Verordening (EU) 2016/1104 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen
Verordening (EU) 2016/1104 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 3,
Gezien Besluit (EU) 2016/954 van de Raad van 9 juni 2016 houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensstelsels van internationale paren, met name zowel huwelijksvermogensstelsels als de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen(1),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Parlement(2),
Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
De Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen, waar het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van deze ruimte dient de Unie maatregelen te nemen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, met name indien dit nodig is voor het goed functioneren van de interne markt.
Overeenkomstig artikel 81, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) kunnen dergelijke maatregelen ook de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie en jurisdictiegeschillen beogen.
Tijdens de bijeenkomst in Tampere op 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad het beginsel goedgekeurd dat de wederzijdse erkenning van vonnissen en andere beslissingen van rechterlijke instanties de hoeksteen van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken binnen de Unie vormt en de Raad en de Commissie verzocht een programma van maatregelen ter uitvoering van dit beginsel vast te stellen.
De Commissie en de Raad hebben op 30 november 2000 een gemeenschappelijk programma betreffende maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(3) aangenomen. In dat programma worden maatregelen ter harmonisatie van de collisieregels aangemerkt als maatregelen die de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen vergemakkelijken en wordt voorzien in het opstellen van een instrument inzake huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van de scheiding van niet-gehuwde paren.
De Europese Raad, op 4 en 5 november 2004 te Brussel bijeen, heeft een nieuw programma aangenomen, „Het Haags Programma — Versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie”(4). In dat programma verzocht de Raad de Commissie een groenboek in te dienen over het conflictenrecht inzake huwelijksvermogensregimes, met inbegrip van de bevoegdheid en de wederzijdse erkenning. In het programma wordt eveneens beklemtoond dat er een instrument op dit gebied moest worden aangenomen.
Op 17 juli 2006 heeft de Commissie een groenboek aangenomen over regels inzake wetsconflicten op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, met inbegrip van de kwestie van de rechterlijke bevoegdheid en van de wederzijdse erkenning. Dit groenboek was het startsein voor een brede raadpleging over de problemen waarmee paren te maken krijgen bij de vereffening van hun gemeenschappelijk vermogen in een Europese context en over de beschikbare rechtsmiddelen. In het groenboek kwamen ook alle vraagstukken van internationaal privaatrecht aan bod waarmee paren die een andere verbintenis dan het huwelijk hebben aangegaan, met name geregistreerde partners, te maken krijgen, alsook de specifieke problemen die zij ondervinden.
Tijdens zijn bijeenkomst van 10 en 11 december 2009 te Brussel heeft de Europese Raad een nieuw meerjarenprogramma aangenomen, „Het programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger”(5). In dat programma overwoog de Europese Raad dat wederzijdse erkenning moet worden uitgebreid tot gebieden waarop dit beginsel nog niet van toepassing is, maar die van groot belang zijn voor het dagelijks leven, zoals de vermogensrechtelijke gevolgen van de scheiding van paren, waarbij tegelijkertijd rekening dient te worden gehouden met de rechtsstelsels van de lidstaten, waaronder de openbare orde en de nationale tradities op dit gebied.
In het „Verslag over het EU-burgerschap 2010: het wegnemen van belemmeringen voor de rechten van EU-burgers”, dat op 27 oktober 2010 is aangenomen, kondigde de Commissie de aanneming aan van een voorstel voor wetgeving die de belemmeringen voor het vrije personenverkeer, met name de problemen die paren ondervinden bij het beheer of de verdeling van hun vermogen, wegneemt.
Op 16 maart 2011 nam de Commissie een voorstel aan voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, alsmede een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.
De Raad concludeerde op zijn bijeenkomst van 3 december 2015 dat geen unanimiteit kon worden bereikt voor de vaststelling van de voorstellen voor verordeningen betreffende huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, en dat derhalve de samenwerkingsdoelstellingen op dit gebied niet binnen een redelijke termijn door de Unie in haar geheel konden worden bereikt.
Van december 2015 tot en met februari 2016 hebben België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Finland en Zweden verzoeken aan de Commissie gericht waarin zij te kennen gaven dat zij onderling nauwere samenwerking wensten aan te gaan op het gebied van vermogensstelsels van internationale paren, en met name van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels en de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, en waarbij zij de Commissie verzochten aan de Raad een voorstel in die zin voor te leggen. In maart 2016 heeft Cyprus bij brief aan de Commissie zijn wens te kennen gegeven aan de totstandbrenging van de nauwere samenwerking deel te nemen; Cyprus heeft deze wens vervolgens herhaald tijdens de werkzaamheden van de Raad.
Op 9 juni 2016 heeft de Raad Besluit (EU) 2016/954 vastgesteld waarbij machtiging wordt verleend voor deze nauwere samenwerking.
Overeenkomstig artikel 328, lid 1, VWEU dient nauwere samenwerking open te staan voor alle lidstaten op het moment waarop zij wordt aangegaan, mits de deelnemingsvoorwaarden worden nageleefd die eventueel zijn vastgesteld bij het besluit waarbij toestemming wordt verleend. Deelneming op een later tijdstip dient steeds mogelijk te blijven, mits, naast de bedoelde voorwaarden, de in dit kader reeds vastgestelde handelingen worden nageleefd. De Commissie en de aan een nauwere samenwerking deelnemende lidstaten dienen erop toe te zien dat zo veel mogelijk lidstaten worden gestimuleerd deel te nemen. Deze verordening dient slechts in al haar onderdelen verbindend en rechtstreeks toepasselijk te zijn in de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking op het gebied van de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensstelsels van internationale paren, met name zowel huwelijksvermogensstelsels als de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, overeenkomstig Besluit (EU) 2016/954 of overeenkomstig een krachtens artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, VWEU vastgesteld besluit.
Overeenkomstig artikel 81 VWEU dient deze verordening van toepassing te zijn op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen met grensoverschrijdende gevolgen.
Ongehuwde paren moeten kunnen rekenen op rechtszekerheid in vermogensrechtelijk opzicht en op een zekere mate van voorspelbaarheid; daarom is het wenselijk dat alle regels betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen in één instrument worden opgenomen.
De manier waarop de wetgevingen van de lidstaten andere vormen van verbintenis dan het huwelijk organiseren, verschilt per lidstaat en er moet een onderscheid worden gemaakt tussen paren waarvan de verbintenis is geïnstitutionaliseerd door de registratie van hun partnerschap bij een openbare instantie en paren die feitelijk samenwonen. Hoewel het feitelijk samenwonen in sommige lidstaten wettelijk geregeld is, moeten zij worden onderscheiden van geregistreerde partnerschappen die, gelet op hun officiële aard, kunnen worden geregeld in een instrument van de Unie waarin met hun bijzondere karakter rekening wordt gehouden. Voor het goed functioneren van de interne markt is het van belang dat de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen die hun partnerschap hebben geregistreerd, worden weggenomen en dat deze paren niet langer moeilijkheden ondervinden bij het beheer of de verdeling van hun vermogen. Met het oog hierop dienen in deze verordening voorschriften te worden samengebracht inzake rechterlijke bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning of, in voorkomend geval, aanvaarding, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen.
Deze verordening dient vraagstukken te regelen in verband met de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Het begrip „geregistreerd partnerschap” dient slechts met het oog op de doelstellingen van deze verordening te worden gedefinieerd. De specifieke inhoud van dit begrip dient door het nationale recht van de lidstaten bepaald te blijven. Niets in deze verordening mag een lidstaat waarvan het recht het instituut van het geregistreerde partnerschap niet kent, verplichten om hierin in zijn nationaal recht te voorzien.
Het toepassingsgebied van deze verordening dient alle civielrechtelijke aspecten van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen te bestrijken, zowel het dagelijkse beheer van het vermogen van de partners, als de vereffening van dat vermogen, met name ten gevolge van scheiding of overlijden van een van de partners.
Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op andere onderdelen van het burgerlijk recht dan de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen. Duidelijkheidshalve dient een aantal zaken die geacht kunnen worden verband te houden met de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, uitdrukkelijk van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten.
Bijgevolg dient deze verordening niet van toepassing te zijn op vragen in verband met de handelingsbevoegdheid van de partners. De specifieke bevoegdheden en rechten die elk van de partners of beide partners onderling of jegens derden bezitten met betrekking tot vermogensbestanddelen, dienen echter wel onder deze verordening te vallen.
Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op prealabele vragen, zoals het bestaan, de geldigheid en de erkenning van een geregistreerd partnerschap; daarop blijft het nationale recht van de lidstaten, met inbegrip van de voorschriften van hun internationaal privaatrecht, van toepassing.
Aangezien de onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten zijn geregeld bij Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad(6), dienen zij van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten, evenals alle vraagstukken in verband met de erfopvolging van een overleden echtgenoot, aangezien zij zijn geregeld bij Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad(7).
Aangelegenheden in verband met de aanspraak op overgang tussen de partners van gedurende het geregistreerde partnerschap verworven rechten op een ouderdoms- of invaliditeitspensioen, ongeacht de aard ervan, welke gedurende het geregistreerde partnerschap niet tot pensioeninkomen hebben geleid, en de aanpassing van overgegane rechten, dienen, gelet op de specifieke regelingen in de lidstaten, te worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening. Deze uitsluiting dient evenwel in enge zin te worden uitgelegd. Bijgevolg zijn met name de classificatie van pensioenelementen, de reeds tijdens het geregistreerde partnerschap aan een partner betaalde bedragen en de vergoeding die mogelijk aan de andere partner wordt toegekend in geval van pensioen dat met gemeenschappelijke vermogensbestanddelen is opgebouwd, kwesties die in deze verordening behoren te worden geregeld.
Deze verordening dient te voorzien in de mogelijkheid dat, in het kader van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, rechten op onroerende of roerende zaken tot stand worden gebracht of worden overgedragen, zoals dat is bepaald in het op die gevolgen toepasselijke recht. Deze verordening dient echter het beperkte aantal (numerus clausus) zakelijke rechten zoals het nationale recht van sommige lidstaten dat kent, onverlet te laten. Van een lidstaat mag niet worden gevraagd een zakelijk recht op een vermogensbestanddeel dat zich in die lidstaat bevindt, te erkennen indien het recht van die lidstaat een dergelijk zakelijk recht niet kent.
Om de partners evenwel in staat te stellen om in een andere lidstaat de rechten te genieten die door de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap zijn ontstaan of op hen zijn overgegaan, dient deze verordening erin te voorzien dat een onbekend zakelijk recht in overeenstemming wordt gebracht met het meest vergelijkbare zakelijk recht volgens het recht van die andere lidstaat. In het kader van een dergelijke aanpassing dient rekening te worden gehouden met de doelstellingen en de belangen die door het specifieke zakelijk recht worden nagestreefd en met de daaraan verbonden rechtsgevolgen. Teneinde het meest vergelijkbare nationale zakelijk recht te bepalen, kunnen de instanties of bevoegde personen van de staat waarvan het recht op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap van toepassing is, om nadere informatie over de aard en de rechtsgevolgen van het recht worden verzocht. Voor dat doel kan gebruik worden gemaakt van de bestaande netwerken voor justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken en van alle andere kanalen waarlangs een beter inzicht in het buitenlandse recht te krijgen is.
De aanpassing van onbekende zakelijke rechten, waarin bij deze verordening uitdrukkelijk is voorzien, dient andere vormen van aanpassing in het kader van de toepassing van deze verordening onverlet te laten.
De voorwaarden voor de inschrijving in een register van een recht op een onroerende of roerende zaak dienen van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten. Het is derhalve aan het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden (voor onroerende zaken de lex rei sitae) om te bepalen onder welke wettelijke voorwaarden en op welke wijze de inschrijving moet plaatsvinden en welke instanties, zoals het kadaster of een notaris, ermee belast zijn na te gaan of aan alle voorwaarden is voldaan en of de aangeboden of opgemaakte akten volledig zijn of de noodzakelijke informatie bevatten. De instanties kunnen met name nagaan of het recht van een partner op een goed uit de nalatenschap dat in het ter inschrijving aangeboden document staat vermeld, een recht is dat als zodanig is geregistreerd of waarvan anderszins het bewijs wordt geleverd conform het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden. Om te voorkomen dat documenten opnieuw moeten worden opgemaakt, dienen documenten die afkomstig zijn van de bevoegde instanties van een andere lidstaat en op grond van deze verordening worden verspreid, door de registrerende instantie te worden aanvaard. Dit mag de bij de inschrijving betrokken autoriteiten niet beletten de persoon die om inschrijving verzoekt, te vragen om zodanige aanvullende informatie te verstrekken of zodanige aanvullende stukken over te leggen, als vereist onder het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden, zoals gegevens of documenten in verband met de betaling van belastingen. De bevoegde autoriteit kan de persoon die om registratie verzoekt, mededelen hoe de ontbrekende gegevens of documenten kunnen worden verstrekt.
De rechtsgevolgen van de inschrijving van een recht dienen eveneens van het toepassingsgebied te worden uitgesloten. Het is derhalve het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden dat bepaalt of de inschrijving bijvoorbeeld van declaratoire dan wel van constitutieve aard is. Daar waar bijvoorbeeld voor de verkrijging van een recht op een onroerende zaak volgens het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden, inschrijving vereist is omwille van de werking erga omnes van de registers of ter bescherming van rechtshandelingen, dient het tijdstip van verkrijging derhalve door het recht van die lidstaat te worden bepaald.
Deze verordening dient de verschillende stelsels die in de lidstaten inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen worden toegepast, te eerbiedigen. In deze verordening dient derhalve aan de term „gerecht” een ruime betekenis te worden gegeven, die niet alleen gerechten in de strikte zin van het woord omvat, maar ook bijvoorbeeld notarissen in sommige lidstaten, die in bepaalde zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen net als gerechten gerechtelijke taken uitvoeren, en ook notarissen en rechtsbeoefenaren die, in sommige lidstaten, ter zake van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen gerechtelijke taken vervullen krachtens een door een gerecht gegeven volmacht. Alle gerechten, zoals in deze verordening gedefinieerd, dienen aan de in deze verordening vastgelegde bevoegdheidsregels gebonden te zijn. Daarentegen dient de term „gerecht” geen betrekking te hebben op de niet-rechterlijke instanties van een lidstaat die krachtens het nationale recht bevoegd zijn zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen te behandelen, zoals de notarissen in de meeste lidstaten, waar zij meestal geen gerechtelijke taken vervullen.
Krachtens deze verordening dienen notarissen die bevoegd zijn op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen in de lidstaten, die bevoegdheid uit te kunnen oefenen. Of notarissen in een bepaalde lidstaat al dan niet aan de bevoegdheidsregels van deze verordening gebonden zijn, dient af te hangen van de vraag of zij voor de toepassing van deze verordening al dan niet onder het begrip „gerecht” vallen.
Het verkeer van akten die door notarissen in de lidstaten zijn opgemaakt in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, dient overeenkomstig deze verordening plaats te vinden. Wanneer notarissen gerechtelijke functies uitoefenen, dienen zij gebonden te zijn aan de bevoegdheidsregels van deze verordening; de circulatie van hun beslissingen moet in overeenstemming met de regels van deze verordening inzake erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen geschieden. Buiten de uitoefening van een gerechtelijke functie dienen notarissen niet aan die bevoegdheidsregels gebonden te zijn en de circulatie van de door hen opgemaakte authentieke akten moet voldoen aan de voorschriften van deze verordening betreffende dergelijke akten.
Met het oog op de toenemende mobiliteit van paren en ter wille van een goede rechtsbedeling dienen de bevoegdheidsregels in deze verordening de burgers in staat te stellen hun verschillende samenhangende procedures door de gerechten van dezelfde lidstaat te laten behandelen. Daartoe dient deze verordening te beogen dat de rechterlijke bevoegdheid inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen wordt geconcentreerd in de lidstaat waarvan de gerechten worden aangezocht in zaken betreffende de erfopvolging van een partner, zulks overeenkomstig Verordening (EU) nr. 650/2012, of betreffende de ontbinding of nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap.
In deze verordening dient te worden bepaald dat in gevallen waarin een zaak betreffende de erfopvolging van een partner aanhangig is bij een op grond van Verordening (EU) nr. 650/2012 aangezochte gerecht van een lidstaat, de gerechten van die staat bevoegd moeten zijn om te beslissen in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen welke met die erfopvolging verband houden.
Evenzo dienen kwesties betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen die rijzen in een bij een gerecht van een lidstaat ingestelde procedure ter zake van ontbinding of nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap, door de gerechten van die lidstaat te worden behandeld indien de partners daarmee instemmen.
Evenzo dient in gevallen waarin de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap geen verband houden met een bij een gerecht van een lidstaat aanhangige procedure ter zake van de erfopvolging van een partner dan wel de ontbinding of de nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap, deze verordening te voorzien in een reeks aanknopingspunten voor het vaststellen van de bevoegdheid, te beginnen met de gewone verblijfplaats van de partners op het tijdstip van rechtsingang. Het laatste aanknopingspunt van de reeks is de lidstaat volgens welks recht het partnerschap met het oog op de totstandbrenging moest worden geregistreerd. Deze aanknopingspunten worden vastgesteld om rekening te houden met de toenemende mobiliteit van burgers en ervoor zorgen dat er een reëel aanknopingspunt bestaat tussen de partners en de lidstaat waar de rechterlijke bevoegdheid wordt uitgeoefend.
Omdat het geregistreerde partnerschap als instituut niet in alle lidstaten bestaat, moeten de gerechten van een lidstaat waarvan het recht het geregistreerde partnerschap als instituut niet kent, zich uitzonderlijk uit hoofde van deze verordening onbevoegd kunnen verklaren. In dat geval moeten de gerechten snel handelen en de betrokken partij moet de zaak aanhangig kunnen maken in een andere lidstaat die op grond van een aanknopingspunt rechterlijke bevoegdheid heeft, ongeacht de rangorde van deze bevoegdheidsgronden, waarbij tegelijkertijd de autonomie van de partijen wordt geëerbiedigd. Een gerecht dat na een onbevoegdverklaring wordt aangezocht, anders dan een gerecht van de lidstaat volgens het recht waarvan het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht en dat rechterlijke bevoegdheid heeft op basis van een forumkeuzeovereenkomst of het verschijnen van de verweerder, moet zich tevens uitzonderlijk onder dezelfde voorwaarden onbevoegd kunnen verklaren. Teneinde rechtsweigering te voorkomen, is een regel van subsidiaire bevoegdheid opgenomen, voor het geval dat geen enkel gerecht op grond van de andere bepalingen van deze verordening bevoegd is om de zaak te behandelen.
Om rechtszekerheid, de voorspelbaarheid en de autonomie van partijen te vergroten, dient deze verordening partijen in bepaalde omstandigheden de mogelijkheid te bieden om bij overeenkomst een forumkeuze te maken ten gunste van de gerechten van de lidstaat waarvan het recht toepasselijk is of van de gerechten van de lidstaat volgens het recht waarvan het geregistreerde partnerschap tot stand is gebracht.
Deze verordening mag de partijen niet beletten om de zaak buitengerechtelijk minnelijk te schikken, bijvoorbeeld voor een notaris, in een lidstaat naar keuze, indien het recht van die lidstaat dat mogelijk maakt. Dit dient ook mogelijk te zijn zelfs als het op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap toepasselijke recht niet het recht van die lidstaat is.
Deze verordening dient op limitatieve wijze te voorzien in de wijze waarop de gronden van subsidiaire bevoegdheid kunnen worden aangenomen teneinde ervoor te zorgen dat de gerechten in alle lidstaten, op dezelfde gronden, de rechterlijke bevoegdheid aannemen ten aanzien van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.
Met name om rechtsweigering te verhelpen, dient in deze verordening ook een forum necessitatis te worden opgenomen, waardoor een gerecht van een lidstaat bij wijze van uitzondering kan beslissen in een geschil betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap dat nauw verbonden is met een derde staat. Een dergelijk uitzonderlijk geval kan worden verondersteld als een procedure in de betrokken derde staat onmogelijk blijkt, bijvoorbeeld door een burgeroorlog, of als van een partner redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij in die staat een procedure aanhangig maakt of voert. Het forum necessitatis kan zijn bevoegdheid evenwel alleen uitoefenen als het geschil voldoende nauw verbonden is met de lidstaat van het aangezochte gerecht.
Met het oog op een ordelijke rechtspleging moet worden voorkomen dat in verschillende lidstaten onderling onverenigbare beslissingen worden gegeven. Daarom moet deze verordening voorzien in algemene procedureregels die vergelijkbaar zijn met die welke vervat zijn in andere regelgeving van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in civiele zaken. Een dergelijke procedureregel is de litispendentieregel die in werking treedt wanneer hetzelfde geschil betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap bij gerechten in verschillende lidstaten wordt aangebracht. Deze regel bepaalt welk gerecht de zaak verder dient te behandelen.
Om burgers met volledige rechtszekerheid te laten profiteren van de voordelen van de interne markt, dient deze verordening het de partners mogelijk te maken van tevoren het recht te kennen dat op de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap van toepassing zal zijn. Daarom dienen geharmoniseerde collisieregels te worden vastgesteld om tegenstrijdige uitkomsten te voorkomen. De hoofdregel moet ervoor zorgen dat de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap op voorzienbare wijze worden beheerst door een recht waarmee het nauw verbonden is. Dat recht moet, ter wille van de rechtszekerheid en om versnippering te voorkomen, de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap in hun geheel beheersen, dat wil zeggen alle gevolgen, ongeacht de aard van de vermogensbestanddelen en ongeacht de vraag of deze zich in een andere lidstaat dan wel in een derde staat bevinden.
Het door deze verordening aangewezen recht dient toepasselijk te zijn, ongeacht of dit het recht van een lidstaat is.
Om het de partners gemakkelijker te maken hun vermogen te beheren, dient deze verordening hun de mogelijkheid te bieden om uit de rechtsstelsels waarmee zij, bijvoorbeeld op grond van hun gewone verblijfplaats of hun nationaliteit, een nauwe band hebben, het recht te kiezen dat op de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap van toepassing is, ongeacht de aard van de vermogensbestanddelen en de plaats waar deze zich bevinden. Echter, teneinde te voorkomen dat de rechtskeuze geen enkel effect sorteert en de partners aldus in een juridisch vacuüm terechtkomen, dient de keuze van het toepasselijke recht te worden beperkt tot een recht dat vermogensrechtelijke gevolgen verbindt aan geregistreerde partnerschappen. Deze keuze kan te allen tijde worden gemaakt, vóór of samen met de registratie van het partnerschap of in de loop daarvan.
Om de rechtszekerheid van transacties te verzekeren en om te voorkomen dat op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen een ander recht van toepassing wordt zonder dat de partners daarvan op de hoogte worden gebracht, dient het op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap toepasselijk recht ongewijzigd te blijven behoudens als partijen uitdrukkelijk om de toepassing van een ander recht verzoeken. Deze wijziging mag geen terugwerkende kracht hebben, tenzij de partners uitdrukkelijk anders hebben bepaald. Hoe dan ook kan de wijziging geen afbreuk doen aan de rechten van derden.
Regels inzake de materiële en formele geldigheid van de rechtskeuzeovereenkomst dienen zo te worden geformuleerd dat de partners een beter geïnformeerde keuze kunnen maken en hun instemming wordt geëerbiedigd en aldus rechtszekerheid en een betere toegang tot de rechter worden bewerkstelligd. Wat de formele geldigheid betreft, dient te worden voorzien in bepaalde garanties die ervoor zorgen dat de partners zich bewust zijn van de consequenties van hun keuze. De overeenkomst over de keuze van het toepasselijke recht moet ten minste schriftelijk worden vastgelegd, worden gedagtekend en door beide partijen worden ondertekend. Indien het recht van de lidstaat waar de beide partners op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats hebben, evenwel bijkomende vormvereisten bevat, dienen deze in acht te worden genomen. Dergelijke bijkomende vereisten kunnen bijvoorbeeld bestaan in een lidstaat waar de rechtskeuzeovereenkomst in een vermogensrechtelijke overeenkomst tussen de geregistreerde partners wordt opgenomen. Indien de partners op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats hebben in verschillende lidstaten waarvan de wetgeving verschillende vormvereisten bevat, zou het moeten volstaan dat aan de vormvereisten van een dezer staten wordt voldaan. Indien slechts een van de partners op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst zijn gewone verblijfplaats heeft in een lidstaat waarvan de wetgeving bijkomende vormvereisten bevat, dient aan die vereisten te worden voldaan.
Een vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners bestaat uit bepalingen betreffende het vermogen van de partners die de lidstaten niet gelijkelijk toelaten en aanvaarden. Vermogensrechten verkregen ingevolge een vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners moeten in de lidstaten gemakkelijker kunnen worden aanvaard; daarom dienen er voorschriften inzake de formele geldigheid van vermogensrechtelijke overeenkomsten tussen partners te worden bepaald. De overeenkomst dient ten minste op schrift te worden gesteld, te worden gedagtekend en door beide partners te worden ondertekend. De overeenkomst moet echter ook voldoen aan aanvullende formelegeldigheidseisen die zijn bepaald in het recht dat krachtens deze verordening op de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap van toepassing is en in het recht van de lidstaat waar de partners hun gewone verblijfplaats hebben. In deze verordening dient tevens te worden bepaald welk recht van toepassing is op de materiële geldigheid van een dergelijke overeenkomst.
Indien er geen rechtskeuze is gemaakt, dient deze verordening met het oog op het verenigen van voorspelbaarheid en rechtszekerheid met de realiteit waarin het paar leeft, te bepalen dat het recht van de staat op grond waarvan het partnerschap verplicht werd geregistreerd teneinde het tot stand te brengen, van toepassing moet zijn op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap.
Waar in deze verordening verwezen wordt naar nationaliteit als aanknopingspunt, is de vraag hoe een persoon met een meervoudige nationaliteit moet worden beschouwd een prealabele vraag die buiten de werkingssfeer van deze verordening valt en moet worden overgelaten aan het nationaal recht alsmede, indien van toepassing, internationale overeenkomsten, met volledige inachtneming van de algemene beginselen van de Unie. Deze overweging mag geen gevolgen hebben voor de geldigheid van een rechtskeuze die in overeenstemming met deze verordening is gemaakt.
Met betrekking tot de aanwijzing van het recht dat bij gebreke van een rechtskeuze en van een vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap van toepassing is, dient de rechterlijke instantie van een lidstaat op verzoek van een van de partners, in uitzonderlijke gevallen — als de partners voor een lange tijd naar de staat van hun gewone verblijfplaats zijn verhuisd — te kunnen beslissen dat het recht van die staat van toepassing is indien de partners zich erop hebben verlaten. In geen geval kan de wijziging afbreuk doen aan de rechten van derden.
Het recht dat is aangewezen als het op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen toepasselijke recht, dient die gevolgen van het partnerschap te beheersen vanaf het tijdstip waarop de samenstelling wordt bepaald van het gemeenschappelijk en het persoonlijk vermogen van de partners tijdens het geregistreerde partnerschap en na de ontbinding van het partnerschap, totdat het vermogen is vereffend. Dat recht dient tevens de uitwerking van de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap op de rechtsbetrekkingen tussen een partner en derden te beheersen. Echter, het op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschapsovereenkomsten toepasselijke recht kan, met betrekking tot de rechtsgevolgen ervan, door een partner jegens een derde uitsluitend worden ingeroepen indien de rechtsbetrekkingen tussen de partner en de derde zijn ontstaan op een tijdstip waarop de derde van dat recht kennis had of had moeten hebben.
De gerechten en andere bevoegde instanties van een lidstaat dienen in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid te hebben om uit overwegingen van algemeen belang, zoals de bescherming van de politieke, maatschappelijke of economische organisatie van een lidstaat, uitzonderingsbepalingen van bijzonder dwingend recht toe te passen. Onder „bepalingen van bijzonder dwingend recht” moeten dus voorschriften van dwingende aard, zoals voorschriften ter bescherming van de gezinswoning, worden verstaan. Deze uitzondering op de toepassing van het op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap toepasselijke recht dient echter strikt te worden uitgelegd, zodat zij verenigbaar blijft met de algemene doelstelling van deze verordening.
Met het oog op het algemeen belang moeten de gerechten en andere instanties die bevoegd zijn in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid hebben om specifieke bepalingen van buitenlands recht buiten toepassing te laten indien de toepassing hiervan in een bepaalde zaak kennelijk onverenigbaar zou zijn met de openbare orde van de betrokken lidstaat. Niettemin mogen de gerechten of andere bevoegde instanties geen gebruik kunnen maken van de exceptie van openbare orde om het recht van een andere lidstaat buiten toepassing te laten of om te weigeren een gegeven beslissing, een authentieke akte of een gerechtelijke schikking uit een andere lidstaat te erkennen — dan wel, in voorkomend geval, te aanvaarden — of ten uitvoer te leggen indien dat in strijd zou zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („het Handvest”) en met name artikel 21 inzake het beginsel van non-discriminatie.
Aangezien er staten zijn waar twee of meer rechtsstelsels of gehelen van rechtsregels betreffende de in deze verordening geregelde materie naast elkaar bestaan, dient te worden bepaald in welke mate de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn in de verschillende territoriale eenheden van die staten.
Gelet op de algemene doelstelling van deze verordening, namelijk de wederzijdse erkenning van in de lidstaten gegeven beslissingen in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, dienen in deze verordening regels betreffende de erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen te worden vastgelegd die gelijkaardig zijn aan die welke de Unie reeds op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken heeft vastgesteld.
De stelsels voor de behandeling van zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen kunnen van lidstaat tot lidstaat verschillen; daarom dient deze verordening de aanvaarding en uitvoerbaarheid in alle lidstaten van authentieke akten in zaken betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen te waarborgen.
Authentieke akten dienen in een andere lidstaat dezelfde bewijskracht te hebben als in de lidstaat waar zij zijn verleden, of althans de daarmee meest vergelijkbare bewijskracht. Bij de vaststelling van de bewijskracht, of de meest vergelijkbare bewijskracht, van een bepaalde authentieke akte in een andere lidstaat dient te worden gelet op de aard en de reikwijdte van de bewijskracht van de authentieke akte in de lidstaat van oorsprong. De bewijskracht die in een andere lidstaat aan een bepaalde authentieke akte dient te worden toegekend, hangt dus af van het recht van de lidstaat van oorsprong.
De „authenticiteit” van een authentieke akte moet een autonoom begrip zijn, waaronder is begrepen de echtheid van de akte, de vormvereisten, de bevoegdheid van de instantie die de akte opmaakt en de procedure volgens welke de akte wordt opgemaakt. Hieronder dienen ook de feitelijke gegevens te worden verstaan die door de betrokken autoriteit in de authentieke akte zijn vastgelegd, bijvoorbeeld het feit dat de genoemde partijen voor haar op de genoemde datum zijn verschenen en de vermelde verklaringen hebben afgelegd. Een partij die de formele geldigheid van een authentieke akte wenst te betwisten, dient dit te doen voor het bevoegde gerecht van de lidstaat van herkomst van de authentieke akte, volgens het recht van die lidstaat.
Het begrip „de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen” dient te worden uitgelegd als een verwijzing naar de inhoud, voor wat betreft hetgeen materieel in de akte is vastgelegd. Een partij die de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen betwist, dient dit te doen voor de krachtens deze verordening bevoegde gerechten, die hierover moeten oordelen volgens het op de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap toepasselijke recht.
Indien een vraag betreffende de in een authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen bij wijze van incident voor een gerecht wordt opgeworpen, dient dit over de bevoegdheid te beschikken om die vraag te beantwoorden.
Een authentieke akte die wordt betwist, dient in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong geen bewijskracht te hebben zolang de betwistingszaak aanhangig is. Indien de betwisting zich beperkt tot een specifiek punt betreffende de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen, dient de betwiste authentieke akte, wat het bestreden punt betreft, in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong geen bewijskracht te hebben zolang de zaak aanhangig is. Een authentieke akte die naar aanleiding van een betwisting ongeldig is verklaard, dient niet langer bewijskracht te hebben.
De instantie die in het kader van de toepassing van deze verordening twee onverenigbare authentieke akten voorgelegd krijgt, dient te beoordelen welke van de akten, gelet op de concrete omstandigheden, de voorrang heeft, zo dat al van toepassing is. Indien uit de omstandigheden niet blijkt welke authentieke akte in voorkomend geval de voorrang heeft, moet de zaak worden beslecht door de krachtens deze verordening bevoegde gerechten of, indien de vraag als incident in een procedure wordt opgeworpen, door het voor die procedure aangezochte gerecht. In geval van onverenigbaarheid van een authentieke akte met een beslissing dient rekening te worden gehouden met de bij deze verordening bepaalde weigeringsgronden voor erkenning van een beslissing.
De erkenning en de tenuitvoerlegging van een beslissing betreffende de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerde partnerschap volgens deze verordening dienen op generlei wijze de erkenning in te houden van het geregistreerde partnerschap dat tot de beslissing aanleiding heeft gegeven.
Bepaald dient te worden hoe deze verordening zich verhoudt tot de bilaterale en de multilaterale overeenkomsten inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen waarbij de lidstaten partij zijn.
Om de toepassing van deze verordening te vergemakkelijken, dient aan de lidstaten de verplichting te worden opgelegd om bepaalde gegevens over hun wetgeving en procedures inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen mede te delen in het kader van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken dat bij Besluit 2001/470/EG van de Raad(8) is opgericht. Om het mogelijk te maken dat alle voor de toepassing van deze verordening relevante informatie tijdig in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt, dienen de lidstaten deze informatie tevens aan de Commissie mede te delen voordat deze verordening van toepassing wordt.
Eveneens met het oog op een vlotte toepassing van deze verordening en op het gebruik van moderne communicatietechnologie dienen standaardformulieren te worden voorgeschreven voor de verklaringen die zullen worden afgelegd in verband met het verzoek om verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing, een authentieke akte of een gerechtelijke schikking.
Voor de berekening van de in deze verordening bedoelde termijnen dient Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad(9) te worden toegepast.
Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend met betrekking tot het vaststellen en wijzigen van de verklaringen en formulieren betreffende de verklaring van uitvoerbaarheid van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend conform Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(10).
De uitvoeringshandelingen tot vaststelling en tot wijziging van de in deze verordening bedoelde verklaringen en formulieren dienen volgens de raadplegingsprocedure te worden vastgesteld.
De doelstellingen van deze verordening, te weten het vrije verkeer van personen in de Europese Unie, de mogelijkheid voor partners om hun vermogensrechtelijke betrekkingen onderling en tegenover derden te organiseren, zowel tijdens hun samenleven als bij de vereffening van hun goederen, alsook een grotere voorspelbaarheid en rechtszekerheid, kunnen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt; daarentegen kunnen de doelstellingen, vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening, beter op het niveau van de Europese Unie, waar passend door middel van een nauwere samenwerking tussen de lidstaten, worden gerealiseerd. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel dat is neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie is de Unie derhalve bevoegd tot handelen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die zijn erkend bij het Handvest, met name de artikelen 7, 9, 17, 21 en 47 die betrekking hebben op, respectievelijk, de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, het recht een gezin te stichten volgens de nationale wetten, het eigendomsrecht, het non-discriminatiebeginsel en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht. Deze verordening moet door de gerechten en andere bevoegde instanties van de lidstaten met inachtneming van deze rechten en beginselen worden toegepast,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Artikel 1 Toepassingsgebied
Deze verordening is van toepassing op de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.
Zij is niet van toepassing op fiscale zaken, douanezaken en bestuursrechtelijke zaken.
Deze verordening is niet van toepassing op:
de handelingsbevoegdheid van de partners;
het bestaan, de geldigheid of de erkenning van een geregistreerd partnerschap;
onderhoudsverplichtingen;
de erfopvolging van een overleden partner;
de sociale zekerheid;
in het geval van ontbinding of nietigverklaring van het geregistreerde partnerschap, de aanspraak op overgang tussen de partners van rechten op ouderdoms- of invaliditeitspensioen die gedurende het geregistreerde partnerschap zijn verworven en gedurende het geregistreerde partnerschap niet tot pensioeninkomen hebben geleid, of de aanpassing van dergelijke rechten;
de aard van de zakelijke rechten die rusten op vermogensbestanddelen, en
de inschrijving van rechten op onroerende en roerende zaken in een register, met inbegrip van de wettelijke voorschriften voor de inschrijving en de rechtsgevolgen van de inschrijving of van het achterwege blijven daarvan.
Artikel 2 Bevoegdheid ter zake van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen in de lidstaten
Deze verordening laat de bevoegdheid van de instanties van de lidstaten ter zake van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen onverlet.
Artikel 3 Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
„geregistreerd partnerschap”: de regeling inzake het samenleven van twee personen die bij wet is vastgesteld, waarvan registratie bij dezelfde wet verplicht is en die voldoet aan de bij die wet voor zijn totstandbrenging vastgestelde vormvereisten;
„vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap”: het geheel van regels betreffende de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen de partners onderling en tussen de partners en derden, die ten gevolge van de rechtsbetrekking die is ontstaan door de registratie of de ontbinding van het partnerschap bestaan;
„vermogensrechtelijke overeenkomst tussen partners”: iedere overeenkomst waarbij de partners of de toekomstige partners de vermogensrechtelijke gevolgen van hun geregistreerd partnerschap regelen;
„authentieke akte”, een document ter zake van de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap dat in een lidstaat formeel als authentieke akte is verleden of geregistreerd en waarvan de authenticiteit:
betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte, en
is vastgesteld door een overheidsinstantie of door een andere daartoe door de lidstaat van oorsprong bevoegd verklaarde instantie;
„beslissing”: iedere door een gerecht van een lidstaat inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, met inbegrip van de beslissing betreffende de vaststelling van het bedrag van de proceskosten door de griffier;
„gerechtelijke schikking”: een schikking inzake de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap, die door een gerecht is goedgekeurd of tijdens een procedure voor een gerecht is getroffen;
„lidstaat van oorsprong”: de lidstaat waar de beslissing is gegeven, de authentieke akte is verleden of de gerechtelijke schikking is goedgekeurd of getroffen;
„lidstaat van tenuitvoerlegging”: de lidstaat waar om erkenning en/of tenuitvoerlegging van de beslissing, de authentieke akte of de gerechtelijke schikking wordt verzocht.
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder „gerecht”: de rechterlijke instanties, en alle andere instanties en rechtsbeoefenaren met bevoegdheid ter zake van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, die rechterlijke functies vervullen, dan wel handelen op machtiging van of onder toezicht van een rechterlijke instantie, mits deze andere instanties en rechtsbeoefenaren waarborgen bieden inzake onpartijdigheid en het recht van partijen om te worden gehoord, en mits hun beslissingen overeenkomstig het recht van de lidstaat waar zij gevestigd zijn:
vatbaar zijn voor hoger beroep bij of herziening door een rechterlijke instantie, en
dezelfde rechtskracht en dezelfde rechtsgevolgen hebben als een beslissing van een rechterlijke instantie over dezelfde aangelegenheid.
De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 64 in kennis van de lijst van de in de eerste alinea bedoelde andere instanties en rechtsbeoefenaren.