lid 1, punt 76, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
“hypotheekwaarde”: met betrekking tot onroerend goed, de hypotheekwaarde in de zin van artikel 4, lid 1, punt 74, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
“primaire activa”: overheersende dekkingsactiva die bepalend zijn voor de aard van de dekkingspool;
“vervangende activa”: andere aan de dekkingsvereisten bijdragende dekkingsactiva dan primaire activa;
“overcollateralisatie”: het totale wettelijke, contractuele of vrijwillig geboden niveau aan zekerheden dat hoger uitkomt dan het dekkingsvereiste als bepaald in artikel 15;
“matchingfinancieringsvereisten”: regels op grond waarvan de kasstromen tussen vervallende verplichtingen en activa moeten worden gematcht, door er in de contractuele voorwaarden voor te zorgen dat betalingen van kredietnemers en tegenpartijen van derivatencontracten opeisbaar worden voordat betalingen aan beleggers in gedekte obligaties en tegenpartijen van derivatencontracten plaatsvinden, dat de ontvangen bedragen ten minste gelijk in waarde zijn aan de betalingen verschuldigd aan beleggers in gedekte obligaties en tegenpartijen van derivatencontracten, en dat de van kredietnemers en tegenpartijen van derivatencontracten ontvangen bedragen overeenkomstig artikel 16, lid 3, in de dekkingspool worden opgenomen totdat de betalingen aan beleggers in gedekte obligaties en tegenpartijen van derivatencontracten verschuldigd zijn;
“nettoliquiditeitsuitstroom”: alle uitgaande betalingsstromen die op één dag verschuldigd zijn, daaronder begrepen aflossingen van de hoofdsom en rentebetalingen en betalingen op grond van derivatencontracten van het programma van gedekte obligaties, na aftrek van alle inkomende betalingsstromen die op dezelfde dag verschuldigd zijn voor vorderingen in verband met de dekkingsactiva;
“verlengbare-looptijdstructuur”: een mechanisme dat de mogelijkheid biedt om de voorziene looptijd van gedekte obligaties voor een vooraf bepaalde termijn te verlengen en ingeval een specifieke trigger zich voordoet;
“overheidstoezicht op gedekte obligaties”: het toezicht op programma’s van gedekte obligaties dat ervoor zorgt dat de vereisten voor de uitgifte van gedekte obligaties worden nageleefd en gehandhaafd;
“bijzondere bewindvoerder”: de persoon of entiteit aangesteld om het bewind te voeren over een programma van gedekte obligaties in het geval van insolventie van de kredietinstelling die in het kader van dat programma gedekte obligaties uitgeeft, of als overeenkomstig artikel 32, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU is vastgesteld dat die kredietinstelling faalt of waarschijnlijk zal falen of, in uitzonderlijke omstandigheden, als de betrokken bevoegde autoriteit vaststelt dat de goede werking van die kredietinstelling ernstig gevaar loopt;
“afwikkeling”: afwikkeling als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/59/EU;
“groep”: een groep als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 138, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
“openbare bedrijven”: openbare bedrijven als gedefinieerd in artikel 2, onder b), van Richtlijn 2006/111/EG van de Commissie.