Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank(1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),
Overwegende hetgeen volgt:
Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad(4) vormt het belangrijkste wettelijk instrument ter voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel van de Unie voor het witwassen van geld en terrorismefinanciering. Die richtlijn, die uiterlijk op 26 juni 2017 moest worden omgezet, stelt een efficiënt en uitgebreid juridisch kader vast om het verzamelen van gelden of eigendommen voor terroristische doeleinden aan te pakken door de lidstaten ertoe te verplichten de risico’s in verband met het witwassen van geld en terrorismefinanciering te identificeren, te begrijpen en te beperken.
Recente terroristische aanslagen hebben nieuwe opkomende trends aan het licht gebracht, met name met betrekking tot de wijze waarop terroristische groeperingen hun operaties financieren en uitvoeren. Bepaalde moderne technologische diensten worden steeds populairder als alternatieve financiële systemen, terwijl zij buiten het toepassingsgebied van het recht van de Unie blijven of vrijstellingen van wettelijke vereisten genieten, wat wellicht niet langer gerechtvaardigd is. Om gelijke tred te houden met de wijzigende trends, moeten verdere maatregelen worden genomen om de transparantie van financiële transacties, vennootschappen en andere juridische entiteiten, alsook trusts en juridische constructies met een soortgelijke structuur of met soortgelijke functies als trusts („soortgelijke juridische constructies”) te vergroten, teneinde het bestaande preventieve kader te verbeteren en terrorismefinanciering effectiever tegen te gaan. Het is van belang erop te wijzen dat de getroffen maatregelen in verhouding moeten staan tot de risico’s.
De Verenigde Naties (VN), Interpol en Europol hebben gewezen op de toenemende convergentie tussen georganiseerde misdaad en terrorisme. De verwevenheid van georganiseerde misdaad en terrorisme en de banden tussen criminele en terroristische groepen vormen een toenemende bedreiging voor de veiligheid van de Unie. Voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering maakt integraal deel uit van elke strategie om deze dreiging tegen te gaan.
Hoewel de lidstaten de afgelopen jaren aanzienlijke vooruitgang hebben geboekt bij de vaststelling en toepassing van de standaarden van de Financial Action Task Force (FATF) en de goedkeuring van de werkzaamheden van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling op het gebied van transparantie, is het duidelijk dat de algemene transparantie van het economische en financiële klimaat van de Unie verder moet worden vergroot. Het voorkomen van het witwassen van geld en van terrorismefinanciering kan slechts doeltreffend zijn als de omgeving vijandig is voor criminelen die hun financiën willen beschermen door middel van ondoorzichtige structuren. De integriteit van het financiële stelsel van de Unie is afhankelijk van de transparantie van vennootschapsvormen en andere juridische entiteiten, trusts en soortgelijke constructies. Deze richtlijn heeft niet alleen tot doel het witwassen van geld op te sporen en te onderzoeken, maar ook witwassen te voorkomen. Meer transparantie zou een krachtig afschrikkend effect kunnen hebben.
De doelstellingen van Richtlijn (EU) 2015/849 moeten worden nagestreefd en wijzigingen van die richtlijn moeten in overeenstemming zijn met de lopende activiteiten van de Unie op het gebied van de strijd tegen terrorisme en terrorismefinanciering; bij het aanbrengen van dergelijke wijzigingen moet evenwel het fundamentele recht op bescherming van persoonsgegevens in acht worden genomen en moet het evenredigheidsbeginsel worden nageleefd en toegepast. In de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s met als titel „De Europese veiligheidsagenda” is gewezen op de noodzaak van maatregelen om terrorismefinanciering op een doeltreffender en uitvoeriger wijze aan te pakken en benadrukt dat de infiltratie van de financiële markten terrorismefinanciering mogelijk maakt. Ook in de conclusies van de Europese Raad van 17 en 18 december 2015 is de noodzaak onderstreept om spoedig op alle gebieden verdere actie te ondernemen tegen terrorismefinanciering.
In de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad met als titel „Actieplan ter versterking van de strijd tegen terrorismefinanciering” wordt de noodzaak benadrukt om zich aan te passen aan nieuwe bedreigingen en Richtlijn (EU) 2015/849 dienovereenkomstig te wijzigen.
De maatregelen van de Unie moeten ook op accurate wijze de ontwikkelingen en de op internationaal niveau aangegane verbintenissen weerspiegelen. Daarom moeten de resoluties van de VN-Veiligheidsraad nr. 2195(2014) over dreigingen voor de internationale vrede en veiligheid en nrs. 2199(2015) en 2253(2015) over dreigingen voor de internationale vrede en veiligheid als gevolg van terroristische daden in aanmerking worden genomen. Die resoluties van de Veiligheidsraad hebben respectievelijk betrekking hebben op de verbanden tussen terrorisme en de transnationale georganiseerde misdaad, het voorkomen van toegang van terroristische groeperingen tot internationale financiële instellingen, en de uitbreiding van de sanctieregelingen tot Islamitische Staat in Irak en de Levant.
Op aanbieders van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta (d.w.z. muntstukken en bankbiljetten die als wettig betaalmiddel zijn erkend en elektronisch geld van een land, welke in het land van uitgifte als ruilmiddel worden aanvaard) alsook aanbieders van bewaarportemonnees rust geen Unierechtelijke verplichting om verdachte activiteiten te identificeren. Terroristische groeperingen kunnen daardoor in staat zijn om geld door te sluizen naar het financiële stelsel van de Unie of binnen virtuelevalutanetwerken door overmakingen te verbergen, vanwege de zekere mate van anonimiteit die zij op deze platforms genieten. Het is dan ook van essentieel belang het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2015/849 te verruimen tot aanbieders van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta alsook aanbieders van bewaarportemonnees. Om het witwassen van geld en terrorismefinanciering (AML/CFT) tegen te gaan, moeten de bevoegde autoriteiten in staat zijn om via meldingsplichtige entiteiten het gebruik van virtuele valuta te monitoren. Dergelijke monitoring zou een evenwichtige en proportionele aanpak opleveren, waardoor de technologische vooruitgang en de hoge mate van transparantie die zijn verwezenlijkt op het gebied van alternatieve financieringen en sociaal ondernemerschap worden gewaarborgd.
De anonimiteit van virtuele valuta maakt het mogelijk ze te misbruiken voor criminele doeleinden. Het opnemen van aanbieders van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta en aanbieders van bewaarportemonnees zal het vraagstuk van anonimiteit die verbonden is aan transacties in virtuele valuta niet volledig oplossen, aangezien een groot deel van de omgeving voor virtuele valuta anoniem zal blijven, omdat gebruikers ook transacties kunnen verrichten zonder deze aanbieders. Om de aan de anonimiteit verbonden risico’s te bestrijden, moeten nationale financiële inlichtingeneenheden (FIE’s) in staat zijn informatie te verkrijgen waarmee ze virtuelevaluta-adressen kunnen koppelen aan de identiteit van de eigenaar van de virtuele valuta. Bovendien zou de mogelijkheid om gebruikers in staat te stellen zich op vrijwillige basis zelf bekend te maken aan aangewezen autoriteiten, verder moeten worden onderzocht.
Virtuele valuta mogen niet worden verward met elektronisch geld zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad(5), noch met het ruimere begrip „geldmiddelen” zoals gedefinieerd in artikel 4, punt 25, van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad(6), noch met monetaire waarde die is opgeslagen op instrumenten die zijn vrijgesteld als gespecificeerd in artikel 3, onder k) en l), van Richtlijn (EU) 2015/2366, noch met speelgeld dat alleen binnen een specifieke spelomgeving kan worden gebruikt. Hoewel virtuele valuta vaak als betaalmiddel kunnen worden gebruikt, zouden zij ook voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt en ruimere toepassingen vinden, bijvoorbeeld als ruilmiddel, als belegging, om waarde op te slaan of voor gebruik in onlinecasino’s. Het doel van deze richtlijn is alle mogelijke gebruiksmogelijkheden van virtuele valuta te bestrijken.
Lokale valuta — ook bekend als complementaire valuta — die worden gebruikt in zeer beperkte netwerken zoals een stad of een regio en door een klein aantal gebruikers, mogen niet als virtuele valuta worden beschouwd.
Zakelijke relaties of transacties in verband met derde landen met een hoog risico, moeten worden beperkt wanneer er belangrijke tekortkomingen in de AML/CFT-regeling van de betrokken derde landen worden vastgesteld, tenzij passende aanvullende risicobeperkende maatregelen of tegenmaatregelen worden genomen. Wanneer lidstaten te maken krijgen met dergelijke gevallen van hoog risico en met dergelijke zakelijke relaties of transacties, moeten zij meldingsplichtige entiteiten verplichten verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen om die risico’s te beheersen en te beperken. Elke lidstaat bepaalt daarom op nationaal niveau het soort verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen dat moet worden genomen ten aanzien van derde landen met een hoog risico. Die uiteenlopende benaderingen van de lidstaten creëren zwakke punten in het beheer van zakelijke relaties waarbij door de Commissie geïdentificeerde derde landen met een hoog risico zijn betrokken. Het is belangrijk de doeltreffendheid van de door de Commissie vastgestelde lijst van derde landen met een hoog risico te verbeteren door te voorzien in een geharmoniseerde behandeling van die landen op het niveau van de Unie. Deze geharmoniseerde benadering moet in de eerste plaats zijn toegespitst op verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen, voor zover dergelijke maatregelen niet reeds vereist zijn op grond van het nationale recht. In overeenstemming met de internationale verplichtingen moet het de lidstaten worden toegestaan om meldingsplichtige entiteiten, indien van toepassing, ertoe te verplichten aanvullende risicobeperkende maatregelen toe te passen, in aanvulling op de verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen, volgens een op risico gebaseerde benadering en rekening houdend met de specifieke omstandigheden van zakelijke relaties of transacties. Internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van het voorkomen van het witwassen van geld en de bestrijding van terrorismefinanciering kunnen oproepen passende tegenmaatregelen toe te passen om het internationale financiële stelsel te beschermen tegen de aanhoudende en aanzienlijke risico’s inzake het witwassen van geld en terrorismefinanciering die van bepaalde landen uitgaan. Bovendien moeten de lidstaten meldingsplichtige entiteiten ertoe verplichten aanvullende risicobeperkende maatregelen toe te passen ten aanzien van door de Commissie geïdentificeerde derde landen met een hoog risico, daarbij rekening houdend met oproepen tot tegenmaatregelen en aanbevelingen zoals die van de FATF en met de uit internationale overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen.
Gezien het evoluerende karakter van de dreigingen en kwetsbaarheden in verband met het witwassen van geld en terrorismefinanciering moet de Unie een geïntegreerde benadering inzake de overeenstemming van nationale AML/CFT-regelingen met de vereisten op het niveau van de Unie vaststellen, door rekening te houden met een beoordeling van de doeltreffendheid van die nationale regelingen. Met het oog op de correcte omzetting van de vereisten van de Unie in de nationale AML/CFT-regelingen, de doeltreffende uitvoering van die vereisten en de capaciteit van die regelingen om een doeltreffende preventieve regeling op dit gebied tot stand te brengen, moet de Commissie haar beoordeling baseren op de nationale AML/CFT-regelingen, die geen afbreuk mogen doen aan de beoordelingen van internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van de voorkoming van het witwassen van geld en de bestrijding van terrorismefinanciering, zoals de FATF of het Comité van deskundigen inzake de evaluatie van maatregelen ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.
Prepaidkaarten voor algemeen gebruik hebben legitieme toepassingen en vormen een instrument dat bijdraagt aan de sociale en financiële inclusie. Anonieme prepaidkaarten kunnen echter gemakkelijk worden gebruikt voor het financieren van terroristische aanslagen en terroristische logistiek. Het is daarom van essentieel belang terroristen dit middel voor het financieren van hun operaties te ontnemen, door een verdere verlaging van de limieten en maximale bedragen waaronder het meldingsplichtige entiteiten is toegestaan af te zien van de toepassing van bepaalde bij Richtlijn (EU) 2015/849 vastgestelde cliëntenonderzoeksmaatregelen. Derhalve is het essentieel om, met inachtneming van de behoeften van de consumenten op het gebied van het gebruik van prepaidinstrumenten voor algemeen gebruik en zonder het gebruik van zulke instrumenten ter bevordering van de sociale en financiële inclusie in de weg te staan, de bestaande drempels voor anonieme prepaidkaarten voor algemeen gebruik te verlagen en de cliënt te identificeren bij betalingstransacties op afstand waarvan het bedrag meer dan 50 EUR bedraagt.
Terwijl het gebruik van in de Unie uitgegeven anonieme prepaidkaarten in wezen beperkt is tot het grondgebied van de Unie, is zulks niet altijd het geval voor soortgelijke kaarten die in derde landen worden uitgegeven. Het is derhalve belangrijk dat buiten de Unie uitgegeven anonieme prepaidkaarten enkel in de Unie kunnen worden gebruikt wanneer zij kunnen worden geacht te voldoen aan vereisten die gelijkwaardig zijn aan vereisten die in het Unierecht zijn vastgesteld. Deze regel moet worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de verplichtingen van de Unie inzake internationale handel, met name de bepalingen van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten.
FIE’s spelen een belangrijke rol bij de identificatie van de, met name grensoverschrijdende, financiële operaties van terroristische netwerken en bij het opsporen van hun geldschieters. Financiële inlichtingen kunnen van fundamenteel belang zijn om het faciliteren van terroristische misdrijven en de netwerken en plannen van terroristische organisaties aan het licht te brengen. Wegens een gebrek aan normatieve internationale standaarden blijven FIE’s aanzienlijke verschillen vertonen qua taken en bevoegdheden. De lidstaten moeten streven naar een meer doeltreffende en gecoördineerde aanpak van financiële onderzoeken naar terrorisme, inclusief onderzoeken naar misbruik van virtuele valuta. De huidige verschillen mogen evenwel geen afbreuk doen aan de activiteiten van een FIE, met name aan de mogelijkheid ervan om preventieve analyses te ontwikkelen ter ondersteuning van alle autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor inlichtingen-, recherche- en gerechtelijke activiteiten en internationale samenwerking. Bij de uitvoering van hun taken moeten FIE’s toegang hebben tot informatie en deze ongehinderd kunnen uitwisselen, onder meer via passende samenwerking met rechtshandhavingsautoriteiten. Bij elk vermoeden van criminaliteit en, met name, bij het vermoeden van terrorismefinanciering, moet informatie direct en zonder onnodige vertragingen worden uitgewisseld. Daarom is het van essentieel belang de doeltreffendheid en doelmatigheid van FIE’s te verbeteren door de bevoegdheden van en de samenwerking tussen FIE’s te verbeteren.
FIE’s moeten in staat zijn van elke meldingsplichtige entiteit alle nodige informatie te verkrijgen die verband houdt met hun taken. Om te waarborgen dat geldstromen naar behoren kunnen worden getraceerd en dat illegale netwerken en stromen in een vroeg stadium kunnen worden opgespoord, is het essentieel dat FIE’s onbelemmerde toegang tot informatie genieten. De behoefte voor FIE’s om vanwege een vermoeden van witwaspraktijken of terrorismefinanciering aanvullende informatie te verkrijgen van meldingsplichtige entiteiten, kan het gevolg zijn van een eerdere melding van een verdachte transactie die aan de FIE is gedaan, maar ook van andere zaken, zoals eigen onderzoek van de FIE, door de bevoegde autoriteiten verstrekte informatie of informatie van een andere FIE. FIE’s moeten daarom in de context van hun functies in staat zijn informatie te verkrijgen van elke meldingsplichtige entiteit, ook zonder dat een eerdere melding is gedaan. Dit omvat geen ongerichte verzoeken om informatie aan de meldingsplichtige entiteiten in het kader van de analyse van de FIE, maar alleen verzoeken om informatie op basis van voldoende omschreven voorwaarden. Een FIE moet ook in staat zijn zulke informatie te verkrijgen op verzoek van een andere FIE van de Unie en de informatie uit te wisselen met de verzoekende FIE.
Het doel van de FIE is de informatie die zij ontvangt, te verzamelen en te analyseren om verbanden te leggen tussen verdachte transacties en onderliggende criminele activiteiten, teneinde het witwassen van geld en terrorismefinanciering te voorkomen en te bestrijden, en de resultaten van haar analyse alsook aanvullende informatie aan de bevoegde autoriteiten door te geven wanneer er redenen zijn om te vermoeden dat er sprake is van witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering. Een FIE mag niet nalaten of weigeren om informatie, spontaan of op verzoek, met een andere FIE uit te wisselen om redenen zoals het ontbreken van de identificatie van een verband houdend basisdelict, de kenmerken van het nationale strafrecht en de verschillen tussen de definities van verband houdende basisdelicten of het ontbreken van een verwijzing naar bepaalde verband houdende basisdelicten. Ook moet een FIE, ongeacht het type van mogelijk verband houdende basisdelicten, haar voorafgaande toestemming geven aan een andere FIE om de informatie aan de bevoegde autoriteiten door te geven, zodat de verspreidingsfunctie doeltreffend kan worden vervuld. FIE’s hebben moeilijkheden gemeld bij de uitwisseling van informatie wegens verschillen tussen de nationale definities van een aantal basisdelicten — zoals fiscale misdrijven — die niet door het Unierecht geharmoniseerd zijn. Dergelijke verschillen mogen de wederzijdse uitwisseling, de verspreiding onder de bevoegde autoriteiten en het gebruik van die informatie zoals gedefinieerd in deze richtlijn niet belemmeren. Overeenkomstig de aanbevelingen van de FATF en de beginselen van de Egmontgroep inzake de uitwisseling van informatie tussen financiële inlichtingeneenheden moeten FIE’s snel, constructief en doeltreffend het ruimste scala aan internationale samenwerking met FIE’s van derde landen op het gebied van het witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering aanbieden.
Informatie van prudentiële aard betreffende financiële en kredietinstellingen, zoals informatie over de geschiktheid en betrouwbaarheid van bestuurders en aandeelhouders, de interne controlemechanismen, het bestuur of het compliance- en risicobeheer, is vaak onmisbaar voor een adequaat toezicht op deze instellingen in het kader van AML/CFT. Daarnaast is AML/CFT-informatie ook belangrijk voor het prudentieel toezicht op die instellingen. De uitwisseling van vertrouwelijke informatie en de samenwerking tussen enerzijds de autoriteiten die in het kader van AML/CFT bevoegd zijn voor het toezicht op de financiële en kredietinstellingen en anderzijds de prudentiële toezichthouders mogen niet onbedoeld worden belemmerd door rechtsonzekerheid die zou kunnen ontstaan door het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften op dit gebied. Een verduidelijking van het rechtskader is nog belangrijker nu het prudentiële toezicht in bepaalde gevallen is toevertrouwd aan toezichthouders die niet verantwoordelijk zijn voor AML/CFT, zoals de Europese Centrale Bank (ECB).
Vertraagde toegang door FIE’s en andere bevoegde autoriteiten tot informatie over de identiteit van houders van bank- en betaalrekeningen en kluizen, en met name anonieme bank- en betaalrekeningen en anonieme kluizen, belemmert de opsporing van terrorismegerelateerde overmakingen. Nationale gegevens die de identificatie mogelijk maken van bank- en betaalrekeningen en kluizen die aan één persoon toebehoren, zijn versnipperd en daarom niet tijdig toegankelijk voor FIE’s en andere bevoegde autoriteiten. Het is daarom van essentieel belang in alle lidstaten gecentraliseerde automatische mechanismen op te zetten, zoals een register of een systeem voor gegevensontsluiting, waarmee op doeltreffende wijze tijdig toegang tot informatie over de identiteit van de houders van bank- en betaalrekeningen en kluizen, hun volmachthouders en hun uiteindelijk begunstigden kan worden verkregen. Bij de toepassing van de bepalingen met betrekking tot de toegang is het passend gebruik te maken van reeds bestaande mechanismen, mits de nationale FIE’s onmiddellijk en ongefilterd toegang krijgen tot de gegevens waarnaar zij onderzoek doen. De lidstaten moeten overwegen om dergelijke mechanismen te voeden met andere informatie die zij noodzakelijk en evenredig achten om de risico’s van witwassen van geld en terrorismefinanciering doeltreffender te beperken. Ten aanzien van deze onderzoeken en verzoeken om gerelateerde informatie door FIE’s en bevoegde autoriteiten, anders dan autoriteiten die voor vervolging verantwoordelijk zijn, moet volledige vertrouwelijkheid worden gegarandeerd.
Met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van persoonsgegevens moet het minimum aan informatie dat nodig is voor het uitvoeren van AML/CFT-onderzoeken worden bijgehouden in gecentraliseerde automatische mechanismen voor bank- en betaalrekeningen, zoals registers of systemen voor gegevensontsluiting. Het moet voor de lidstaten mogelijk zijn om te bepalen van welke gegevens het verzamelen nuttig en evenredig is, rekening houdend met de bestaande systemen en rechtstradities om de uiteindelijk begunstigden op zinvolle wijze te kunnen identificeren. Bij de omzetting van de bepalingen met betrekking tot deze mechanismen moeten de lidstaten bewaringstermijnen vaststellen die gelijk zijn aan de termijn voor het bewaren van documentatie en informatie die zijn verkregen bij de toepassing van cliëntenonderzoeksmaatregelen. Het moet voor de lidstaten mogelijk zijn om de bewaringstermijn bij wet algemeen te verlengen, zonder dat daartoe per geval een besluit behoeft te worden genomen. De bewaringstermijn mag met maximaal vijf extra jaren worden verlengd. Die periode mag geen afbreuk doen aan nationale wetgeving die voorziet in andere vereisten met betrekking tot het bewaren van gegevens op grond waarvan per geval kan worden besloten om strafrechtelijke of administratieve procedures te vergemakkelijken. De toegang tot die mechanismen moet plaatsvinden op een „need-to-know”-basis.
Accurate identificatie en verificatie van gegevens over natuurlijke en rechtspersonen zijn essentieel voor het bestrijden van het witwassen van geld en terrorismefinanciering. De laatste technologische ontwikkelingen op het gebied van de digitalisering van transacties en betalingen maken een veilige identificatie op afstand of langs elektronische weg mogelijk. Er moet rekening worden gehouden met de in Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad(7) bedoelde identificatiemiddelen, met name wat betreft aangemelde stelsels voor elektronische identificatie en manieren om grensoverschrijdende wettelijke erkenning te waarborgen, die instrumenten met een hoog niveau van veiligheid bieden en een maatstaf voor de beoordeling van de op nationaal niveau opgezette identificatiemethoden kunnen zijn. Daarnaast kan ook rekening worden gehouden met andere identificatieprocessen die veilig zijn, op afstand of langs elektronische weg plaatsvinden, en op nationaal niveau door de nationale bevoegde autoriteit zijn gereglementeerd, erkend, goedgekeurd of aanvaard. In voorkomend geval moet bij het identificatieproces ook rekening worden gehouden met de erkenning van elektronische documenten en vertrouwensdiensten als bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014. Bij de toepassing van deze richtlijn moet het beginsel van technologieneutraliteit in acht worden genomen.
Om politiek prominente personen in de Unie te identificeren, moeten door de lidstaten lijsten worden opgesteld met de specifieke functies die in overeenstemming met de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen als prominente publieke functies moeten worden aangemerkt. De lidstaten moeten van elke internationale organisatie die op hun grondgebied is geaccrediteerd vereisen dat zij een lijst publiceert van alle prominente publieke functies binnen die internationale organisatie, en dat zij die lijst up-to-date houdt.
In het huidige kader wordt voor het onderzoek naar bestaande cliënten uitgegaan van een op risico gebaseerde benadering. Gezien het hogere risico op het witwassen van geld, terrorismefinanciering en daarmee verband houdende basisdelicten dat aan bepaalde intermediaire structuren verbonden is, maakt die benadering het echter wellicht niet mogelijk de risico’s tijdig op te sporen en te beoordelen. Derhalve is het belangrijk om ervoor te zorgen dat bepaalde duidelijk gespecificeerde categorieën van bestaande cliënten ook regelmatig worden gemonitord.
De lidstaten moeten er thans voor zorgen dat binnen hun grondgebied opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten toereikende, accurate en actuele informatie over hun uiteindelijk begunstigen inwinnen en bijhouden. Accurate en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigde is een bepalende factor bij het opsporen van criminelen die hun identiteit anders achter een vennootschapsrechtelijke structuur kunnen verbergen. Het wereldwijd verweven financiële stelsel maakt het mogelijk over de hele wereld geld te verbergen en te verplaatsen, en witwassers en financiers van terrorisme alsook andere criminelen maken steeds meer van die mogelijkheid gebruik.
Er moet worden verduidelijkt aan de hand van welke specifieke factor wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de monitoring en registratie van de informatie over de uiteindelijk begunstigden van trusts en soortgelijke juridische constructies. Wegens verschillen tussen de rechtsstelsels van de lidstaten, worden bepaalde trusts en soortgelijke juridische constructies nergens in de Unie gemonitord en geregistreerd. De informatie over de uiteindelijk begunstigden van trusts en soortgelijke juridische constructies moet worden geregistreerd waar de trustees van de trusts en de personen die vergelijkbare posities bekleden in het kader van soortgelijke juridische constructies gevestigd of woonachtig zijn. Met het oog op de doeltreffende monitoring en registratie van informatie over de uiteindelijk begunstigden van trusts en soortgelijke juridische constructies is ook samenwerking tussen de lidstaten noodzakelijk. Door de in de lidstaten bijgehouden registers van uiteindelijk begunstigden van trusts en soortgelijke juridische constructies aan elkaar te koppelen, zou deze informatie toegankelijk worden gemaakt en zou er bovendien voor worden gezorgd dat meervoudige registratie van dezelfde trusts en soortgelijke juridische constructies binnen de Unie wordt vermeden.
Regels die van toepassing zijn op trusts en soortgelijke juridische constructies met betrekking tot de toegang tot informatie over hun uiteindelijk begunstigden moeten vergelijkbaar zijn met de overeenkomstige regels die van toepassing zijn op vennootschappen en andere juridische entiteiten. Gezien de brede waaier van soorten trusts die momenteel in de Unie bestaan en de nog grotere verscheidenheid van soortgelijke juridische constructies, is het aan de lidstaten om te beslissen of een trust of een soortgelijke juridische constructie al dan niet vergelijkbaar is met vennootschappen of andere juridische entiteiten. De nationale wetgeving tot omzetting van deze bepalingen moet tot doel hebben te voorkomen dat trusts of soortgelijke juridische constructies worden gebruikt voor het witwassen van geld, terrorismefinanciering of daarmee verband houdende basisdelicten.
Met het oog op de verschillende kenmerken van trusts en soortgelijke juridische constructies moeten de lidstaten, krachtens het nationale recht en de regels voor gegevensbescherming, de mate van transparantie kunnen bepalen met betrekking tot trusts en soortgelijke juridische constructies die niet vergelijkbaar zijn met vennootschappen en andere juridische entiteiten. De risico’s van witwassen van geld en terrorismefinanciering kunnen verschillen naargelang van de kenmerken van het type trust of soortgelijke juridische constructie en de inschatting van deze risico’s kan in de loop der tijd evolueren, bijvoorbeeld als gevolg van de nationale en supranationale risicobeoordelingen. Daarom moet het voor de lidstaten mogelijk zijn in een ruimere toegang tot informatie over de uiteindelijk begunstigden van trusts en soortgelijke juridische constructies te voorzien indien zulke toegang een noodzakelijke en evenredige maatregel vormt met als legitiem doel het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering. De lidstaten moeten, wanneer zij de mate van transparantie van de informatie over de uiteindelijk begunstigden van dergelijke trusts of soortgelijke juridische constructies bepalen, naar behoren rekening houden met de bescherming van de grondrechten van personen, met name het recht op privacy en bescherming van persoonsgegevens. Toegang tot informatie over de uiteindelijk begunstigden van trusts en soortgelijke juridische constructies moet worden verleend aan eenieder die een legitiem belang kan aantonen. Tevens moet toegang worden verleend aan eenieder die een schriftelijk verzoek indient met betrekking tot een trust of soortgelijke juridische constructie die een zeggenschapsdeelneming in een buiten de Unie opgerichte vennootschap of andere juridische entiteit heeft door rechtstreekse of middellijke eigendom, met inbegrip van het houden van toonderaandelen, of via zeggenschap met andere middelen. De criteria en voorwaarden voor het verlenen van toegang bij verzoeken om informatie over de uiteindelijk begunstigden van trusts en soortgelijke juridische constructies moeten voldoende nauwkeurig zijn en in overeenstemming zijn met de doelstellingen van deze richtlijn. Voor de lidstaten moet het mogelijk zijn om een schriftelijk verzoek af te wijzen als er goede redenen zijn om te vermoeden dat het schriftelijke verzoek niet in overeenstemming is met de doelstellingen van deze richtlijn.
Met het oog op de rechtszekerheid en een gelijk speelveld is het van essentieel belang dat duidelijk wordt aangegeven welke in de Unie opgezette juridische constructies door hun functies of structuur als vergelijkbaar met trusts moeten worden beschouwd. Daarom moet van elke lidstaat worden verlangd dat hij de trusts — indien die door het nationale recht worden erkend — en soortgelijke juridische constructies identificeert die op grond van zijn nationale rechtskader of gewoonterecht kunnen worden opgericht en die een structuur of functies hebben die vergelijkbaar zijn met die van trusts, zoals het mogelijk maken van een scheiding of loskoppeling van de juridische eigendom en de uiteindelijke economische eigendom van activa. Daarna moeten de lidstaten de Commissie in kennis stellen van de categorieën, de beschrijving van de kenmerken, de namen en, in voorkomend geval, de toepasselijke rechtsgrondslag van deze trusts en soortgelijke juridische constructies, met het oog op de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie, zodat zij door andere lidstaten kunnen worden geïdentificeerd. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat trusts en soortgelijke juridische constructies in de Unie verschillende juridische kenmerken kunnen hebben. Wanneer de kenmerken van de trust of soortgelijke juridische constructie qua structuur of functies vergelijkbaar zijn met de kenmerken van vennootschappen en andere juridische entiteiten, zou publieke toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden misbruik van trusts en soortgelijke juridische constructies helpen bestrijden, net zoals publieke toegang misbruik van vennootschappen en andere juridische entiteiten voor het witwassen van geld en terrorismefinanciering kan helpen voorkomen.
Publieke toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden maakt ook meer onderzoek van informatie door de maatschappij mogelijk, onder meer door de pers of maatschappelijke organisaties, en draagt bij tot het behoud van het vertrouwen in de integriteit van zakelijke transacties en het financiële stelsel. Publieke toegang kan bijdragen aan de bestrijding van misbruik van vennootschappen en andere juridische entiteiten en juridische constructies voor het witwassen van geld en terrorismefinanciering, zowel door onderzoeken vooruit te helpen als door reputatie-effecten, doordat iedereen die transacties kan aangaan, op de hoogte is van de identiteit van de uiteindelijk begunstigden ervan. Tevens bevordert publieke toegang de tijdige en doeltreffende beschikbaarheid van informatie voor zowel financiële instellingen als autoriteiten, met inbegrip van autoriteiten van derde landen, die betrokken zijn bij de bestrijding van dergelijke delicten. Toegang tot die informatie zou ook helpen bij onderzoeken naar witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering.
Het vertrouwen van beleggers en het grote publiek in de financiële markten hangt in grote mate af van het bestaan van een accurate openbaarmakingsregeling die zorgt voor transparantie in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van bedrijven. Dit geldt met name voor corporategovernancesystemen die worden gekenmerkt door eigendomsconcentratie, zoals dat in de Unie. Enerzijds kunnen grote investeerders met aanzienlijke stem- en kasstroomrechten de langetermijngroei en -prestaties bevorderen. Anderzijds kunnen uiteindelijk begunstigden die zeggenschap uitoefenen en over een groot aantal stemmen beschikken, ook in de verleiding komen bedrijfsactiva en -kansen voor eigen gewin te gebruiken ten koste van minderheidsbeleggers. Het mogelijk groter vertrouwen in de financiële markten dient te worden beschouwd als een positief neveneffect en niet als het doel van grotere transparantie; dat doel bestaat erin een omgeving te creëren die minder gemakkelijk kan worden gebruikt om geld wit te wassen en terrorisme te financieren.
Het vertrouwen van beleggers en het grote publiek in de financiële markten hangt in grote mate af van het bestaan van een accurate openbaarmakingsregeling die zorgt voor transparantie in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van vennootschappen en andere juridische entiteiten alsook bepaalde soorten trusts en soortgelijke juridische constructies. Daarom moeten de lidstaten op voldoende coherente en gecoördineerde wijze toegang verlenen tot informatie over uiteindelijk begunstigden, door duidelijke regels vast te stellen voor de toegang van het publiek, zodat derden in de hele Unie kunnen nagaan wie de uiteindelijk begunstigden zijn van vennootschappen en andere juridische entiteiten alsook van bepaalde soorten trusts en soortgelijke juridische constructies.
De lidstaten moeten daarom op een voldoende coherente en gecoördineerde wijze, via de centrale registers waarin de informatie over de uiteindelijk begunstigden is opgenomen, toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden van vennootschappen en andere juridische entiteiten verlenen, door een duidelijk reglement inzake publieke toegang op te stellen, zodat derden in staat zijn zich er in de gehele Unie van te vergewissen wie de uiteindelijk begunstigden van vennootschappen en andere juridische entiteiten zijn. Het is ook van essentieel belang dat er een samenhangend rechtskader wordt gecreëerd dat zorgt voor een betere toegang tot informatie over de uiteindelijk begunstigden van trusts en soortgelijke juridische constructies, zodra deze in de hele Unie zijn geregistreerd. Regels die van toepassing zijn op trusts en soortgelijke juridische constructies met betrekking tot de toegang tot informatie over hun uiteindelijk begunstigden moeten vergelijkbaar zijn met de overeenkomstige regels die van toepassing zijn op vennootschappen en andere juridische entiteiten.
In alle gevallen, zowel wat vennootschappen en andere juridische entiteiten als trusts en soortgelijke juridische constructies betreft, moet worden gestreefd naar een goed evenwicht tussen het algemeen openbaar belang van het voorkomen van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme enerzijds en de grondrechten van de betrokkenen anderzijds. De gegevens die ter beschikking van het publiek moeten worden gesteld, moeten beperkt zijn en duidelijk en uitputtend worden afgebakend, en zij moeten van algemene aard zijn, teneinde het potentiële nadeel voor de uiteindelijk begunstigden te minimaliseren. Tegelijk mag de informatie die ter beschikking van het publiek wordt gesteld, niet significant verschillen van de gegevens die momenteel worden verzameld. Om de aantasting van het recht op de eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer in het algemeen en de bescherming van hun persoonsgegevens in het bijzonder te beperken, moet die informatie in hoofdzaak betrekking hebben op de status van uiteindelijk begunstigden van vennootschappen en andere juridische entiteiten alsook van trusts en soortgelijke juridische constructies, en uitsluitend het gebied van economische activiteit betreffen waarop de uiteindelijk begunstigden actief zijn. Ingeval het hoger leidinggevend personeel als uiteindelijk begunstigde is geïdentificeerd louter omdat het die functie bekleedt en niet omdat het een eigendomsbelang heeft of met andere middelen zeggenschap uitoefent, moet dit duidelijk in de registers zichtbaar zijn. Met betrekking tot informatie over uiteindelijk begunstigden kunnen de lidstaten bepalen dat informatie over de nationaliteit in het centrale register wordt opgenomen, met name voor buitenlandse uiteindelijk begunstigden. Om de registratieprocedures te vergemakkelijken en omdat verreweg de meeste uiteindelijk begunstigden onderdanen zullen zijn van de staat die het centrale register bijhoudt, kunnen de lidstaten, tenzij anders is vermeld, veronderstellen dat een uiteindelijk begunstigde hun eigen nationaliteit heeft.
Het verscherpte publieke onderzoek zal bijdragen aan het voorkomen van het misbruik van juridische entiteiten en juridische constructies, met inbegrip van belastingontwijking. Daarom is het essentieel dat de informatie over de uiteindelijk begunstigden nog minstens vijf jaar nadat de gronden voor de registratie van de informatie over de uiteindelijk begunstigden van de trust of de soortgelijke juridische constructie hebben opgehouden te bestaan, toegankelijk blijft via de nationale registers en via het systeem van gekoppelde registers. De lidstaten moeten echter in staat zijn wettelijk te voorzien in de verwerking van de informatie over uiteindelijk begunstigden, met inbegrip van persoonsgegevens, voor andere doeleinden, indien zulke verwerking beantwoordt aan een doelstelling van algemeen belang en in een democratische samenleving een maatregel vormt die noodzakelijk is en evenredig aan het nagestreefde doel.
Teneinde voor een evenredige en evenwichtige benadering te zorgen en het recht op een privéleven en op de bescherming van persoonsgegevens te waarborgen, moet het voor de lidstaten bovendien mogelijk zijn te voorzien in uitzonderingen op de openbaarmaking van informatie over uiteindelijk begunstigden, via de registers, en op de toegang tot zulke informatie, welke uitzonderingen gelden in uitzonderlijke omstandigheden, wanneer die informatie de uiteindelijk begunstigde zou blootstellen aan een onevenredig risico van fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie. Het moet voor de lidstaten ook mogelijk zijn om online registratie verplicht te stellen teneinde elke persoon te identificeren die om informatie uit het register verzoekt, en om een vergoeding te vragen voor toegang tot de informatie in het register.
De koppeling van de nationale registers met informatie over uiteindelijk begunstigden via het bij Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad(8) opgerichte Europees centraal platform vereist dat nationale systemen met uiteenlopende technische kenmerken worden gecoördineerd. Daartoe moeten technische maatregelen en specificaties worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de registers. Om eensluidende voorwaarden voor de uitvoering van deze richtlijn te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om dergelijke technische en operationele kwesties aan te pakken. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend volgens de in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(9) bedoelde onderzoeksprocedure. In ieder geval moet de betrokkenheid van de lidstaten bij de werking van het gehele systeem worden gewaarborgd via een regelmatige dialoog tussen de Commissie en de vertegenwoordigers van de lidstaten over de kwesties betreffende de werking van het systeem en de toekomstige ontwikkeling ervan.
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad(10) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens krachtens deze richtlijn. Als gevolg daarvan moeten natuurlijke personen van wie de persoonsgegevens, als uiteindelijk begunstigden, in de nationale registers worden bijgehouden, daarvan in kennis worden gesteld. Voorts mogen enkel persoonsgegevens die actueel zijn en betrekking hebben op de werkelijke uiteindelijk begunstigden, beschikbaar worden gemaakt en moeten de begunstigden in kennis worden gesteld van hun rechten uit hoofde van het bestaande wettelijke kader inzake gegevensbescherming van de Unie, zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2016/679 en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad(11), en van de toepasselijke procedures voor de uitoefening van die rechten. Om misbruik van in de registers opgenomen informatie te voorkomen en voor evenwicht met de rechten van uiteindelijk begunstigden te zorgen, kunnen de lidstaten het passend achten te overwegen om de informatie over de verzoekende persoon, samen met de rechtsgrondslag voor zijn verzoek, ook ter beschikking te stellen van de uiteindelijk begunstigde.
Indien het melden van discrepanties door de FIE’s en de bevoegde autoriteiten een lopend onderzoek in gevaar zou brengen, moeten de FIE’s of de bevoegde autoriteiten de melding van de discrepantie uitstellen totdat de redenen om ze niet te melden, vervallen. Bovendien mogen FIE’s en bevoegde autoriteiten een discrepantie niet melden als dit strijdig zou zijn met een vertrouwelijkheidsbepaling van het nationale recht of als iemand daardoor op onwettige wijze zou worden getipt.
Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt door bevoegde autoriteiten overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/680.
De toegang tot de informatie en de definitie van het legitieme belang moeten vallen onder het recht van de lidstaat waar de trustee van een trust of de persoon die een vergelijkbare positie bekleedt in het kader van een soortgelijke juridische constructie gevestigd of woonachtig is. Indien de trustee van de trust of de persoon die een vergelijkbare positie bekleedt in het kader van een soortgelijke juridische constructie niet in een lidstaat gevestigd of woonachtig is, moeten de toegang tot de informatie en de definitie van het legitieme belang vallen onder het recht van de lidstaat waar de informatie over de uiteindelijk begunstigde van de trust of soortgelijke juridische constructie overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn is geregistreerd.
De lidstaten dienen „legitiem belang”, als algemeen begrip en als criterium voor de toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden, in hun nationale recht te definiëren. Met name mogen deze definities het begrip „legitiem belang” niet beperken tot gevallen van lopende administratieve of gerechtelijke procedures, en moeten zij het in voorkomend geval mogelijk maken rekening te houden met de preventieve werkzaamheden op het gebied van de bestrijding van het witwassen van geld, bestrijding van terrorismefinanciering en daarmee verband houdende basisdelicten die worden verricht door niet-gouvernementele organisaties en onderzoeksjournalisten. Als de koppeling van de registers van uiteindelijk begunstigden van de lidstaten eenmaal tot stand is gebracht, dient zowel nationale als grensoverschrijdende toegang tot het register van elke lidstaat bij besluit van de bevoegde autoriteiten van die lidstaat te worden verleend op basis van de definitie van legitiem belang van de lidstaat waar de informatie over de uiteindelijk begunstigde van de trust of soortgelijke juridische constructie overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn is geregistreerd. Met betrekking tot de registers van uiteindelijk begunstigden van de lidstaten dienen de lidstaten ook over de mogelijkheid te beschikken om beroep in te stellen tegen besluiten waarbij toegang tot informatie over de uiteindelijk begunstigde wordt verleend of geweigerd. Met het oog op een coherente en doeltreffende registratie en uitwisseling van informatie moeten de lidstaten ervoor zorgen dat hun autoriteit die verantwoordelijk is voor het register met informatie over de uiteindelijk begunstigden van trusts en soortgelijke juridische constructies samenwerkt met haar tegenhangers in andere lidstaten door informatie uit te wisselen over trusts en soortgelijke juridische constructies die onder het recht van de ene lidstaat vallen en in een andere lidstaat worden beheerd.
De grensoverschrijdende correspondentenrelaties met een respondentinstelling in een derde land worden gekenmerkt door hun doorlopende en herhaalde aard. Bijgevolg moeten de lidstaten, hoewel zij in deze bijzondere context de vaststelling van verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen opleggen, er rekening mee houden dat bij correspondentenrelaties geen sprake is van eenmalige transacties of de loutere uitwisseling van berichtendiensten. Aangezien niet alle grensoverschrijdende correspondentenrelaties van banken dezelfde mate van risico van witwassen van geld en terrorismefinanciering inhouden, kan de intensiteit van de in deze richtlijn vastgestelde maatregelen bovendien worden bepaald door toepassing van de beginselen van de op risico gebaseerde benadering, en wordt niet voorbarig geoordeeld over de mate van risico van witwassen van geld en terrorismefinanciering dat de respondentinstelling inhoudt.
Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat de regels inzake het tegengaan van het witwassen van geld en van terrorismefinanciering correct worden toegepast door meldingsplichtige entiteiten. In die context moeten de lidstaten de rol versterken van publieke autoriteiten die optreden als bevoegde autoriteiten waaraan taken op het gebied van de bestrijding van het witwassen van geld en terrorismefinanciering zijn toegewezen, waaronder de FIE’s, de autoriteiten die de opdracht hebben het witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering op te sporen, te onderzoeken en te vervolgen, en criminele activa in beslag te nemen of te bevriezen en te confisqueren, autoriteiten die rapporten ontvangen inzake grensoverschrijdend verkeer van valuta en verhandelbare instrumenten aan toonder, en autoriteiten met verantwoordelijkheden op het gebied van toezicht en monitoring bedoeld om naleving door de meldingsplichtige entiteiten te waarborgen. De lidstaten moeten de rol van andere betrokken autoriteiten, waaronder corruptiebestrijdingsautoriteiten en belastingautoriteiten, versterken.
De lidstaten moeten zorgen voor doeltreffend en onpartijdig toezicht op alle meldingsplichtige entiteiten, bij voorkeur door overheidsinstanties via een afzonderlijke en onafhankelijke nationale regelgevende of toezichthoudende instantie.
Criminelen sluizen illegale opbrengsten via een groot aantal financiële intermediairs weg om opsporing te voorkomen. Het is daarom belangrijk financiële en kredietinstellingen de mogelijkheid te bieden om informatie niet alleen tussen leden van de groep uit te wisselen, maar ook met andere financiële en kredietinstellingen, met inachtneming van de regels voor gegevensbescherming overeenkomstig het nationale recht.
Bevoegde autoriteiten die toezicht houden op meldingsplichtige entiteiten ten behoeve van de naleving van deze richtlijn, moeten met elkaar kunnen samenwerken en vertrouwelijke informatie kunnen uitwisselen, ongeacht hun respectieve aard of status. Daartoe moeten deze bevoegde autoriteiten over een adequate rechtsgrondslag voor de uitwisseling van vertrouwelijke informatie beschikken en mag de samenwerking tussen de voor AML/CFT bevoegde toezichthoudende autoriteiten en prudentiële toezichthouders niet onbedoeld worden belemmerd door rechtsonzekerheid die kan voortvloeien uit een gebrek aan uitdrukkelijke bepalingen ter zake. Het toezicht op de effectieve uitvoering van het groepsbeleid inzake AML/CFT moet worden uitgeoefend in overeenstemming met de beginselen en modaliteiten van het geconsolideerde toezicht als vastgesteld in de betreffende Europese sectorale wetgeving.
De uitwisseling van informatie en de verlening van bijstand tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten is essentieel voor de toepassing van deze richtlijn. Daarom mogen de lidstaten deze uitwisseling van informatie en de verlening van bijstand niet verbieden of aan onredelijke of uitermate restrictieve voorwaarden onderwerpen.
Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken(12) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van een of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.
Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de bescherming van het financiële stelsel middels preventie, opsporing en onderzoek van witwassen en terrorismefinanciering, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, aangezien individuele maatregelen die door de lidstaten worden vastgesteld om hun financiële stelsel te beschermen, onverenigbaar zouden kunnen zijn met de werking van de interne markt en met de voorschriften van de rechtsstaat en de openbare orde van de Unie, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
Deze richtlijn is in overeenstemming met de grondrechten en beginselen die door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („het handvest”) worden erkend, in het bijzonder de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven (artikel 7 van het handvest), het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8 van het handvest) en de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het handvest).
Bij het opstellen van een evaluatieverslag over de uitvoering van deze richtlijn moet de Commissie de nodige aandacht besteden aan de eerbiediging van de in het handvest erkende grondrechten en beginselen.
Gezien de dringende noodzaak om de maatregelen toe te passen die zijn vastgesteld teneinde de bestaande regeling van de Unie ter voorkoming van het witwassen van geld en terrorismefinanciering te versterken, en gezien de door de lidstaten aangegane verbintenissen om snel over te gaan tot de omzetting van Richtlijn (EU) 2015/849, moeten de wijzigingen van Richtlijn (EU) 2015/849 uiterlijk op 10 januari 2020 worden omgezet. De lidstaten moeten uiterlijk op 10 januari 2020 registers van uiteindelijk begunstigden van vennootschappen en andere juridische entiteiten en uiterlijk op 10 maart 2020 registers van uiteindelijk begunstigden van trusts en soortgelijke juridische constructies opzetten. De centrale registers moeten uiterlijk op 10 maart 2021 worden gekoppeld via het Europees centraal platform. De lidstaten moeten uiterlijk op 10 september 2020 gecentraliseerde automatische mechanismen opzetten die het mogelijk maken houders van bank- en betaalrekeningen en kluizen te identificeren.
Overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad(13) is de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming geraadpleegd, en op 2 februari 2017 heeft hij een advies uitgebracht(14).
Richtlijn (EU) 2015/849 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1 Wijzigingen van Richtlijn (EU) 2015/849
Richtlijn (EU) 2015/849 wordt als volgt gewijzigd:
Punt 3 van artikel 2, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:
punt a) wordt vervangen door:
auditors, externe accountants en belastingadviseurs, alsmede iedere persoon die zich ertoe verbindt als voornaamste bedrijfs- of beroepsactiviteit, rechtstreeks of via andere met hem gelieerde personen materiële hulp, bijstand of advies op belastinggebied te verlenen;”;
punt d) wordt vervangen door:
vastgoedmakelaars, ook wanneer zij optreden als tussenpersoon bij de verhuur van onroerend goed, maar alleen met betrekking tot transacties waarvoor de maandelijkse huurprijs 10 000 EUR of meer bedraagt;”;
de volgende punten worden toegevoegd:
aanbieders die zich bezighouden met diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta;
aanbieders van bewaarportemonnees;
personen die handelen in of als tussenpersoon optreden bij de handel in kunstwerken, ook wanneer deze handel wordt uitgevoerd door kunstgalerijen en veilinghuizen, indien de waarde van de transactie of een reeks van onderling samenhangende transacties 10 000 EUR of meer bedraagt;
personen die kunstwerken opslaan of verhandelen of als tussenpersoon optreden bij de handel in kunstwerken wanneer deze wordt uitgevoerd door freeports, indien de waarde van de transactie of een reeks van onderling samenhangende transacties 10 000 EUR of meer bedraagt.”.
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
punt 4 wordt als volgt gewijzigd:
punt a) wordt vervangen door:
terroristische misdrijven, misdrijven in verband met een terroristische groepering en misdrijven in verband met terroristische activiteiten als bedoeld in de titels II en III van Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad(*);
punt c) wordt vervangen door:
de activiteiten van criminele organisaties als gedefinieerd in artikel 1, lid 1, van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad(*);
in punt 6 wordt punt b) vervangen door:
in het geval van trusts, alle volgende personen:
de oprichter(s) van de trust;
de trustee(s);
de eventuele protector(s);
de begunstigden; of voor zover de afzonderlijke personen die de begunstigden van de juridische constructie of de juridische entiteit zijn, nog niet zijn geïdentificeerd, de groep van personen in wier belang de juridische entiteit of de juridische constructie hoofdzakelijk werd opgericht of werkzaam is;
elke andere natuurlijke persoon die door directe of indirecte eigendom of via andere middelen uiteindelijke zeggenschap over de trust uitoefent;”;
punt 16 wordt vervangen door:
„elektronisch geld”: elektronisch geld als omschreven in punt 2 van artikel 2 van Richtlijn 2009/110/EG, maar met uitsluiting van monetaire waarde als bedoeld in artikel 1, leden 4 en 5, van die richtlijn;”;
de volgende punten worden toegevoegd:
- „18.„virtuele valuta”:
- een digitale weergave van waarde die niet door een centrale bank of een overheid wordt uitgegeven of gegarandeerd, die niet noodzakelijk aan een wettelijk vastgestelde valuta is gekoppeld en die niet de juridische status van valuta of geld heeft, maar die door natuurlijke of rechtspersonen als ruilmiddel wordt aanvaard en die elektronisch kan worden overgedragen, opgeslagen en verhandeld;
- 19.„aanbieder van een bewaarportemonnee”:
- een entiteit die diensten aanbiedt om namens haar cliënten cryptografische privésleutels te beveiligen om virtuele valuta aan te houden, op te slaan en over te dragen.”.
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
in lid 2 worden de punten b) en c) vervangen door:
de risico’s per relevante sector, inclusief, voor zover beschikbaar, door Eurostat verschafte ramingen van de in geld uitgedrukte omvang van de witwasactiviteiten in elke sector;
de middelen die door criminelen het vaakst voor het witwassen van illegale opbrengsten worden gebruikt, inclusief, voor zover beschikbaar, de middelen die specifiek worden gebruikt voor transacties tussen lidstaten en derde landen, ongeacht de identificatie van een derde land als een land met een hoog risico op grond van artikel 9, lid 2.”;
lid 3 wordt vervangen door:
„3.De Commissie stelt het in lid 1 bedoelde verslag beschikbaar aan de lidstaten en de meldingsplichtige entiteiten als hulpmiddel bij het identificeren, inzichtelijk maken, beheren en beperken van het risico op witwassen van geld en terrorismefinanciering, alsmede om andere belanghebbenden, waaronder nationale wetgevers, het Europees Parlement, de Europese toezichthoudende autoriteiten („ESA’s” — European Supervisory Authorities) en de vertegenwoordigers van de FIE’s een beter inzicht in de risico’s te geven. De verslagen worden uiterlijk zes maanden nadat zij aan de lidstaten beschikbaar zijn gesteld, openbaar gemaakt, met uitzondering van de onderdelen van de verslagen die vertrouwelijke informatie bevatten.”.
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
aan lid 4 worden de volgende punten toegevoegd:
doet elke lidstaat verslag van de institutionele structuur en de algemene procedures die binnen zijn AML/CFT-regelingen gelden, waaronder de FIE, belastingautoriteiten en openbare aanklagers, alsook van de hiervoor bestemde personele en financiële middelen, voor zover deze informatie beschikbaar is;
doet elke lidstaat verslag van de nationale inspanningen en middelen (personeel en begroting) die aan de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering zijn gewijd.”;
lid 5 wordt vervangen door:
„5.De lidstaten stellen de resultaten van hun risicobeoordelingen, inclusief de geactualiseerde versies daarvan, beschikbaar aan de Commissie, de ESA’s en de andere lidstaten. Andere lidstaten kunnen zo nodig relevante aanvullende informatie verstrekken aan de lidstaat die de risicobeoordeling uitvoert. Een samenvatting van de analyse wordt openbaar gemaakt. Die samenvatting bevat geen vertrouwelijke informatie.”.
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
lid 2 wordt vervangen door:
„2.De Commissie is bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 64 teneinde de derde landen met een hoog risico te identificeren, rekening houdend met strategische tekortkomingen, in het bijzonder op de volgende gebieden:
het juridische en institutionele AML/CFT-kader van het derde land, in het bijzonder:
de strafbaarstelling van witwassen en terrorismefinanciering;
de maatregelen voor cliëntenonderzoek;
de voorschriften inzake het bewaren van bewijsstukken;
de voorschriften inzake melding van verdachte transacties;
de beschikbaarheid van accurate en tijdige informatie over de uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten en juridische constructies voor de bevoegde autoriteiten;
de bevoegdheden en procedures van de bevoegde autoriteiten van het derde land op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, waaronder voldoende doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, alsook de wijze waarop het derde land in de praktijk samenwerkt en informatie uitwisselt met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten;
de doeltreffendheid van de AML/CFT-regeling van het derde land voor het aanpakken van het risico op witwassen en terrorismefinanciering.”;
lid 4 wordt vervangen door:
„4.De Commissie houdt bij het opstellen van de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen rekening met relevante evaluaties, beoordelingen of rapporten die zijn opgesteld door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van het voorkomen van witwassen en het bestrijden van terrorismefinanciering.”.
In artikel 10 wordt lid 1 vervangen door:
„1.De lidstaten verbieden hun kredietinstellingen en financiële instellingen anonieme rekeningen, anonieme spaarboekjes of anonieme kluizen bij te houden. De lidstaten verlangen in alle gevallen dat eigenaren en begunstigden van bestaande anonieme rekeningen, anonieme spaarboekjes of anonieme kluizen uiterlijk op 10 januari 2019 en in ieder geval voordat dergelijke rekeningen, spaarboekjes of kluizen op enigerlei wijze worden gebruikt, worden onderworpen aan cliëntenonderzoeksmaatregelen.”.
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
in de eerste alinea worden de punten a) en b) vervangen door:
het betalingsinstrument kan niet worden heropgeladen, of heeft een maandelijkse betalingstransactielimiet van 150 EUR die enkel kan worden gebruikt in die ene lidstaat;
het elektronisch opgeslagen bedrag bedraagt niet meer dan 150 EUR;”;
de tweede alinea wordt geschrapt;
lid 2 wordt vervangen door:
„2.De lidstaten zorgen ervoor dat de afwijking waarin lid 1 van dit artikel voorziet, niet van toepassing is in geval van terugbetaling in contanten, dan wel opname in contanten, van de monetaire waarde van het elektronisch geld indien het terug te betalen bedrag hoger is dan 50 EUR, of in geval van betalingstransacties op afstand als gedefinieerd in artikel 4, punt 6, van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad(*) indien het betaalde bedrag hoger is dan 50 EUR per transactie.
het volgende lid wordt toegevoegd:
„3.De lidstaten zien erop toe dat kredietinstellingen en financiële instellingen die als accepteerder optreden enkel betalingen aanvaarden die zijn verricht met anonieme prepaidkaarten die zijn uitgegeven in derde landen waar zulke kaarten voldoen aan vereisten die gelijkwaardig zijn aan die welke zijn vastgesteld in de leden 1 en 2.
De lidstaten kunnen besluiten op hun grondgebied geen betalingen met anonieme prepaidkaarten te aanvaarden.”.
In artikel 13 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:
punt a) wordt vervangen door:
de identificatie van de cliënt en de verificatie van zijn identiteit op basis van documenten, gegevens of informatie uit een betrouwbare en onafhankelijke bron, met inbegrip van, voor zover beschikbaar, elektronische identificatiemiddelen, relevante vertrouwensdiensten zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad(*) of ieder ander identificatieproces dat veilig is, op afstand of langs elektronische weg plaatsvindt en door de relevante nationale autoriteiten is gereglementeerd, erkend, goedgekeurd of aanvaard;
aan het eind van punt b) wordt de volgende zin toegevoegd:
„Indien de geïdentificeerde uiteindelijk begunstigde een in artikel 3, punt 6, onder a), ii), bedoeld lid van het hoger leidinggevend personeel is, nemen de meldingsplichtige entiteiten de noodzakelijke redelijke maatregelen om de identiteit te verifiëren van de natuurlijke persoon die lid is van het hoger leidinggevend personeel, en documenteren zij welke acties zijn ondernomen en welke moeilijkheden eventueel tijdens het verificatieproces zijn ondervonden;”.
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
in lid 1 wordt de volgende zin toegevoegd:
„Bij het aangaan van een nieuwe zakelijke relatie met een vennootschap of andere juridische entiteit, of een trust of een juridische constructie met een soortgelijke structuur of soortgelijke functies als een trust („soortgelijke juridische constructie”) waarvan op grond van artikel 30 of 31 informatie over de uiteindelijk begunstigden moet worden geregistreerd, verzamelen de meldingsplichtige entiteiten een bewijs van registratie of een uittreksel uit het register.”;
lid 5 wordt vervangen door:
„5.De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten cliëntenonderzoeksmaatregelen niet alleen toepassen op alle nieuwe cliënten, maar te gepasten tijde ook op bestaande cliënten naargelang van de risicogevoeligheid van deze cliënten, of wanneer de relevante omstandigheden van een cliënt veranderen, of wanneer de meldingsplichtige entiteit wettelijk verplicht is in de loop van het betrokken kalenderjaar contact op te nemen met de cliënt voor het evalueren van relevante informatie met betrekking tot de uiteindelijk begunstigde(n), of indien de meldingsplichtige entiteit hiertoe verplicht was uit hoofde van Richtlijn 2011/16/EU van de Raad(*).
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
in lid 1 wordt de eerste alinea vervangen door:
„1.In de in de artikelen 18 bis tot en met 24 bedoelde gevallen alsook in andere gevallen van hoger risico die door de lidstaten of de meldingsplichtige entiteiten worden vastgesteld, vereisen de lidstaten dat de meldingsplichtige entiteiten verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen om die risico’s op passende wijze te beheersen en te beperken.”;
lid 2 wordt vervangen door:
„2.De lidstaten verlangen dat meldingsplichtige entiteiten, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, de achtergrond en het doel onderzoeken van alle transacties die voldoen aan ten minste een van de volgende voorwaarden:
zij zijn complex;
zij zijn ongebruikelijk groot;
zij vertonen een ongebruikelijk patroon;
zij hebben geen duidelijk economisch of rechtmatig doel.
In het bijzonder verhogen meldingsplichtige entiteiten de intensiteit en de aard van de monitoring van de zakelijke relatie, teneinde te bepalen of die transacties of activiteiten verdacht blijken.”.
Het volgende artikel wordt ingevoegd:
„Artikel 18 bis
1.Met betrekking tot zakelijke relaties of transacties die verband houden met op grond van artikel 9, lid 2, geïdentificeerde derde landen met een hoog risico, vereisen de lidstaten dat meldingsplichtige entiteiten de volgende verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen:
aanvullende informatie over de cliënt en de uiteindelijk begunstigde(n) inwinnen;
aanvullende informatie over de beoogde aard van de zakelijke relatie inwinnen;
informatie over de bron van de geldmiddelen en de bron van het vermogen van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde(n) inwinnen;
informatie over de redenen voor de beoogde of verrichte transacties inwinnen;
goedkeuring van het hoger leidinggevend personeel verkrijgen voor het aangaan of voortzetten van de zakelijke relatie;
verscherpte monitoring verrichten van de zakelijke relatie door het aantal en de frequentie van de controles te verhogen en door transactiepatronen te selecteren die nader onderzocht moeten worden.
De lidstaten kunnen verlangen dat meldingsplichtige entiteiten er in voorkomend geval voor zorgen dat de eerste betaling wordt verricht via een rekening op naam van de cliënt bij een kredietinstelling waarvoor cliëntenonderzoeksnormen gelden die niet minder streng zijn dan de in deze richtlijn vastgestelde normen.
2.In aanvulling op de in lid 1 bedoelde maatregelen en in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Unie vereisen de lidstaten dat meldingsplichtige entiteiten indien van toepassing een of meer van de volgende aanvullende risicobeperkende maatregelen toepassen op personen en juridische entiteiten die transacties uitvoeren die verband houden met op grond van artikel 9, lid 2, geïdentificeerde derde landen met een hoog risico. Het gaat hierbij om een of meer van de volgende maatregelen:
de toepassing van aanvullende elementen van verscherpt cliëntenonderzoek;
de invoering van verscherpte relevante meldingsmechanismen of het systematisch melden van financiële transacties;
de beperking van zakelijke relaties of transacties met natuurlijke personen of juridische entiteiten uit op grond van artikel 9, lid 2, geïdentificeerde derde landen met een hoog risico.
3.In aanvulling op de in lid 1 bedoelde maatregelen passen de lidstaten, indien van toepassing en met inachtneming van de internationale verplichtingen van de Unie, een of meer van de volgende maatregelen toe ten aanzien van op grond van artikel 9, lid 2, geïdentificeerde derde landen met een hoog risico:
de vestiging weigeren van dochterondernemingen, bijkantoren of vertegenwoordigingskantoren van meldingsplichtige entiteiten uit het betrokken land, of anderszins rekening houden met het feit dat de betrokken meldingsplichtige entiteit afkomstig is uit een land dat niet over adequate AML/CFT-regelingen beschikt;
meldingsplichtige entiteiten verbieden bijkantoren of vertegenwoordigingskantoren in het betrokken land te vestigen, of anderszins rekening houden met het feit dat het betrokken bijkantoor of het betrokken vertegenwoordigingskantoor zich in een land zou bevinden dat niet over adequate AML/CFT-regelingen beschikt;
verscherpt toezichtonderzoek of verscherpte vereisten inzake externe audit voorschrijven voor in het betrokken land gevestigde bijkantoren en dochterondernemingen van meldingsplichtige entiteiten;
hogere eisen inzake externe audit voorschrijven voor financiële groepen ten aanzien van hun vestigingen of dochterondernemingen in het betrokken land;
kredietinstellingen en financiële instellingen verplichten de correspondentenrelaties met respondentinstellingen in het betrokken land te herzien en te wijzigen of, indien nodig, te beëindigen.
4.Bij het vaststellen of toepassen van de in de leden 2 en 3 vastgestelde maatregelen houden de lidstaten in voorkomend geval rekening met de relevante evaluaties, beoordelingen en rapporten die zijn opgesteld door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van het voorkomen van witwassen en het bestrijden van terrorismefinanciering, met betrekking tot de risico’s die het afzonderlijke derde land vertegenwoordigt.
5.De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte alvorens de in de leden 2 en 3 vastgestelde maatregelen vast te stellen of toe te passen.”.
in artikel 19 wordt het inleidend gedeelte vervangen door:
„Wat betreft grensoverschrijdende correspondentenrelaties met een respondentinstelling uit een derde land waarbij betalingen worden verricht, verlangen de lidstaten, naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen als vastgelegd in artikel 13, dat hun kredietinstellingen en financiële instellingen bij het aangaan van een zakelijke relatie:”.
Het volgende artikel wordt ingevoegd:
„Artikel 20 bis
1.Elke lidstaat publiceert een lijst met de exacte functies die overeenkomstig zijn nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen als prominente publieke functies voor de toepassing van artikel 3, punt 9, worden aangemerkt, en houdt die lijst up-to-date. De lidstaten verzoeken de internationale organisaties die op hun grondgebied geaccrediteerd zijn een lijst van prominente publieke functies bij die internationale organisatie voor de toepassing van artikel 3, punt 9, op te stellen en up-to-date te houden. Die lijsten worden aan de Commissie toegezonden en kunnen openbaar worden gemaakt.
2.De Commissie stelt een lijst op van de exacte functies die als prominente publieke functies op het niveau van de instellingen en organen van de Unie worden aangemerkt en houdt die lijst up-to-date. Deze lijst omvat ook alle functies die kunnen worden toevertrouwd aan vertegenwoordigers van derde landen en van internationale organen die op het niveau van de Unie geaccrediteerd zijn.
3.Op basis van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde lijsten stelt de Commissie één lijst samen van alle prominente publieke functies voor de toepassing van artikel 3, punt 9. Deze ene lijst wordt openbaar gemaakt.
4.Met de functies die op de in lid 3 van dit artikel bedoelde lijst staan, zal worden omgegaan overeenkomstig de voorwaarden van artikel 41, lid 2.”.
In artikel 27 wordt lid 2 vervangen door:
„2.De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten waarnaar de cliënt wordt doorverwezen, toereikende stappen zetten om ervoor te zorgen dat de derde desgevraagd onmiddellijk relevante kopieën overlegt van identificatie- en verificatiegegevens, met inbegrip van, indien beschikbaar, informatie verkregen door middel van elektronische identificatiemiddelen, relevante vertrouwensdiensten zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014 of ieder ander identificatieproces dat veilig is, op afstand of langs elektronische weg plaatsvindt en door de relevante nationale autoriteiten is gereglementeerd, erkend, goedgekeurd of aanvaard.”.
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
de eerste alinea wordt vervangen door:
„De lidstaten zorgen ervoor dat binnen hun grondgebied opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten toereikende, accurate en actuele informatie over wie hun uiteindelijk begunstigden zijn, inwinnen en bijhouden, waaronder detailgegevens over de door de uiteindelijk begunstigden gehouden economische belangen. De lidstaten zorgen ervoor dat inbreuken op dit artikel worden onderworpen aan doeltreffende, evenredige en afschrikkende maatregelen of sancties.”;
de volgende alinea wordt toegevoegd:
„De lidstaten verlangen dat de uiteindelijk begunstigden van vennootschappen of andere juridische entiteiten, onder meer door aandelen, stemrechten, eigendomsbelangen, het houden van toonderaandelen, of via zeggenschap met andere middelen, deze vennootschappen of andere juridische entiteiten alle informatie verstrekken die zij nodig hebben om aan de vereisten van de eerste alinea te voldoen.”;
lid 4 wordt vervangen door:
„4.De lidstaten verlangen dat de in het in lid 3 bedoelde centraal register bijgehouden informatie toereikend, accuraat en actueel is, en voorzien daartoe in mechanismen. Deze mechanismen houden onder meer in dat de meldingsplichtige entiteiten en, indien nodig en voor zover dit vereiste hun taken niet onnodig doorkruist, de bevoegde autoriteiten verplicht zijn melding te maken van iedere discrepantie die zij aantreffen tussen de informatie over uiteindelijk begunstigden in de centrale registers en de informatie over uiteindelijk begunstigden waarover zij beschikken. Wanneer er discrepanties worden gemeld, zorgen de lidstaten ervoor dat er passende maatregelen worden genomen om de discrepanties tijdig te verhelpen en dat er zo nodig ondertussen een specifieke vermelding in het centrale register wordt opgenomen.”;
lid 5 wordt vervangen door:
„5.De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie over de uiteindelijk begunstigde in alle gevallen toegankelijk is voor:
de bevoegde autoriteiten en de FIE’s, zonder enige beperking;
de meldingsplichtige entiteiten, in het kader van het cliëntenonderzoek overeenkomstig hoofdstuk II;
elk lid van de bevolking.
De onder c) bedoelde personen krijgen toegang tot ten minste de naam, de geboortemaand en het geboortejaar, de woonstaat en de nationaliteit van de uiteindelijk begunstigde, alsmede tot de aard en omvang van het door de uiteindelijk begunstigde gehouden economische belang.
De lidstaten kunnen onder in het nationale recht vast te stellen voorwaarden toegang verlenen tot aanvullende informatie aan de hand waarvan de uiteindelijk begunstigde kan worden geïdentificeerd. Die aanvullende informatie omvat ten minste de geboortedatum of de contactgegevens, overeenkomstig de regels inzake gegevensbescherming.”;
het volgende lid wordt ingevoegd:
„5 bis.De lidstaten kunnen ervoor kiezen om de in hun in lid 3 bedoelde nationale registers opgeslagen informatie beschikbaar te stellen op voorwaarde dat de persoon die inzage wenst, zich online registreert en een vergoeding betaalt, die niet meer mag bedragen dan de administratieve kosten voor het beschikbaar stellen van de informatie, met inbegrip van de kosten voor het bijhouden en ontwikkelen van het register.”;
lid 6 wordt vervangen door:
„6.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten en de FIE’s tijdig en onbeperkt toegang hebben tot alle in het in lid 3 bedoelde centrale register bijgehouden informatie zonder dat de betrokken entiteit daarvan weet heeft. De lidstaten verlenen de meldingsplichtige entiteiten eveneens tijdig toegang wanneer deze cliëntenonderzoeksmaatregelen nemen overeenkomstig hoofdstuk II.
De bevoegde autoriteiten die toegang krijgen tot het in lid 3 bedoelde centraal register zijn de publieke autoriteiten waaraan taken zijn toegewezen op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, alsook belastingautoriteiten, toezichthouders van meldingsplichtige entiteiten en autoriteiten die de opdracht hebben het witwassen van geld, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te onderzoeken of te vervolgen en criminele activa op te sporen en in beslag te nemen of te bevriezen en te confisqueren.”;
lid 7 wordt vervangen door:
„7.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten en de FIE’s in staat zijn om de informatie als bedoeld in de leden 1 en 3 tijdig en kosteloos aan de bevoegde autoriteiten en de FIE’s van andere lidstaten te verstrekken.”;
de leden 9 en 10 worden vervangen door:
„9.In uitzonderlijke, in nationaal recht vast te stellen omstandigheden kunnen de lidstaten, indien de in lid 5, eerste alinea, onder b) en c), bedoelde toegang de uiteindelijk begunstigde blootstelt aan een onevenredig risico, een risico op fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie of indien de uiteindelijk begunstigde minderjarig of anderszins handelingsonbekwaam is, per geval voorzien in een uitzondering op die toegang voor alle of een gedeelte van de informatie over de uiteindelijk begunstigde. De lidstaten zorgen ervoor dat deze uitzonderingen worden verleend na een gedetailleerde beoordeling van de uitzonderlijke aard van de omstandigheden. Het recht op een bestuurlijke toetsing van het besluit over de uitzondering en op een doeltreffende voorziening in rechte wordt gegarandeerd. Een lidstaat die uitzonderingen heeft verleend, publiceert jaarlijkse statistische gegevens over het aantal uitzonderingen die zijn verleend en met welke redenen, en brengt aan de Commissie verslag uit over deze gegevens.
Op grond van de eerste alinea van dit lid verleende uitzonderingen zijn niet van toepassing op kredietinstellingen en financiële instellingen, noch op de in artikel 2, lid 1, punt 3), onder b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten die openbare ambtenaren zijn.
10.De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 3 van dit artikel bedoelde centrale registers worden gekoppeld via het bij artikel 22, lid 1, van Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad(*) ingestelde Europees centraal platform. De centrale registers van de lidstaten worden aan het platform gekoppeld overeenkomstig de technische specificaties en procedures die zijn bepaald in door de Commissie overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn (EU) 2017/1132 en artikel 31 bis van deze richtlijn vastgestelde uitvoeringshandelingen.
De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde informatie beschikbaar is via het op grond van artikel 22, lid 1, van Richtlijn (EU) 2017/1132 ingestelde systeem van gekoppelde registers, overeenkomstig de nationale wetgeving van de lidstaten tot omzetting van de leden 5, 5 bis en 6 van het onderhavige artikel.
De in lid 1 bedoelde informatie blijft minimaal vijf jaar en maximaal tien jaar nadat de vennootschap of andere juridische entiteit uit het register is geschrapt, toegankelijk via de nationale registers en via het systeem van gekoppelde registers. De lidstaten werken onderling en met de Commissie samen met het oog op het verwezenlijken van de verschillende soorten toegang overeenkomstig dit artikel.
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
lid 1 wordt vervangen door:
„1.De lidstaten zorgen ervoor dat het onderhavige artikel van toepassing is op trusts en andere soorten juridische constructies, zoals onder meer fiducie, bepaalde soorten Treuhand of fideicomiso, wanneer die een soortgelijke structuur of functies als trusts hebben. Lidstaten identificeren de kenmerken van dergelijke juridische constructies die door hun recht worden beheerst, teneinde te bepalen of deze juridische constructies een soortgelijke structuur of soortgelijke functies hebben als trusts.
Elke lidstaat verlangt dat trustees van een express trust die in die lidstaat wordt beheerd, toereikende, accurate en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden van de trust inwinnen en bijhouden. Die informatie omvat de identiteit van:
de oprichter(s) van de trust;
de trustee(s);
de (eventuele) protector(s);
de begunstigden of groep van begunstigden, en
elke andere natuurlijke persoon die effectief zeggenschap over de trust uitoefent.
De lidstaten zorgen ervoor dat inbreuken op dit artikel worden onderworpen aan doeltreffende, evenredige en afschrikkende maatregelen of sancties.”;
lid 2 wordt vervangen door:
„2.De lidstaten zorgen ervoor dat trustees of personen die vergelijkbare posities hebben in soortgelijke juridische constructies als bedoeld in lid 1 van dit artikel, aan de meldingsplichtige entiteiten hun status bekendmaken en de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie snel verstrekken wanneer zij in de hoedanigheid van trustee of persoon die een vergelijkbare positie bekleedt in het kader van een soortgelijke juridische constructie een zakelijke relatie aangaan of een occasionele transactie boven de in artikel 11, onder b), c) en d), vastgestelde drempels uitvoeren.”;
het volgende lid wordt ingevoegd:
„3 bis.De lidstaten verlangen dat de informatie over de uiteindelijk begunstigde van express trusts en soortgelijke juridische constructies als bedoeld in lid 1 wordt bijgehouden in een centraal register van uiteindelijk begunstigden dat is opgezet door de lidstaat waar de trustee van de trust of de persoon die een vergelijkbare positie bekleedt in het kader van een soortgelijke juridische constructie gevestigd of woonachtig is.
Indien de plaats van vestiging of de woonplaats van de trustee van de trust of de persoon die een vergelijkbare positie bekleedt in het kader van een soortgelijke juridische constructie buiten de Unie gelegen is, wordt de in lid 1 bedoelde informatie bijgehouden in een centraal register dat is opgezet door de lidstaat waar de trustee van de trust of de persoon die een vergelijkbare positie bekleedt in het kader van een soortgelijke juridische constructie een zakelijke relatie aangaat of onroerend goed verwerft namens de trust of de soortgelijke juridische constructie.
Indien de trustees van een trust of de personen die vergelijkbare posities bekleden in het kader van een soortgelijke juridische constructie in verschillende lidstaten gevestigd of woonachtig zijn of indien de trustee van de trust of de persoon die een vergelijkbare positie bekleedt in het kader van een soortgelijke juridische constructie in verschillende lidstaten verscheidene zakelijke relaties aangaat namens de trust of soortgelijke juridische constructie, kan een bewijs van registratie of een uittreksel van de informatie over de uiteindelijk begunstigde die door één lidstaat in een register wordt bijgehouden, voldoende worden geacht om ervan uit te gaan dat aan de registratieverplichting is voldaan.”;
lid 4 wordt vervangen door:
„4.De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie over de uiteindelijk begunstigde van een trust of soortgelijke juridische constructie in alle gevallen toegankelijk is voor:
de bevoegde autoriteiten en de FIE’s, zonder enige beperking;
de meldingsplichtige entiteiten, in het kader van het cliëntenonderzoek overeenkomstig hoofdstuk II;
elke natuurlijke of rechtspersoon die een legitiem belang kan aantonen;
elke natuurlijke of rechtspersoon die een schriftelijk verzoek indient met betrekking tot een trust of soortgelijke juridische constructie die een zeggenschapsdeelneming heeft in een andere dan de in artikel 30, lid 1, bedoelde vennootschap of andere juridische entiteit, hetzij door rechtstreekse of indirecte eigendom, met inbegrip van het houden van toonderaandelen, hetzij via zeggenschap met andere middelen.
De informatie die voor de onder c) en d) van de eerste alinea bedoelde natuurlijke of rechtspersonen toegankelijk is, bestaat uit de naam, de geboortemaand en het geboortejaar, de woonstaat en de nationaliteit van de uiteindelijk begunstigde, alsmede de aard en omvang van het door de uiteindelijk begunstigde gehouden economische belang.
De lidstaten kunnen onder in het nationale recht vast te stellen voorwaarden voorzien in toegang tot aanvullende informatie aan de hand waarvan de uiteindelijk begunstigde kan worden geïdentificeerd. Die aanvullende informatie omvat ten minste de geboortedatum of de contactgegevens, overeenkomstig de regels inzake gegevensbescherming. De lidstaten kunnen overeenkomstig hun nationale recht een ruimere toegang tot de in het register bijgehouden informatie toestaan.
De bevoegde autoriteiten die toegang krijgen tot het in lid 3 bis bedoelde centraal register zijn de publieke autoriteiten waaraan taken zijn toegewezen op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, alsook belastingautoriteiten, toezichthouders van meldingsplichtige entiteiten en autoriteiten die de opdracht hebben witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te onderzoeken of te vervolgen en criminele activa op te sporen, in beslag te nemen of te bevriezen en te confisqueren.”;
het volgende lid wordt ingevoegd:
„4 bis.De lidstaten kunnen ervoor kiezen om de in hun in lid 3 bis bedoelde nationale registers opgeslagen informatie beschikbaar te stellen op voorwaarde dat de persoon die inzage wenst, zich online registreert en een vergoeding betaalt, die niet meer mag bedragen dan de administratieve kosten voor het beschikbaar stellen van de informatie, met inbegrip van de kosten voor het bijhouden en ontwikkelen van het register.”;
lid 5 wordt vervangen door:
„5.De lidstaten verlangen dat de in het in lid 3 bis bedoelde centraal register bijgehouden informatie toereikend, accuraat en actueel is, en voorzien daartoe in mechanismen. Deze mechanismen houden onder meer in dat meldingsplichtige entiteiten en, indien nodig en voor zover dit vereiste hun taken niet onnodig doorkruist, de bevoegde autoriteiten melding moeten maken van iedere discrepantie die zij aantreffen tussen de informatie over uiteindelijk begunstigden in de centrale registers en de informatie over uiteindelijk begunstigden waarover zij beschikken. Wanneer er discrepanties worden gemeld, zorgen de lidstaten ervoor dat er passende maatregelen worden genomen om de discrepanties tijdig te verhelpen en dat er zo nodig ondertussen een specifieke vermelding in het centrale register wordt opgenomen.”;
lid 7 wordt vervangen door:
„7.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten en de FIE’s in staat zijn om de informatie als bedoeld in de leden 1 en 3 tijdig en kosteloos aan de bevoegde autoriteiten en de FIE’s van andere lidstaten te verstrekken.”;
het volgende lid wordt ingevoegd:
„7 bis.In uitzonderlijke, in nationaal recht vast te stellen omstandigheden kunnen de lidstaten, indien de in lid 4, eerste alinea, onder b), c) en d), bedoelde toegang de uiteindelijk begunstigde blootstelt aan een onevenredig risico, een risico op fraude, ontvoering, chantage, afpersing, pesterijen, geweld of intimidatie of indien de uiteindelijk begunstigde minderjarig of anderszins handelingsonbekwaam is, per geval voorzien in een uitzondering op die toegang voor alle of een gedeelte van de informatie over de uiteindelijk begunstigde. De lidstaten zorgen ervoor dat dergelijke uitzonderingen worden verleend na een gedetailleerde beoordeling van de uitzonderlijke aard van de omstandigheden. Het recht op een bestuurlijke toetsing van het besluit over de uitzondering en op een doeltreffende voorziening in rechte wordt gegarandeerd. Een lidstaat die uitzonderingen heeft verleend, publiceert jaarlijkse statistische gegevens over het aantal uitzonderingen dat is verleend en met welke redenen, en brengt aan de Commissie verslag uit over deze gegevens.
Op grond van de eerste alinea verleende uitzonderingen zijn niet van toepassing op kredietinstellingen en financiële instellingen, noch op de in artikel 2, lid 1, punt 3, onder b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten die openbare ambtenaren zijn.
Wanneer een lidstaat besluit te voorzien in een uitzondering overeenkomstig de eerste alinea, beperkt hij niet de toegang die bevoegde autoriteiten en FIE’s hebben tot informatie.”;
lid 8 wordt geschrapt;
lid 9 wordt vervangen door:
„9.De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 3 bis van dit artikel bedoelde centrale registers worden gekoppeld via het bij artikel 22, lid 1, van Richtlijn (EU) 2017/1132 ingestelde Europees centraal platform. De centrale registers van de lidstaten worden aan het platform gekoppeld overeenkomstig de technische specificaties en procedures die zijn bepaald in door de Commissie overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn (EU) 2017/1132 en artikel 31 bis van deze Richtlijn vastgestelde uitvoeringshandelingen.
De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde informatie beschikbaar is via het bij artikel 22, lid 2, van Richtlijn (EU) 2017/1132 ingestelde systeem van gekoppelde registers, overeenkomstig de nationale wetgeving van de lidstaten tot omzetting van de leden 4 en 5 van dit artikel.
De lidstaten nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat enkel de in lid 1 bedoelde informatie die actueel is en die betrekking heeft op de werkelijke uiteindelijk begunstigden, beschikbaar wordt gesteld via hun nationale registers en via het systeem van gekoppelde registers, en dat de toegang tot die informatie in overeenstemming is met de regels inzake gegevensbescherming.
De in lid 1 bedoelde informatie blijft minimaal vijf jaar en maximaal tien jaar nadat de gronden voor registratie van de informatie over de uiteindelijk begunstigden als bedoeld in lid 3 bis hebben opgehouden te bestaan, toegankelijk via de nationale registers en via het systeem van gekoppelde registers. De lidstaten werken met de Commissie samen met het oog op het verwezenlijken van de verschillende soorten toegang overeenkomstig de leden 4 en 4 bis.”;
het volgende lid wordt toegevoegd:
„10.De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 10 juli 2019 op de hoogte van de categorieën, de beschrijving van de kenmerken, de naam en — indien van toepassing — de rechtsgrondslag van de in lid 1 bedoelde trusts en soortgelijke juridische constructies. De Commissie publiceert de geconsolideerde lijst van deze trusts en soortgelijke juridische constructies uiterlijk op 10 september 2019 in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Uiterlijk op 26 juni 2020 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin wordt beoordeeld of alle in lid 1 bedoelde trusts en soortgelijke juridische constructies die door het recht van de lidstaten worden beheerst, naar behoren werden geïdentificeerd en aan de in deze richtlijn vastgestelde verplichtingen werden onderworpen. Zo nodig neemt de Commissie naar aanleiding van de bevindingen van dit verslag de nodige maatregelen.”.
Het volgende artikel wordt ingevoegd:
„Artikel 31 bis Uitvoeringshandelingen
Indien nodig stelt de Commissie, in aanvulling op de uitvoeringshandelingen die zij overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn (EU) 2017/1132 en in overeenstemming met het toepassingsgebied van de artikelen 30 en 31 van deze richtlijn vaststelt, door middel van uitvoeringshandelingen de nodige technische specificaties en procedures vast om de centrale registers van de lidstaten te koppelen als bedoeld in artikel 30, lid 10, en artikel 31, lid 9, met betrekking tot:
de technische specificatie ter bepaling van de reeks technische gegevens die nodig zijn om het platform zijn taken te laten vervullen alsook ter bepaling van de methode voor de opslag, het gebruik en de bescherming van die gegevens;
de gemeenschappelijke criteria aan de hand waarvan informatie over de uiteindelijk begunstigden beschikbaar is via het systeem van gekoppelde registers, afhankelijk van de mate van toegang die door de lidstaten wordt verleend;
de technische details over de wijze waarop de informatie over uiteindelijk begunstigden beschikbaar moet worden gesteld;
de technische voorwaarden inzake de beschikbaarheid van de door het systeem van gekoppelde registers te verlenen diensten;
de technische modaliteiten voor de implementatie van de verschillende soorten toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden op grond van artikel 30, lid 5, en artikel 31, lid 4;
de wijze van betaling indien er overeenkomstig artikel 30, lid 5 bis, en artikel 31, lid 4 bis, een vergoeding moet worden betaald om toegang tot informatie over de uiteindelijk begunstigden te krijgen, rekening houdend met de beschikbare betalingsfaciliteiten, zoals betalingstransacties op afstand.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 64 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
De Commissie streeft er in haar uitvoeringshandelingen naar reeds bewezen technologie en bestaande praktijken te hergebruiken. De Commissie zorgt ervoor dat de te ontwikkelen systemen geen hogere kosten met zich meebrengen dan wat absoluut noodzakelijk is om deze richtlijn ten uitvoer te leggen. De uitvoeringshandelingen van de Commissie worden gekenmerkt door transparantie en uitwisseling van ervaringen en informatie tussen de Commissie en de lidstaten.”.
In artikel 32 wordt het volgende lid toegevoegd:
„9.Onverminderd artikel 34, lid 2, is elke FIE in het kader van haar taken in staat informatie van een meldingsplichtige entiteit op te vragen, te verkrijgen en te gebruiken voor het in lid 1 van dit artikel vastgestelde doel, ook indien er geen voorafgaande melding wordt gedaan op grond van artikel 33, lid 1, onder a), of artikel 34, lid 1.”.
Het volgende artikel wordt ingevoegd:
„Artikel 32 bis
1.De lidstaten voorzien in gecentraliseerde automatische mechanismen, zoals centrale registers of centrale elektronische systemen voor gegevensontsluiting, die de tijdige identificatie mogelijk maken van alle natuurlijke of rechtspersonen die houder zijn van of zeggenschap hebben over betaalrekeningen en bankrekeningen met een IBAN-identificatienummer, zoals bepaald in Verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad(*), alsook over kluizen die worden aangehouden door een kredietinstelling op hun grondgebied. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de kenmerken van die nationale mechanismen.
2.De lidstaten waarborgen dat de informatie die wordt bijgehouden in de in lid 1 van dit artikel bedoelde gecentraliseerde mechanismen rechtstreeks, onmiddellijk en ongefilterd toegankelijk is voor de nationale FIE’s. Deze informatie is ook toegankelijk voor de nationale bevoegde autoriteiten met het oog op het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn. De lidstaten waarborgen dat elke FIE in staat is de informatie die wordt bijgehouden in de in lid 1 van dit artikel bedoelde gecentraliseerde mechanismen, tijdig aan andere FIE’s te verstrekken overeenkomstig artikel 53.
3.De volgende informatie is toegankelijk en doorzoekbaar via de in lid 1 bedoelde gecentraliseerde mechanismen:
- —betreffende de houder van de cliëntenrekening en iedere persoon die zegt namens de cliënt te handelen:
- de naam, aangevuld met hetzij de andere identificatiegegevens die vereist zijn krachtens de nationale bepalingen tot omzetting van artikel 13, lid 1, onder a), hetzij een uniek identificatienummer;
- —betreffende de uiteindelijk begunstigde van de houder van de cliëntenrekening:
- de naam, aangevuld met hetzij de andere identificatiegegevens die vereist zijn krachtens de nationale bepalingen tot omzetting van artikel 13, lid 1, onder b), hetzij een uniek identificatienummer;
- —betreffende de bank- of betaalrekening:
- het IBAN-nummer en de datum van de opening en van de sluiting van de rekening;
- —betreffende de kluis:
- de naam van de huurder, aangevuld met de andere identificatiegegevens die vereist zijn krachtens de nationale bepalingen tot omzetting van artikel 13, lid 1, of een uniek identificatienummer, en de looptijd van de huur.
4.De lidstaten kunnen overwegen te verlangen dat andere informatie die essentieel wordt geacht opdat de FIE’s en de bevoegde autoriteiten hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn kunnen nakomen, via de gecentraliseerde mechanismen toegankelijk en doorzoekbaar is.
5.Uiterlijk op 26 juni 2020 dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in met een evaluatie van de voorwaarden en de technische kenmerken en procedures die nodig zijn voor een veilige en doeltreffende koppeling van de gecentraliseerde automatische mechanismen. Dit verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.
het volgende artikel wordt ingevoegd:
„Artikel 32 ter
1.De lidstaten verlenen de FIE’s en de bevoegde autoriteiten toegang tot informatie die het mogelijk maakt alle natuurlijke of rechtspersonen die eigenaar zijn van onroerend goed, tijdig te identificeren, onder meer door middel van registers of elektronische systemen voor gegevensontsluiting voor zover dergelijke registers of systemen beschikbaar zijn.
2.Uiterlijk op 31 december 2020 dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in waarin wordt beoordeeld of een harmonisatie van de informatie in de registers noodzakelijk en evenredig is en of de koppeling van die registers noodzakelijk is. Dit verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.”.
In artikel 33, lid 1, wordt punt b) vervangen door:
de FIE op haar verzoek rechtstreeks alle noodzakelijke informatie te verstrekken.”.
Aan artikel 34 wordt het volgende lid toegevoegd:
„3.Door de lidstaten aangewezen zelfregulerende organen publiceren jaarlijks een verslag met informatie over:
de krachtens de artikelen 58, 59 en 60 genomen maatregelen;
het aantal ontvangen meldingen van inbreuken als bedoeld in artikel 61, in voorkomend geval;
het aantal meldingen dat het in lid 1 bedoelde zelfregulerende orgaan heeft ontvangen en het aantal meldingen dat het zelfregulerende orgaan aan de FIE heeft doorgezonden, in voorkomend geval;
in voorkomend geval, het aantal en een beschrijving van de maatregelen die krachtens de artikelen 47 en 48 zijn genomen om te controleren of de meldingsplichtige entiteiten hebben voldaan aan hun verplichtingen uit hoofde van:
de artikelen 10 tot en met 24 (cliëntenonderzoek);
de artikelen 33, 34 en 35 (melding van verdachte transacties);
artikel 40 (bewaring van bewijsstukken), en
de artikelen 45 en 46 (interne controles).”.
Artikel 38 wordt vervangen door:
„Artikel 38
1.De lidstaten zorgen ervoor dat personen, met inbegrip van werknemers en vertegenwoordigers van de meldingsplichtige entiteit die hetzij intern, hetzij aan de FIE vermoedens van witwassen of terrorismefinanciering melden, wettelijk worden beschermd tegen bedreigingen, vergeldingsmaatregelen of vijandige acties, en in het bijzonder tegen nadelig of discriminerend optreden van de werkgever.
2.De lidstaten zorgen ervoor dat personen die aan bedreigingen, vergeldingsmaatregelen, vijandige acties of nadelig of discriminerend optreden van de werkgever zijn blootgesteld omdat zij intern of aan de FIE vermoedens van witwassen of terrorismefinanciering hebben gemeld, op veilige wijze een klacht kunnen indienen bij de respectievelijke bevoegde autoriteiten. Onverminderd de vertrouwelijkheid van de door de FIE verzamelde informatie, dragen de lidstaten er tevens zorg voor dat dergelijke personen recht hebben op een doeltreffende voorziening in rechte om hun rechten uit hoofde van dit lid te beschermen.”.
In artikel 39 wordt lid 3 vervangen door:
„3.Het in lid 1 van dit artikel neergelegde verbod vormt geen belemmering voor het delen van informatie tussen kredietinstellingen en financiële instellingen van de lidstaten mits zij tot dezelfde groep behoren, of tussen deze entiteiten en hun bijkantoren en meerderheidsdochters die in derde landen zijn gevestigd, mits die bijkantoren en meerderheidsdochters volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures, inclusief de procedures voor het delen van informatie binnen de groep, overeenkomstig artikel 45, en mits de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn.”.
In artikel 40 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:
punt a) wordt vervangen door:
wat het cliëntenonderzoek betreft, een afschrift van de documenten en inlichtingen die nodig zijn voor het naleven van de cliëntenonderzoeksvoorschriften vastgelegd in hoofdstuk II, met inbegrip van, indien beschikbaar, informatie verkregen via elektronische identificatiemiddelen, relevante vertrouwensdiensten zoals bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014 of ieder ander identificatieproces dat veilig is, op afstand of langs elektronische weg plaatsvindt en door de relevante nationale autoriteiten is gereglementeerd, erkend, goedgekeurd of aanvaard, gedurende een termijn van vijf jaar vanaf het einde van de zakelijke relatie met hun cliënt of vanaf de datum van een occasionele transactie;”;
de volgende alinea wordt toegevoegd:
„De in dit lid bedoelde bewaringstermijn, met inbegrip van de verdere bewaringstermijn van maximaal vijf extra jaren, is ook van toepassing op gegevens die toegankelijk zijn via de in artikel 32 bis bedoelde gecentraliseerde mechanismen.”.
Artikel 43 wordt vervangen door:
„Artikel 43
De verwerking van persoonsgegevens op basis van deze richtlijn met het oog op het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering als bedoeld in artikel 1, wordt beschouwd als een taak van algemeen belang in de zin van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad(*).
Artikel 44 wordt vervangen door:
„Artikel 44
1.De lidstaten zorgen er, met het oog op het bijdragen aan de voorbereiding van de risicobeoordeling uit hoofde van artikel 7, voor dat zij in staat zijn de doeltreffendheid van hun regelingen ter bestrijding van witwassen of terrorismefinanciering te beoordelen door uitgebreide statistieken bij te houden over aangelegenheden die relevant zijn voor de doeltreffendheid van deze regelingen.
2.De in lid 1 bedoelde statistieken omvatten:
gegevens betreffende metingen van de omvang en het belang van de verschillende sectoren die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, daaronder begrepen het aantal natuurlijke personen en entiteiten en het economisch belang van elke sector;
gegevens betreffende metingen van de meldings-, de onderzoeks- en de gerechtelijke aspecten van de nationale AML/CFT-regelgeving, daaronder begrepen het aantal meldingen van verdachte transacties aan de FIE, het gevolg dat aan deze meldingen is gegeven en, op jaarbasis, het aantal onderzochte gevallen, het aantal vervolgden, het aantal veroordeelden voor de delicten witwassen of terrorismefinanciering, de soorten basisdelicten, indien die informatie voorhanden is, en de waarde in euro van de bevroren, in beslag genomen of verbeurd verklaarde vermogensbestanddelen;
indien beschikbaar, gegevens tot identificatie van het aantal meldingen en het percentage van de meldingen die geleid hebben tot verder onderzoek, samen met het jaarlijks rapport aan de meldingsplichtige entiteiten waarin nader wordt ingegaan op het nut en de opvolging van de door hen verrichte meldingen;
gegevens betreffende het aantal door de FIE’s geformuleerde, ontvangen, afgewezen en gedeeltelijk of volledig beantwoorde grensoverschrijdende informatieverzoeken, uitgesplitst naar verzoekend land;
de personele middelen die zijn toegewezen aan de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor toezicht op AML/CFT en de personele middelen die aan de FIE zijn toegewezen om de in artikel 32 genoemde taken te vervullen;
het aantal toezichtactiviteiten ter plaatse en op afstand, het aantal op basis van toezichtactiviteiten geconstateerde inbreuken en de door de toezichthoudende autoriteiten opgelegde sancties/administratieve maatregelen.
3.De lidstaten zorgen ervoor dat jaarlijks een geconsolideerd overzicht van hun statistieken wordt gepubliceerd.
4.De lidstaten doen de in lid 2 bedoelde statistieken jaarlijks toekomen aan de Commissie. De Commissie publiceert jaarlijks een verslag met een samenvatting van en een toelichting op de in lid 2 bedoelde statistieken, dat op haar website ter beschikking wordt gesteld.”.
In artikel 45 wordt lid 4 vervangen door:
„4.De lidstaten en de ESA’s stellen elkaar in kennis van gevallen waarin het volgens het recht van een derde land niet is toegestaan de krachtens lid 1 voorgeschreven gedragslijnen en procedures toe te passen. In dergelijke gevallen kan gecoördineerd optreden plaatsvinden om een oplossing te vinden. Wanneer zij beoordelen welke derde landen niet toestaan dat de krachtens lid 1 voorgeschreven gedragslijnen en procedures worden toegepast, houden de lidstaten en de ESA’s rekening met eventuele juridische beperkingen die de correcte toepassing van deze gedragslijnen en procedures kunnen belemmeren, met inbegrip van geheimhouding, gegevensbescherming en andere beperkingen die de uitwisseling van informatie die daartoe relevant kan zijn, beperken.”.
In artikel 47 wordt lid 1 vervangen door:
„1.De lidstaten waarborgen dat aanbieders van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta en aanbieders van bewaarportemonnees worden geregistreerd, dat wisselkantoren en kantoren voor het omwisselen van cheques, en aanbieders van trustdiensten of vennootschappelijke diensten over een vergunning beschikken of geregistreerd zijn, en dat aanbieders van kansspeldiensten worden gereguleerd.”.
Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:
het volgende lid wordt ingevoegd:
„1 bis.Om een doeltreffende samenwerking, en met name de uitwisseling van informatie, te vergemakkelijken en te bevorderen, verstrekken de lidstaten aan de Commissie de lijst van bevoegde autoriteiten van de in artikel 2, lid 1, opgesomde meldingsplichtige entiteiten, met hun contactgegevens. De lidstaten zorgen ervoor dat de aan de Commissie verstrekte informatie up-to-date blijft.
De Commissie publiceert een register van deze autoriteiten en hun contactgegevens op haar website. De autoriteiten in het register fungeren, binnen de grenzen van hun bevoegdheden, als aanspreekpunt voor hun tegenhangers in de andere lidstaten. De financiële toezichthoudende autoriteiten van de lidstaten fungeren ook als aanspreekpunt voor de ESA.
Om de adequate handhaving van deze richtlijn te waarborgen, verlangen de lidstaten dat alle meldingsplichtige entiteiten aan adequaat toezicht worden onderworpen, met inbegrip van de bevoegdheid om toezicht ter plaatse en op afstand uit te oefenen, en nemen zij passende en evenredige administratieve maatregelen om bij inbreuken de situatie te verhelpen.”;
lid 2 wordt vervangen door:
„2.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten beschikken over adequate bevoegdheden, met inbegrip van de bevoegdheid om het verstrekken van elke informatie die van belang is voor het toezicht op de naleving en het uitvoeren van controles af te dwingen, alsook over toereikende financiële, personele en technische middelen om hun taken te vervullen. De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van die autoriteiten zeer integer is en over de nodige vaardigheden beschikt en dat het hoge professionele normen, daaronder begrepen normen inzake vertrouwelijkheid, gegevensbescherming en normen inzake belangenconflicten, handhaaft.”;
lid 4 wordt vervangen door:
„4.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de meldingsplichtige entiteit vestigingen exploiteert, erop toezien dat die vestigingen de nationale bepalingen van die lidstaat ter omzetting van deze richtlijn naleven.
In het geval van kredietinstellingen en financiële instellingen die deel uitmaken van een groep, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar een moederonderneming is gevestigd, voor de in de eerste alinea genoemde doeleinden samenwerken met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de tot de groep behorende vestigingen zijn gevestigd.
In het geval van de in artikel 45, lid 9, bedoelde vestigingen, kan het in de eerste alinea van dit lid bedoelde toezicht mede bestaan in het nemen van passende en evenredige maatregelen om ernstige gebreken die onmiddellijke maatregelen vereisen, aan te pakken. Die maatregelen zijn van tijdelijke aard en worden beëindigd wanneer de gebreken zijn aangepakt, onder meer met de hulp van of in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de meldingsplichtige entiteit, overeenkomstig artikel 45, lid 2.”;
aan lid 5 wordt de volgende alinea toegevoegd:
„In het geval van kredietinstellingen en financiële instellingen die deel uitmaken van een groep, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar een moederonderneming is gevestigd, toezicht houden op de effectieve uitvoering van de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures als bedoeld in artikel 45, lid 1. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar tot de groep behorende kredietinstellingen en financiële instellingen zijn gevestigd, samenwerken met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de moederonderneming is gevestigd.”.
Artikel 49 wordt vervangen door:
„Artikel 49
De lidstaten zorgen ervoor dat de beleidsmakers, de FIE’s, de toezichthouders en de andere bevoegde autoriteiten die bij AML/CFT betrokken zijn, alsook belastingautoriteiten en rechtshandhavingsautoriteiten wanneer zij binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn optreden, over effectieve mechanismen beschikken die hen in staat stellen tot samenwerking en coördinatie op binnenlands niveau betreffende de ontwikkeling en toepassing van gedragslijnen en activiteiten ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, onder meer met het oog op het vervullen van hun verplichting krachtens artikel 7.”.
In afdeling 3 van hoofdstuk VI wordt de volgende onderafdeling ingevoegd:
Onderafdeling II bis Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten van de lidstaten
Artikel 50 bis
De uitwisseling van informatie of bijstand tussen bevoegde autoriteiten voor de toepassing van deze richtlijn wordt door de lidstaten niet verboden of aan onredelijke of uitermate restrictieve voorwaarden onderworpen. Met name zorgen de lidstaten ervoor dat bevoegde autoriteiten een verzoek om bijstand niet weigeren op grond van het feit dat:
het verzoek wordt geacht ook betrekking te hebben op belastingaangelegenheden;
het nationale recht vereist dat de meldingsplichtige entiteiten geheimhouding of vertrouwelijkheid in acht nemen, behalve in gevallen waarin de relevante informatie die wordt opgevraagd, wordt beschermd door het recht op vertrouwelijkheid of wanneer een bij wet voorgeschreven beroepsgeheim als omschreven in artikel 34, lid 2, geldt;
er een onderzoek of procedure loopt in de aangezochte lidstaat, tenzij de bijstand dat onderzoek of die procedure zou belemmeren;
de aard of de status van de verzoekende bevoegde autoriteit verschilt van die van de aangezochte bevoegde autoriteit.”.
Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd:
in lid 1 wordt de eerste alinea vervangen door:
„1.De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s, uit eigen beweging of op verzoek, alle informatie uitwisselen die relevant kan zijn voor de verwerking of de analyse, door de FIE, van informatie in verband met witwassen of terrorismefinanciering en de betrokken natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht het type verband houdende basisdelicten en zelfs indien op het tijdstip van de uitwisseling het type verband houdende basisdelicten nog niet is vastgesteld.”;
in lid 2, tweede alinea, wordt de tweede zin vervangen door:
„Die FIE verkrijgt informatie overeenkomstig artikel 33, lid 1, en stuurt de antwoorden onverwijld door.”.
Aan artikel 54 wordt de volgende alinea toegevoegd:
„De lidstaten zorgen ervoor dat de FIE’s ten minste één contactpersoon of -punt aanwijzen die/dat verantwoordelijk is voor de ontvangst van verzoeken om informatie van FIE’s in andere lidstaten.”.
In artikel 55 wordt lid 2 vervangen door:
„2.De lidstaten zorgen ervoor dat de voorafgaande toestemming van de aangezochte FIE voor het verstrekken van de informatie aan bevoegde autoriteiten onverwijld wordt gegeven en zo ruim mogelijk is, ongeacht het type verband houdende basisdelicten. De aangezochte FIE mag haar toestemming voor die verstrekking niet weigeren, tenzij die verstrekking buiten het toepassingsgebied van haar AML/CFT-bepalingen zou vallen of een onderzoek zou kunnen schaden, of anderszins niet in overeenstemming zou zijn met de fundamentele beginselen van het nationale recht van die lidstaat. Een weigering deze instemming te verlenen wordt naar behoren uitgelegd. Die uitzonderingen worden op zodanige wijze gespecificeerd dat misbruik van en onredelijke beperkingen op de verstrekking van informatie aan bevoegde autoriteiten worden voorkomen.”.
Artikel 57 wordt vervangen door:
„Artikel 57
Verschillen tussen de nationale rechtsstelsels inzake de definitie van basisdelicten als bedoeld in artikel 3, punt 4, vormen geen beletsel voor de FIE’s om bijstand te verlenen aan een andere FIE en beperken de uitwisseling, de verstrekking en het gebruik van informatie uit hoofde van de artikelen 53, 54 en 55 niet.”.
Aan afdeling 3 van hoofdstuk VI wordt de volgende onderafdeling toegevoegd:
Onderafdeling III bis Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten die toezicht houden op kredietinstellingen en financiële instellingen en andere autoriteiten die aan het beroepsgeheim gebonden zijn
Artikel 57 bis
1.De lidstaten vereisen dat alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest voor de bevoegde autoriteiten die in het kader van deze richtlijn toezicht houden op kredietinstellingen en financiële instellingen, en auditors of deskundigen die namens deze bevoegde autoriteiten handelen, aan het beroepsgeheim gebonden zijn.
Onverminderd gevallen die onder het strafrecht vallen, mag de vertrouwelijke informatie die de in de eerste alinea bedoelde personen bij de uitvoering van hun taken in het kader van deze richtlijn ontvangen, enkel in samengevatte of geaggregeerde vorm worden bekendgemaakt, op een zodanige manier dat individuele kredietinstellingen en financiële instellingen niet kunnen worden geïdentificeerd.
2.Lid 1 vormt geen belemmering voor de uitwisseling van informatie tussen:
bevoegde autoriteiten die toezicht houden op kredietinstellingen en financiële instellingen binnen een lidstaat overeenkomstig deze richtlijn of andere wetgevingshandelingen betreffende het toezicht op kredietinstellingen en financiële instellingen;
bevoegde autoriteiten die toezicht houden op kredietinstellingen en financiële instellingen in verschillende lidstaten overeenkomstig deze richtlijn of andere wetgevingshandelingen betreffende het toezicht op kredietinstellingen en financiële instellingen, met inbegrip van de Europese Centrale Bank (ECB) wanneer zij handelt overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad(*). Deze uitwisseling van informatie valt onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim.
Uiterlijk op 10 januari 2019 sluiten de bevoegde autoriteiten die overeenkomstig deze richtlijn toezicht houden op kredietinstellingen en financiële instellingen, en de ECB, wanneer zij handelt op grond van artikel 27, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en artikel 56, eerste alinea, onder g), van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad(**), met ondersteuning van de Europese toezichthoudende autoriteiten, een overeenkomst over de praktische regelingen voor de uitwisseling van informatie.
3.De bevoegde autoriteiten die toezicht houden op kredietinstellingen en financiële instellingen en die vertrouwelijke informatie als bedoeld in lid 1 ontvangen, gebruiken deze informatie enkel:
bij de uitvoering van hun taken in het kader van deze richtlijn of andere wetgevingshandelingen op het gebied van AML/CFT, prudentiële regelgeving en toezicht op kredietinstellingen en financiële instellingen, met inbegrip van het opleggen van sancties;
bij een beroep tegen een besluit van de bevoegde autoriteit die toezicht houdt op kredietinstellingen en financiële instellingen, met inbegrip van rechtszaken;
bij rechtszaken die op grond van bijzondere bepalingen van Unierecht op het gebied van deze richtlijn of op het gebied van prudentiële regelgeving en toezicht op kredietinstellingen en financiële instellingen aanhangig zijn gemaakt.
4.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten die toezicht houden op kredietinstellingen en financiële instellingen voor de toepassing van deze richtlijn zo veel mogelijk met elkaar samenwerken, ongeacht hun respectievelijke aard of status. Deze samenwerking omvat ook de mogelijkheid om, binnen de bevoegdheden van de aangezochte bevoegde autoriteit, namens een verzoekende bevoegde autoriteit onderzoeken te verrichten, en de daarop volgende uitwisseling van de informatie die door deze onderzoeken is verkregen.
5.De lidstaten kunnen toestaan dat hun nationale bevoegde autoriteiten die toezicht houden op kredietinstellingen en financiële instellingen samenwerkingsovereenkomsten sluiten die voorzien in samenwerking en uitwisseling van vertrouwelijke informatie met de bevoegde autoriteiten van derde landen die de tegenhangers zijn van deze nationale bevoegde autoriteiten. Deze samenwerkingsovereenkomsten worden gesloten op basis van wederkerigheid en slechts indien gewaarborgd is dat op de verstrekte gegevens vereisten inzake het beroepsgeheim van toepassing zijn die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in lid 1 bedoelde vereisten. Vertrouwelijke informatie die op grond van deze samenwerkingsovereenkomsten wordt uitgewisseld, wordt gebruikt voor het uitvoeren van de toezichthoudende taak van deze autoriteiten.
Uitgewisselde informatie die van een andere lidstaat afkomstig is, wordt alleen doorgegeven met uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteit die de informatie heeft gedeeld en wordt, in voorkomend geval, alleen gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteit heeft ingestemd.
Artikel 57 ter
1.Niettegenstaande artikel 57 bis, leden 1 en 3, en onverminderd artikel 34, lid 2, kunnen de lidstaten toestaan dat informatie wordt uitgewisseld tussen bevoegde autoriteiten in dezelfde lidstaat of in verschillende lidstaten, tussen de bevoegde autoriteiten en de autoriteiten die tot taak hebben toezicht te houden op entiteiten uit de financiële sector en natuurlijke of rechtspersonen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 3, en de autoriteiten die volgens de wet verantwoordelijk zijn voor het toezicht op financiële markten bij de uitvoering van hun respectievelijke toezichthoudende taken.
De ontvangen informatie is in ieder geval onderworpen aan vereisten inzake het beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in artikel 57 bis, lid 1, bedoelde vereisten.
2.Niettegenstaande artikel 57 bis, leden 1 en 3, kunnen de lidstaten krachtens bepalingen van nationaal recht toestaan dat bepaalde informatie wordt verstrekt aan andere nationale autoriteiten die volgens de wet verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de financiële markten of waaraan taken zijn toegewezen op het gebied van het bestrijden of onderzoeken van witwassen, de daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering.
Vertrouwelijke informatie die overeenkomstig dit lid wordt uitgewisseld, wordt echter enkel gebruikt voor het uitvoeren van de wettelijke taken van de betrokken autoriteiten. Personen die toegang hebben tot dergelijke informatie, zijn onderworpen aan vereisten inzake het beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in artikel 57 bis, lid 1, bedoelde vereisten.
3.De lidstaten kunnen toestaan dat bepaalde informatie met betrekking tot het toezicht op de kredietinstellingen in het kader van deze richtlijn wordt verstrekt aan parlementaire onderzoekscommissies, rekenkamers en andere voor onderzoek verantwoordelijke entiteiten in hun lidstaat, onder de volgende voorwaarden:
de entiteiten hebben krachtens het nationale recht een nauwkeurig omschreven mandaat om het optreden van autoriteiten die voor het toezicht op deze kredietinstellingen of voor wetgeving inzake dit toezicht verantwoordelijk zijn, te onderzoeken of te controleren;
de informatie is strikt noodzakelijk om het onder a) bedoelde mandaat te vervullen;
de personen die toegang tot de informatie hebben, zijn krachtens het nationale recht onderworpen aan vereisten inzake het beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in artikel 57 bis, lid 1, bedoelde vereisten;
informatie die afkomstig is van een andere lidstaat, wordt niet verstrekt zonder uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben meegedeeld, en mag alleen worden gebruikt voor de doeleinden waarmee deze autoriteiten hebben ingestemd.
In artikel 58 wordt aan lid 2 de volgende alinea toegevoegd:
„De lidstaten zorgen er ook voor dat wanneer hun bevoegde autoriteiten inbreuken vaststellen waarop strafrechtelijke sancties staan, zij de rechtshandhavingsautoriteiten daarvan tijdig in kennis stellen.”.
Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:
lid 1 wordt vervangen door:
„1.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten en, indien van toepassing, zelfregulerende organen doeltreffende en betrouwbare mechanismen instellen om het melden van mogelijke of werkelijke inbreuken op de nationale bepalingen ter omzetting van deze richtlijn aan de bevoegde autoriteiten en, indien van toepassing, zelfregulerende organen aan te moedigen.
Daartoe voorzien zij in een of meer beveiligde communicatiekanalen voor personen voor de in de eerste alinea bedoelde meldingen. Bij deze kanalen wordt ervoor gezorgd dat de identiteit van de personen die informatie verstrekken, uitsluitend bekend is bij de bevoegde autoriteiten en, indien van toepassing, zelfregulerende organen.”;
aan lid 3 worden de volgende alinea’s toegevoegd:
„De lidstaten zorgen ervoor dat personen, met inbegrip van werknemers en vertegenwoordigers van de meldingsplichtige entiteit die hetzij intern, hetzij aan de FIE vermoedens van witwassen of terrorismefinanciering melden, wettelijk worden beschermd tegen bedreigingen, vergeldingsmaatregelen of vijandige acties, in het bijzonder tegen nadelig of discriminerend optreden van de werkgever.
De lidstaten zorgen ervoor dat personen die aan bedreigingen, vijandige acties of nadelig of discriminerend optreden van de werkgever zijn blootgesteld omdat zij intern of aan de FIE vermoedens van witwassen of terrorismefinanciering hebben gemeld, op veilige wijze een klacht kunnen indienen bij de respectievelijke bevoegde autoriteiten. Onverminderd de vertrouwelijkheid van door de FIE verzamelde informatie, zorgen de lidstaten er ook voor dat deze personen recht hebben op een doeltreffende voorziening in rechte om hun rechten uit hoofde van dit lid te beschermen.”.
Het volgende artikel wordt ingevoegd:
„Artikel 64 bis
1.De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme („het comité”) als bedoeld in artikel 23 van Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad(*). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(**).
2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 65 wordt vervangen door:
„Artikel 65
1.Uiterlijk op 11 januari 2022 en vervolgens om de drie jaar stelt de Commissie een verslag op over de toepassing van deze richtlijn en legt zij dat voor aan het Europees Parlement en de Raad.
Dit verslag bevat met name:
een beschrijving van specifieke maatregelen en mechanismen die op het niveau van de Unie en de lidstaten zijn vastgesteld om opkomende problemen en nieuwe ontwikkelingen die een bedreiging voor het financiële stelsel van de Unie vormen, te voorkomen en aan te pakken;
vervolgacties die op het niveau van de Unie en de lidstaten zijn ondernomen naar aanleiding van problemen die onder hun aandacht zijn gebracht, waaronder klachten over nationale wetgeving die een belemmering vormt voor de toezicht- en onderzoeksbevoegdheden van de bevoegde autoriteiten en zelfregulerende organen;
een overzicht van de beschikbaarheid van relevante informatie voor de bevoegde autoriteiten en FIE’s van de lidstaten om te voorkomen dat het financiële stelsel wordt gebruikt voor witwassen en terrorismefinanciering;
een overzicht van de internationale samenwerking en informatie-uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten en FIE’s;
een overzicht van de maatregelen die de Commissie moet nemen om na te gaan of de lidstaten maatregelen nemen in overeenstemming met deze richtlijn en om opkomende problemen en nieuwe ontwikkelingen in de lidstaten te beoordelen;
een analyse van de haalbaarheid van specifieke maatregelen en mechanismen op het niveau van de Unie en de lidstaten wat betreft mogelijkheden om informatie over de uiteindelijk begunstigden van vennootschappen en andere juridische entiteiten opgericht buiten de Unie te verzamelen en in te zien, en van de evenredigheid van de in artikel 20, onder b), bedoelde maatregelen.
een evaluatie van de wijze waarop de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende grondrechten en beginselen zijn geëerbiedigd.
Het eerste verslag, dat uiterlijk op 11 januari 2022 wordt gepubliceerd, gaat zo nodig vergezeld van passende wetgevingsvoorstellen inzake, onder meer, waar passend, virtuele valuta, machtigingen voor het aanleggen en onderhouden van een voor FIE’s toegankelijke centrale database waarin de identiteit en de portemonneeadressen van gebruikers worden geregistreerd, alsook zelfverklaringsformulieren ten behoeve van de gebruikers van virtuele valuta, en het verbeteren van de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en een op risico gebaseerde toepassing van de in artikel 20, onder b), bedoelde maatregelen.
2.Uiterlijk op 1 juni 2019 beoordeelt de Commissie het kader voor de samenwerking tussen FIE’s en derde landen en de belemmeringen en mogelijkheden voor nauwere samenwerking tussen de FIE’s in de Unie, met inbegrip van de mogelijkheid om een coördinatie- en ondersteuningsmechanisme in te stellen.
3.De Commissie dient, in voorkomend geval, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin wordt beoordeeld of het noodzakelijk en evenredig is om het percentage voor de identificatie van de uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten te verlagen indien er als gevolg van een nieuwe beoordeling een aanbeveling in die zin wordt gedaan door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van het voorkomen van witwassen en de bestrijding van terrorismefinanciering, en dient zo nodig een wetgevingsvoorstel in.”.
In artikel 67 wordt lid 1 vervangen door:
„1.De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 26 juni 2017 aan deze richtlijn te voldoen.
De lidstaten passen artikel 12, lid 3, toe vanaf 10 juli 2020.
De lidstaten zetten uiterlijk op 10 januari 2020 de in artikel 30 bedoelde registers, uiterlijk op 10 maart 2020 de in artikel 31 bedoelde registers, en uiterlijk op 10 september 2020 de in artikel 32 bis bedoelde gecentraliseerde automatische mechanismen op.
De Commissie zorgt ervoor dat de in de artikelen 30 en 31 bedoelde registers in samenwerking met de lidstaten uiterlijk op 10 maart 2021 worden gekoppeld.
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de in dit lid bedoelde maatregelen onverwijld mede.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor een dergelijke verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.”.
In bijlage II wordt het inleidende deel van punt 3 vervangen door:
Geografische risicofactoren — registratie, vestiging of woonst in:”.
Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:
aan punt 1 wordt het volgende punt toegevoegd:
de cliënt is een onderdaan van een derde land die in de lidstaat verblijfsrechten of het staatsburgerschap aanvraagt in ruil voor kapitaaloverdrachten, de aankoop van onroerend goed of overheidsobligaties of investeringen in vennootschappen in die lidstaat.”;
punt 2 wordt als volgt gewijzigd:
punt c) wordt vervangen door:
zakelijke relaties op afstand of transacties op afstand, zonder bepaalde garanties, zoals elektronische identificatiemiddelen of relevante vertrouwensdiensten zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 910/2014 of ieder andere identificatieproces dat veilig is, op afstand of langs elektronische weg plaatsvindt en door de relevante nationale autoriteiten is gereglementeerd, erkend, goedgekeurd of aanvaard”;
het volgende punt wordt toegevoegd:
transacties in verband met aardolie, wapens, edele metalen, tabaksproducten, culturele kunstvoorwerpen en andere artikelen van archeologisch, historisch, cultureel en religieus belang of met grote wetenschappelijke waarde, alsook ivoor en beschermde soorten.”.
„Artikel 18 bis
Met betrekking tot zakelijke relaties of transacties die verband houden met op grond van artikel 9, lid 2, geïdentificeerde derde landen met een hoog risico, vereisen de lidstaten dat meldingsplichtige entiteiten de volgende verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen:
aanvullende informatie over de cliënt en de uiteindelijk begunstigde(n) inwinnen;
aanvullende informatie over de beoogde aard van de zakelijke relatie inwinnen;
informatie over de bron van de geldmiddelen en de bron van het vermogen van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde(n) inwinnen;
informatie over de redenen voor de beoogde of verrichte transacties inwinnen;
goedkeuring van het hoger leidinggevend personeel verkrijgen voor het aangaan of voortzetten van de zakelijke relatie;
verscherpte monitoring verrichten van de zakelijke relatie door het aantal en de frequentie van de controles te verhogen en door transactiepatronen te selecteren die nader onderzocht moeten worden.
De lidstaten kunnen verlangen dat meldingsplichtige entiteiten er in voorkomend geval voor zorgen dat de eerste betaling wordt verricht via een rekening op naam van de cliënt bij een kredietinstelling waarvoor cliëntenonderzoeksnormen gelden die niet minder streng zijn dan de in deze richtlijn vastgestelde normen.
In aanvulling op de in lid 1 bedoelde maatregelen en in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Unie vereisen de lidstaten dat meldingsplichtige entiteiten indien van toepassing een of meer van de volgende aanvullende risicobeperkende maatregelen toepassen op personen en juridische entiteiten die transacties uitvoeren die verband houden met op grond van artikel 9, lid 2, geïdentificeerde derde landen met een hoog risico. Het gaat hierbij om een of meer van de volgende maatregelen:
de toepassing van aanvullende elementen van verscherpt cliëntenonderzoek;
de invoering van verscherpte relevante meldingsmechanismen of het systematisch melden van financiële transacties;
de beperking van zakelijke relaties of transacties met natuurlijke personen of juridische entiteiten uit op grond van artikel 9, lid 2, geïdentificeerde derde landen met een hoog risico.
In aanvulling op de in lid 1 bedoelde maatregelen passen de lidstaten, indien van toepassing en met inachtneming van de internationale verplichtingen van de Unie, een of meer van de volgende maatregelen toe ten aanzien van op grond van artikel 9, lid 2, geïdentificeerde derde landen met een hoog risico:
de vestiging weigeren van dochterondernemingen, bijkantoren of vertegenwoordigingskantoren van meldingsplichtige entiteiten uit het betrokken land, of anderszins rekening houden met het feit dat de betrokken meldingsplichtige entiteit afkomstig is uit een land dat niet over adequate AML/CFT-regelingen beschikt;
meldingsplichtige entiteiten verbieden bijkantoren of vertegenwoordigingskantoren in het betrokken land te vestigen, of anderszins rekening houden met het feit dat het betrokken bijkantoor of het betrokken vertegenwoordigingskantoor zich in een land zou bevinden dat niet over adequate AML/CFT-regelingen beschikt;
verscherpt toezichtonderzoek of verscherpte vereisten inzake externe audit voorschrijven voor in het betrokken land gevestigde bijkantoren en dochterondernemingen van meldingsplichtige entiteiten;
hogere eisen inzake externe audit voorschrijven voor financiële groepen ten aanzien van hun vestigingen of dochterondernemingen in het betrokken land;
kredietinstellingen en financiële instellingen verplichten de correspondentenrelaties met respondentinstellingen in het betrokken land te herzien en te wijzigen of, indien nodig, te beëindigen.
Bij het vaststellen of toepassen van de in de leden 2 en 3 vastgestelde maatregelen houden de lidstaten in voorkomend geval rekening met de relevante evaluaties, beoordelingen en rapporten die zijn opgesteld door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van het voorkomen van witwassen en het bestrijden van terrorismefinanciering, met betrekking tot de risico’s die het afzonderlijke derde land vertegenwoordigt.
De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte alvorens de in de leden 2 en 3 vastgestelde maatregelen vast te stellen of toe te passen.”.
„Artikel 20 bis
Elke lidstaat publiceert een lijst met de exacte functies die overeenkomstig zijn nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen als prominente publieke functies voor de toepassing van artikel 3, punt 9, worden aangemerkt, en houdt die lijst up-to-date. De lidstaten verzoeken de internationale organisaties die op hun grondgebied geaccrediteerd zijn een lijst van prominente publieke functies bij die internationale organisatie voor de toepassing van artikel 3, punt 9, op te stellen en up-to-date te houden. Die lijsten worden aan de Commissie toegezonden en kunnen openbaar worden gemaakt.
De Commissie stelt een lijst op van de exacte functies die als prominente publieke functies op het niveau van de instellingen en organen van de Unie worden aangemerkt en houdt die lijst up-to-date. Deze lijst omvat ook alle functies die kunnen worden toevertrouwd aan vertegenwoordigers van derde landen en van internationale organen die op het niveau van de Unie geaccrediteerd zijn.
Op basis van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde lijsten stelt de Commissie één lijst samen van alle prominente publieke functies voor de toepassing van artikel 3, punt 9. Deze ene lijst wordt openbaar gemaakt.
Met de functies die op de in lid 3 van dit artikel bedoelde lijst staan, zal worden omgegaan overeenkomstig de voorwaarden van artikel 41, lid 2.”.
„Artikel 31 bis Uitvoeringshandelingen
Indien nodig stelt de Commissie, in aanvulling op de uitvoeringshandelingen die zij overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn (EU) 2017/1132 en in overeenstemming met het toepassingsgebied van de artikelen 30 en 31 van deze richtlijn vaststelt, door middel van uitvoeringshandelingen de nodige technische specificaties en procedures vast om de centrale registers van de lidstaten te koppelen als bedoeld in artikel 30, lid 10, en artikel 31, lid 9, met betrekking tot:
de technische specificatie ter bepaling van de reeks technische gegevens die nodig zijn om het platform zijn taken te laten vervullen alsook ter bepaling van de methode voor de opslag, het gebruik en de bescherming van die gegevens;
de gemeenschappelijke criteria aan de hand waarvan informatie over de uiteindelijk begunstigden beschikbaar is via het systeem van gekoppelde registers, afhankelijk van de mate van toegang die door de lidstaten wordt verleend;
de technische details over de wijze waarop de informatie over uiteindelijk begunstigden beschikbaar moet worden gesteld;
de technische voorwaarden inzake de beschikbaarheid van de door het systeem van gekoppelde registers te verlenen diensten;
de technische modaliteiten voor de implementatie van de verschillende soorten toegang tot informatie over uiteindelijk begunstigden op grond van artikel 30, lid 5, en artikel 31, lid 4;
de wijze van betaling indien er overeenkomstig artikel 30, lid 5 bis, en artikel 31, lid 4 bis, een vergoeding moet worden betaald om toegang tot informatie over de uiteindelijk begunstigden te krijgen, rekening houdend met de beschikbare betalingsfaciliteiten, zoals betalingstransacties op afstand.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 64 bis, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
De Commissie streeft er in haar uitvoeringshandelingen naar reeds bewezen technologie en bestaande praktijken te hergebruiken. De Commissie zorgt ervoor dat de te ontwikkelen systemen geen hogere kosten met zich meebrengen dan wat absoluut noodzakelijk is om deze richtlijn ten uitvoer te leggen. De uitvoeringshandelingen van de Commissie worden gekenmerkt door transparantie en uitwisseling van ervaringen en informatie tussen de Commissie en de lidstaten.”.