Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels
Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 3,
Gezien Besluit (EU) 2016/954 van de Raad van 9 juni 2016 houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensstelsels van internationale paren, met name zowel huwelijksvermogensstelsels als de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen(1),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Parlement(2),
Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
De Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen waar het vrije verkeer van personen gewaarborgd is. Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van deze ruimte dient de Unie maatregelen te nemen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, met name indien dit nodig is voor het goed functioneren van de interne markt.
Overeenkomstig artikel 81, lid 2, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) kunnen dergelijke maatregelen ook de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie en jurisdictiegeschillen beogen.
Tijdens de bijeenkomst in Tampere op 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad het beginsel goedgekeurd dat de wederzijdse erkenning van vonnissen en andere beslissingen van rechterlijke instanties de hoeksteen van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken binnen de Unie vormt, en de Raad en de Commissie verzocht een programma van maatregelen ter uitvoering van dit beginsel vast te stellen.
De Commissie en de Raad hebben op 30 november 2000 een gemeenschappelijk programma betreffende maatregelen voor de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke en handelszaken(3) aangenomen. In dat programma worden maatregelen ter harmonisatie van het conflictenrecht aangemerkt als maatregelen die de wederzijdse erkenning van beslissingen vergemakkelijken, en wordt voorzien in het opstellen van een instrument inzake huwelijksvermogensstelsels.
De Europese Raad, op 4 en 5 november 2004 te Brussel bijeen, heeft een nieuw programma aangenomen, „Het Haags Programma — Versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie”(4). In dat programma verzocht de Raad de Commissie een groenboek in te dienen over het conflictenrecht inzake huwelijksvermogensregimes, met inbegrip van de kwestie van de bevoegdheid en de wederzijdse erkenning. In het programma wordt eveneens beklemtoond dat er een instrument op dit gebied moest worden aangenomen.
Op 17 juli 2006 heeft de Commissie een groenboek aangenomen over collisieregels op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, met inbegrip van de kwestie van de rechterlijke bevoegdheid en van de wederzijdse erkenning. Dit groenboek was het startsein voor een brede raadpleging over de problemen waarmee paren te maken krijgen bij de vereffening van hun gemeenschappelijk vermogen in een Europese context, en over de beschikbare rechtsmiddelen.
Tijdens zijn bijeenkomst van 10 en 11 december 2009 te Brussel heeft de Europese Raad een nieuw meerjarenprogramma aangenomen, „Het programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger”(5). In dat programma overwoog de Europese Raad dat wederzijdse erkenning moet worden uitgebreid tot gebieden waarop dit beginsel nog niet van toepassing is, maar die van groot belang zijn voor het dagelijks leven, zoals het huwelijksvermogensrecht, waarbij tegelijkertijd rekening dient te worden gehouden met de rechtsstelsels van de lidstaten, waaronder de openbare orde, en de nationale tradities op dit gebied.
In het „Verslag over het EU-burgerschap 2010: het wegnemen van belemmeringen voor de rechten van EU-burgers”, dat op 27 oktober 2010 is aangenomen, kondigde de Commissie de aanneming aan van een voorstel voor wetgeving dat de belemmeringen voor het vrije personenverkeer, met name de problemen die paren ondervinden bij het beheer of de verdeling van hun vermogen, wegneemt.
Op 16 maart 2011 nam de Commissie een voorstel aan voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, alsmede een voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.
De Raad concludeerde op zijn bijeenkomst van 3 december 2015 dat geen unanimiteit kon worden bereikt voor de vaststelling van de voorstellen voor verordeningen betreffende huwelijksvermogensstelsels en de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, en dat derhalve de samenwerkingsdoelstellingen op dit gebied niet binnen een redelijke termijn door de Unie in haar geheel konden worden bereikt.
Van december 2015 tot en met februari 2016 hebben België, Bulgarije, Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Kroatië, Italië, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slovenië, Finland en Zweden verzoeken aan de Commissie gericht waarin zij te kennen gaven dat zij onderling nauwere samenwerking wensten aan te gaan op het gebied van vermogensstelsels van internationale paren en met name van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels en de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, en waarbij zij de Commissie verzochten aan de Raad een voorstel in die zin voor te leggen. In maart 2016 heeft Cyprus bij brief aan de Commissie zijn wens te kennen gegeven aan de totstandbrenging van de nauwere samenwerking deel te nemen; Cyprus heeft deze wens vervolgens herhaald tijdens de werkzaamheden van de Raad.
Op 9 juni 2016 heeft de Raad Besluit (EU) 2016/954 vastgesteld waarbij machtiging wordt verleend voor deze nauwere samenwerking.
Overeenkomstig artikel 328, lid 1, VWEU dient nauwere samenwerking open te staan voor alle lidstaten op het moment waarop zij wordt aangegaan, mits de deelnemingsvoorwaarden worden nageleefd die eventueel zijn vastgesteld bij het besluit waarbij toestemming wordt verleend. Deelneming op een later tijdstip dient steeds mogelijk te blijven, mits, naast de genoemde voorwaarden, de in dit kader reeds vastgestelde handelingen worden nageleefd. De Commissie en de aan een nauwere samenwerking deelnemende lidstaten dienen erop toe te zien dat de deelneming van zo veel mogelijk lidstaten wordt bevorderd. Deze verordening dient alleen in al haar onderdelen verbindend en rechtstreeks toepasselijk te zijn in de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking op het gebied van de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensstelsels van internationale paren, met name zowel huwelijksvermogensstelsels als de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen, overeenkomstig Besluit (EU) 2016/954 of overeenkomstig een krachtens artikel 331, lid 1, tweede of derde alinea, VWEU vastgesteld besluit.
Overeenkomstig artikel 81 VWEU dient deze verordening van toepassing te zijn op huwelijksvermogensstelsels met grensoverschrijdende gevolgen.
Om gehuwde paren rechtszekerheid in vermogensrechtelijk opzicht en een zekere mate van voorspelbaarheid te bieden, dienen alle regels betreffende huwelijksvermogensstelsels in één instrument te worden opgenomen.
Met het oog hierop dienen in deze verordening voorschriften te worden samengebracht inzake rechterlijke bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning of, in voorkomend geval, aanvaarding, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen, authentieke akten en gerechtelijke schikkingen.
Deze verordening bevat geen definitie van „huwelijk”; dit begrip wordt in het nationale recht van de lidstaten gedefinieerd.
Het toepassingsgebied van deze verordening dient alle civielrechtelijke aspecten van huwelijksvermogensstelsels te bestrijken, zowel het dagelijkse beheer van het huwelijksvermogen van de echtgenoten als de vereffening van dat vermogen, in het bijzonder ten gevolge van scheiding of overlijden van een van de echtgenoten. Voor de toepassing van deze verordening dient „huwelijksvermogensstelsel” te worden opgevat als een autonoom begrip, waaronder niet alleen de regels moeten worden verstaan waarvan de echtgenoten niet mogen afwijken, maar ook die welke de echtgenoten volgens het toepasselijke recht vrij kunnen overeenkomen, en de eventuele standaardregels van het toepasselijke recht. Het omvat, naast de door bepaalde nationale rechtsstelsels opgestelde specifieke en op het huwelijk toegespitste vermogensrechtelijke regelingen, ook de regeling van het vermogensrecht tussen de echtgenoten onderling en jegens derden die rechtstreeks volgt uit de sluiting of de ontbinding van het huwelijk.
Duidelijkheidshalve dient een aantal zaken die geacht zouden kunnen worden verband te houden met het huwelijksvermogensstelsel, uitdrukkelijk van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten.
Bijgevolg dient deze verordening niet van toepassing te zijn op vragen in verband met de handelingsbevoegdheid van de echtgenoten; de specifieke bevoegdheden en rechten die elk van de echtgenoten of beide echtgenoten onderling of jegens derden bezitten met betrekking tot vermogensbestanddelen, dienen echter wel onder deze verordening te vallen.
Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op prealabele vragen, zoals het bestaan, de geldigheid en de erkenning van een huwelijk; daarop blijft het nationale recht van de lidstaten, met inbegrip van de voorschriften van hun internationaal privaatrecht, van toepassing.
Aangezien de onderhoudsverplichtingen tussen echtgenoten zijn geregeld bij Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad(6), dienen zij van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten, evenals alle vraagstukken in verband met de erfopvolging van een overleden echtgenoot, aangezien zij zijn geregeld bij Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad(7).
Aangelegenheden in verband met de aanspraak op overgang tussen de echtgenoten van gedurende het huwelijk verworven rechten, ongeacht de aard ervan, op een ouderdoms- of invaliditeitspensioen, welke gedurende het huwelijk niet tot pensioeninkomen hebben geleid, en de aanpassing van overgegane rechten, dienen, gelet op de specifieke regelingen in de lidstaten, te worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze verordening. Deze uitsluiting dient evenwel in enge zin te worden uitgelegd. Bijgevolg zijn met name de classificatie van pensioenelementen, de reeds tijdens het huwelijk aan een echtgenoot betaalde bedragen en de vergoeding die mogelijk wordt toegekend in het geval van een pensioen dat met gemeenschappelijk vermogen is opgebouwd, kwesties die in deze verordening behoren te worden geregeld.
Deze verordening dient te voorzien in de mogelijkheid dat, als gevolg van het huwelijksvermogensstelsel, rechten op onroerende of roerende zaken tot stand worden gebracht of worden overgedragen, zoals dat is bepaald in het op dat stelsel toepasselijke recht. Deze verordening dient echter het beperkte aantal („numerus clausus”) zakelijke rechten zoals het nationale recht van sommige lidstaten dat kent, onverlet te laten. Van een lidstaat mag niet worden gevraagd een zakelijk recht op een vermogensbestanddeel dat zich in die lidstaat bevindt, te erkennen, indien het recht van die lidstaat een dergelijk zakelijk recht niet kent.
Om de echtgenoten evenwel in staat te stellen om in een andere lidstaat de rechten te genieten die door het huwelijksvermogensstelsel zijn ontstaan of op hen zijn overgegaan, dient deze verordening erin te voorzien dat een onbekend zakelijk recht in overeenstemming wordt gebracht met het meest vergelijkbare zakelijk recht volgens het recht van die andere lidstaat. In het kader van een dergelijke aanpassing dient rekening te worden gehouden met de doelstellingen en de belangen die door het specifieke zakelijk recht worden nagestreefd en met de daaraan verbonden rechtsgevolgen. Teneinde het meest vergelijkbare nationale zakelijk recht te bepalen, kunnen de instanties of bevoegde personen van de staat waarvan het recht op het huwelijksvermogensstelsel van toepassing is, om nadere informatie over de aard en de rechtsgevolgen van het recht worden verzocht. Voor dat doel kan gebruik worden gemaakt van de bestaande netwerken voor justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken en van alle andere beschikbare kanalen waarlangs een beter inzicht in het buitenlandse recht te krijgen is.
De aanpassing van onbekende zakelijke rechten, waarin bij deze verordening uitdrukkelijk is voorzien, dient andere vormen van aanpassing in het kader van de toepassing van deze verordening onverlet te laten.
De voorwaarden voor de inschrijving in een register van een recht op een onroerende of roerende zaak dienen van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten. Het is derhalve aan het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden (voor onroerende zaken de lex rei sitae) om te bepalen onder welke wettelijke voorwaarden en op welke wijze de inschrijving moet plaatsvinden en welke instanties, zoals het kadaster of een notaris, ermee belast zijn na te gaan of aan alle voorwaarden is voldaan en of de aangeboden of opgemaakte akten volledig zijn of de noodzakelijke informatie bevatten. De instanties kunnen met name nagaan of het recht van een echtgenoot op een goed uit de nalatenschap dat in het ter inschrijving aangeboden document staat vermeld, een recht is dat als zodanig is geregistreerd of waarvan anderszins het bewijs wordt geleverd conform het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden. Om te voorkomen dat documenten opnieuw moeten worden opgemaakt, dienen documenten die afkomstig zijn van de bevoegde instanties van een andere lidstaat en op grond van deze verordening worden verspreid, door de registrerende instantie te worden aanvaard. Dit mag de bij de inschrijving betrokken autoriteiten niet beletten de persoon die om inschrijving verzoekt, te vragen om zodanige aanvullende informatie te verstrekken of zodanige aanvullende stukken over te leggen, als vereist onder het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden, zoals gegevens of documenten in verband met de betaling van belastingen. De bevoegde autoriteit kan de persoon die om inschrijving verzoekt, mededelen hoe de ontbrekende gegevens of documenten kunnen worden verstrekt.
De rechtsgevolgen van de inschrijving van een recht dienen eveneens van het toepassingsgebied te worden uitgesloten. Het is derhalve het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden dat bepaalt of de inschrijving bijvoorbeeld van declaratoire dan wel van constitutieve aard is. Daar waar bijvoorbeeld voor de verkrijging van een recht op een onroerende zaak volgens het recht van de lidstaat waar het register wordt gehouden inschrijving vereist is omwille van de werking erga omnes van de registers of ter bescherming van rechtshandelingen, dient het tijdstip van verkrijging derhalve door het recht van die lidstaat te worden bepaald.
Deze verordening dient de verschillende stelsels die in de lidstaten voor de behandeling van huwelijksvermogensrechtelijke zaken worden toegepast te eerbiedigen. In deze verordening dient derhalve aan de term „gerecht” een ruime betekenis te worden gegeven, die niet alleen gerechten in de strikte zin van het woord omvat die gerechtelijke taken vervullen, maar ook bijvoorbeeld notarissen in sommige lidstaten die in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel, net als gerechten, gerechtelijke taken vervullen, en ook notarissen en rechtsbeoefenaren die, in sommige lidstaten, ter zake van een bepaald huwelijksvermogensstelsel gerechtelijke taken vervullen krachtens een door een gerecht gegeven volmacht. Alle gerechten, zoals in deze verordening gedefinieerd, dienen aan de in deze verordening vastgelegde bevoegdheidsregels gebonden te zijn. Daarentegen dient de term „gerecht” geen betrekking te hebben op de niet-rechterlijke instanties van een lidstaat die krachtens het nationale recht bevoegd zijn zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel te behandelen, zoals de notarissen in de meeste lidstaten, waar zij meestal geen gerechtelijke taken vervullen.
Krachtens deze verordening dienen notarissen die bevoegd zijn op het gebied van het huwelijksvermogensstelsel in de lidstaten die bevoegdheid uit te kunnen oefenen. Of notarissen in een bepaalde lidstaat al dan niet aan de bevoegdheidsregels van deze verordening gebonden zijn, dient af te hangen van de vraag of zij voor de toepassing van deze verordening al dan niet onder het begrip „gerecht” vallen.
De circulatie van akten op het gebied van huwelijksvermogensstelsels die door notarissen in de lidstaten zijn opgemaakt, dient overeenkomstig deze verordening plaats te vinden. Wanneer notarissen gerechtelijke functies uitoefenen, dienen zij gebonden te zijn aan de bevoegdheidsregels van deze verordening; de circulatie van hun beslissingen moet in overeenstemming met de regels van deze verordening inzake erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen geschieden. Buiten de uitoefening van een gerechtelijke functie dienen notarissen niet aan die bevoegdheidsregels gebonden te zijn en de door hen opgemaakte authentieke akten dienen te circuleren overeenkomstig de voorschriften van deze verordening betreffende authentieke akten.
Met het oog op de toenemende mobiliteit van paren tijdens het huwelijk en ter wille van een goede rechtsbedeling dienen de bevoegdheidsregels in deze verordening de burgers in staat te stellen hun verschillende samenhangende procedures door de gerechten van dezelfde lidstaat te laten behandelen. Daartoe dient deze verordening te beogen dat de rechterlijke bevoegdheid inzake het huwelijksvermogensstelsel wordt geconcentreerd in de lidstaat waarvan de gerechten worden aangezocht in zaken betreffende de erfopvolging van een echtgenoot, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 650/2012, of de echtscheiding, de scheiding van tafel en bed of de nietigverklaring van het huwelijk, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad(8).
In deze verordening dient te worden bepaald dat in gevallen waarin een zaak betreffende de erfopvolging van een echtgenoot aanhangig is bij een op grond van Verordening (EU) nr. 650/2012 aangezocht gerecht van een lidstaat, de gerechten van die staat bevoegd moeten zijn om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel welke met die erfopvolging verband houden.
Evenzo dienen kwesties betreffende het huwelijksvermogensstelsel die zich voordoen in een bij een gerecht van een lidstaat op grond van Verordening (EG) nr. 2201/2003 ingestelde procedure ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, door de gerechten van die lidstaat te worden behandeld, tenzij de bevoegdheid om over de echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk te beslissen slechts op een specifieke bevoegdheidsgrond kan berusten. In die gevallen mag niet zonder een overeenkomst tussen de echtgenoten worden toegestaan dat de bevoegdheid wordt geconcentreerd.
In zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel die geen verband houden met een bij een gerecht van een lidstaat aanhangige procedure ter zake van de erfopvolging van een echtgenoot dan wel echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, dient deze verordening te voorzien in een reeks aanknopingspunten voor het vaststellen van de bevoegdheid, te beginnen met de gewone verblijfplaats van de echtgenoten op het tijdstip waarop het gerecht wordt aangezocht. Deze aanknopingspunten worden vastgesteld om rekening te houden met de toenemende mobiliteit van burgers en ervoor te zorgen dat er een reëel aanknopingspunt bestaat tussen de echtgenoten en de lidstaat waar de rechterlijke bevoegdheid wordt uitgeoefend.
Ten behoeve van de rechtszekerheid, de voorspelbaarheid en de autonomie van partijen dient deze verordening partijen in bepaalde omstandigheden de mogelijkheid te bieden om bij overeenkomst een forumkeuze te maken ten gunste van de gerechten van de lidstaat waarvan het recht toepasselijk is of van de gerechten van de lidstaat van sluiting van het huwelijk.
Voor de toepassing van deze verordening en om alle mogelijke situaties te bestrijken, dient de lidstaat van sluiting van het huwelijk de lidstaat te zijn waarvan de instanties het huwelijk hebben gesloten.
Een gerecht van een lidstaat kan oordelen dat het huwelijk in kwestie uit hoofde van het internationaal privaatrecht van die lidstaat niet kan worden erkend ter fine van een procedure betreffende het huwelijksvermogensstelsel. In dat geval kan het uitzonderlijk nodig zijn zich uit hoofde van deze verordening onbevoegd te verklaren. De gerechten moeten snel handelen en de betrokken partij moet de zaak aanhangig kunnen maken in iedere andere lidstaat die op grond van een aanknopingspunt rechterlijke bevoegdheid heeft, ongeacht de rangorde van de bevoegdheidsgronden, waarbij tegelijkertijd de autonomie van de partijen wordt geëerbiedigd. Een gerecht dat na een onbevoegdverklaring wordt aangezocht, niet zijnde een gerecht van de lidstaat van sluiting van het huwelijk, kan bij wijze van uitzondering genoodzaakt zijn zich tevens onder dezelfde voorwaarden onbevoegd te verklaren. De combinatie van de verschillende regels van rechterlijke bevoegdheid moet echter garanderen dat de partijen over alle mogelijkheden beschikken om de gerechten van een lidstaat aan te zoeken die de rechterlijke bevoegdheid aanvaarden teneinde uitvoering te geven aan hun huwelijksvermogensstelsel.
Deze verordening mag de partijen niet beletten om hun zaak aangaande het huwelijksvermogensstelsel buitengerechtelijk minnelijk te schikken, bijvoorbeeld voor een notaris, in een lidstaat naar keuze indien het recht van die lidstaat dat mogelijk maakt. Dit moet mogelijk zijn zelfs als het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht niet het recht van die lidstaat is.
Om ervoor te zorgen dat de gerechten van alle lidstaten op dezelfde gronden bevoegdheid kunnen aannemen ten aanzien van huwelijksvermogensstelsels van echtgenoten, dient deze verordening op limitatieve wijze te voorzien in de gronden voor het kunnen aannemen van subsidiaire rechterlijke bevoegdheid.
Met name om gevallen van rechtsweigering te verhelpen, dient in deze verordening ook een forum necessitatis te worden opgenomen, waardoor een gerecht van een lidstaat bij wijze van uitzondering kan beslissen in een geschil betreffende een huwelijksvermogensstelsel dat nauw verbonden is met een derde staat. Een dergelijk uitzonderlijk geval kan worden verondersteld als een procedure in de betrokken derde staat onmogelijk blijkt, bijvoorbeeld door een burgeroorlog, of als van een echtgenoot redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij in die staat een procedure aanhangig maakt of voert. Het forum necessitatis kan zijn bevoegdheid evenwel alleen uitoefenen als het geschil voldoende nauw verbonden is met de lidstaat van het aangezochte gerecht.
Met het oog op een ordelijke rechtspleging moet worden voorkomen dat in verschillende lidstaten onderling onverenigbare beslissingen worden gegeven. Daarom moet deze verordening voorzien in algemene procedureregels die vergelijkbaar zijn met die welke vervat zijn in andere regelgeving van de Unie op het gebied van justitiële samenwerking in civiele zaken. Eén dergelijke regel is de litispendentieregel die in werking treedt wanneer hetzelfde geschil betreffende een huwelijksvermogensstelsel bij verschillende gerechten in verschillende lidstaten wordt aangebracht. Deze regel bepaalt dan welk gerecht de zaak verder dient te behandelen.
Om burgers met volledige rechtszekerheid te laten profiteren van de voordelen van de interne markt, dient deze verordening het hun mogelijk te maken van tevoren het recht te kennen dat op hun huwelijksvermogensstelsel van toepassing zal zijn. Daarom dienen geharmoniseerde collisieregels te worden vastgesteld om tegenstrijdige uitkomsten te voorkomen. De hoofdregel moet ervoor zorgen dat het huwelijksvermogensstelsel op voorzienbare wijze wordt beheerst door een recht waarmee het nauw verbonden is. Dat recht moet, ter wille van de rechtszekerheid en om versnippering van het huwelijksvermogensstelsel te voorkomen, het stelsel in zijn geheel beheersen, dat wil zeggen alle vermogensbestanddelen die eronder vallen, ongeacht hun aard en ongeacht de vraag of deze zich in een andere lidstaat dan wel in een derde staat bevinden.
Het door deze verordening aangewezen recht dient toepasselijk te zijn, ongeacht of dit het recht van een lidstaat is.
Om het de echtgenoten gemakkelijker te maken hun vermogen te beheren, dient deze verordening hun de mogelijkheid te bieden om uit de rechtsstelsels waarmee zij op grond van hun gewone verblijfplaats of hun nationaliteit een nauwe band hebben, het recht te kiezen dat op hun huwelijksvermogensstelsel van toepassing is, ongeacht de aard van de vermogensbestanddelen en de plaats waar deze zich bevinden. Deze keuze kan te allen tijde worden gemaakt: vóór het huwelijk, bij de sluiting van het huwelijk of in de loop van het huwelijk.
Om rechtszekerheid van transacties te verzekeren en om te voorkomen dat op het huwelijksvermogensstelsel een ander recht van toepassing wordt zonder dat de echtgenoten daarvan op de hoogte worden gebracht, dient op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijk recht ongewijzigd te blijven behoudens als partijen uitdrukkelijk om de toepassing van een ander recht verzoeken. Deze wijziging mag geen terugwerkende kracht hebben, tenzij de echtgenoten uitdrukkelijk anders bepalen. Hoe dan ook kan de wijziging geen afbreuk doen aan de rechten van derden.
Regels inzake de materiële en formele geldigheid van de rechtskeuzeovereenkomst dienen zo te worden geformuleerd dat de echtgenoten een beter geïnformeerde keuze kunnen maken en hun instemming wordt geëerbiedigd en aldus rechtszekerheid en een betere toegang tot de rechter worden verzekerd. Wat de formele geldigheid betreft, dient te worden voorzien in bepaalde garanties die ervoor zorgen dat de echtgenoten zich bewust zijn van de consequenties van hun keuze. De overeenkomst over de keuze van het toepasselijke recht moet ten minste schriftelijk worden vastgelegd, worden gedagtekend en door beide partijen worden ondertekend. Indien het recht van de lidstaat waar de beide echtgenoten op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats hebben, evenwel bijkomende vormvereisten bevat, dienen deze in acht te worden genomen. Indien de echtgenoten op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst hun gewone verblijfplaats hebben in verschillende lidstaten waarvan de wetgeving verschillende vormvereisten bevat, moet het volstaan dat aan de vormvereisten van een dezer staten wordt voldaan. Indien slechts een van de echtgenoten op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst zijn gewone verblijfplaats heeft in een lidstaat waarvan de wetgeving bijkomende vormvereisten bevat, dient aan die vereisten te worden voldaan.
Huwelijkse voorwaarden zijn bepalingen betreffende het huwelijksvermogen die de lidstaten niet gelijkelijk toestaan en aanvaarden. Huwelijksvermogensrechten die ten gevolge van huwelijkse voorwaarden zijn verkregen, moeten in de lidstaten gemakkelijker kunnen worden aanvaard; daarom dienen er voorschriften inzake de formele geldigheid van huwelijkse voorwaarden te worden vastgesteld. De huwelijkse voorwaarden dienen ten minste op schrift te worden gesteld, te worden gedagtekend en door beide echtgenoten te worden ondertekend. De huwelijkse voorwaarden moeten echter ook voldoen aan aanvullende formele geldigheidseisen die zijn bepaald in het recht dat krachtens deze verordening op het huwelijksvermogensstelsel van toepassing is, en in het recht van de lidstaat waar de echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben. In deze verordening dient tevens te worden bepaald welk recht van toepassing is op de materiële geldigheid van die voorwaarden.
Indien er geen rechtskeuze is gemaakt, dient deze verordening, met het oog op het verenigen van voorspelbaarheid en rechtszekerheid met de realiteit waarin het paar leeft, geharmoniseerde collisieregels te introduceren om volgens een reeks aanknopingspunten te bepalen welk recht op het gehele vermogen van de echtgenoten van toepassing is. Zo dient de eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats van de echtgenoten kort na de huwelijkssluiting het eerste criterium te vormen vóór het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten op het tijdstip waarop het huwelijk werd gesloten. Als geen van deze criteria van toepassing is, of bij gebreke van een eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats als de echtgenoten bij het sluiten van het huwelijk dubbele gemeenschappelijke nationaliteiten hebben, dient het recht van de staat waarmee de echtgenoten de nauwste band hebben als derde criterium te worden gebruikt. Bij de toepassing van dit laatste criterium moeten alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen en moet worden verduidelijkt dat deze banden in overweging moeten worden genomen zoals die bestonden ten tijde van de huwelijkssluiting.
Waar in deze verordening verwezen wordt naar nationaliteit als aanknopingspunt, is de vraag hoe een persoon met een meervoudige nationaliteit moet worden beschouwd een prealabele vraag die buiten de werkingssfeer van deze verordening valt en moet worden overgelaten aan het nationaal recht alsmede, indien van toepassing, internationale overeenkomsten, met volledige inachtneming van de algemene beginselen van de Unie. Deze overweging mag geen gevolgen hebben voor de geldigheid van een rechtskeuze die in overeenstemming met deze verordening is gemaakt.
Met betrekking tot de aanwijzing van het recht dat bij gebreke van een rechtskeuze en van huwelijkse voorwaarden op het huwelijksvermogensstelsel van toepassing is, dient de rechterlijke instantie van een lidstaat, op verzoek van een van de echtgenoten, in uitzonderlijke gevallen, als de echtgenoten voor een lange tijd naar de staat van hun gewone verblijfplaats zijn verhuisd, te kunnen beslissen dat het recht van die staat van toepassing kan zijn indien de echtgenoten zich erop hebben verlaten. In geen geval kan de wijziging afbreuk doen aan de rechten van derden.
Het recht dat is aangewezen als het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht, dient het huwelijksvermogensstelsel te beheersen vanaf het tijdstip waarop de samenstelling wordt bepaald van het gemeenschappelijk en het persoonlijk vermogen van de echtgenoten gedurende het huwelijk en na de ontbinding van het huwelijk, totdat het vermogen is vereffend. Dat recht dient tevens de gevolgen van het huwelijksvermogensstelsel op de rechtsbetrekkingen tussen een echtgenoot en derden te beheersen. Echter, het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht kan, met betrekking tot de rechtsgevolgen ervan, door een echtgenoot jegens een derde uitsluitend worden ingeroepen indien de rechtsbetrekkingen tussen de echtgenoot en de derde zijn ontstaan op een tijdstip waarop de derde van dat recht kennis had of had moeten hebben.
De gerechten en andere bevoegde instanties van een lidstaat dienen in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid te hebben om uit overwegingen van algemeen belang, zoals de bescherming van de politieke, maatschappelijke of economische organisatie van een lidstaat, uitzonderingsbepalingen van bijzonder dwingend recht toe te passen. Onder „bepalingen van bijzonder dwingend recht” moeten dus voorschriften van dwingende aard, zoals voorschriften ter bescherming van de gezinswoning, worden verstaan. Deze uitzondering op de toepassing van het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht dient echter strikt te worden uitgelegd, zodat zij verenigbaar blijft met de algemene doelstelling van deze verordening.
Met het oog op het algemeen belang dienen de gerechten en andere in huwelijksvermogensrechtelijke kwesties bevoegde instanties van de lidstaten in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid te hebben om specifieke bepalingen van buitenlands recht buiten toepassing te laten, indien de toepassing hiervan in een bepaalde zaak kennelijk onverenigbaar zou zijn met de openbare orde van de betrokken lidstaat. Niettemin mogen de gerechten of andere bevoegde instanties geen gebruik kunnen maken van de exceptie van openbare orde om het recht van een andere lidstaat buiten toepassing te laten of om te weigeren een gegeven beslissing, een authentieke akte of een gerechtelijke schikking uit een andere lidstaat te erkennen — dan wel, in voorkomend geval, te aanvaarden — of ten uitvoer te leggen, indien dat in strijd zou zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („het Handvest”), en met name artikel 21 inzake het beginsel van non-discriminatie.
Aangezien er staten zijn waar twee of meer rechtsstelsels of gehelen van rechtsregels betreffende de in deze verordening geregelde materie naast elkaar bestaan, dient te worden bepaald in welke mate de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn in de verschillende territoriale eenheden van die staten.
Gelet op de algemene doelstelling van deze verordening, namelijk de wederzijdse erkenning van in de lidstaten gegeven beslissingen in huwelijksvermogensrechtelijke zaken, dienen in deze verordening regels betreffende de erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen te worden vastgelegd die gelijkaardig zijn aan die welke de Unie reeds op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken heeft vastgesteld.
De stelsels voor de behandeling van huwelijksvermogensrechtelijke zaken kunnen van lidstaat tot lidstaat verschillen; daarom dient deze verordening de aanvaarding en uitvoerbaarheid in alle lidstaten van authentieke akten in huwelijksvermogensrechtelijke zaken te waarborgen.
Authentieke akten dienen in een andere lidstaat dezelfde bewijskracht te hebben als in de lidstaat waar zij zijn verleden, of de daarmee meest vergelijkbare bewijskracht. Bij de vaststelling van de bewijskracht, of de meest vergelijkbare bewijskracht, van een bepaalde authentieke akte in een andere lidstaat dient te worden gelet op de aard en de reikwijdte van de bewijskracht van de authentieke akte in de lidstaat van oorsprong. De bewijskracht die in een andere lidstaat aan een bepaalde authentieke akte dient te worden toegekend, hangt dus af van het recht van de lidstaat van oorsprong.
De „authenticiteit” van een authentieke akte moet een autonoom begrip zijn, waaronder is begrepen de echtheid van de akte, de vormvereisten, de bevoegdheid van de instantie die de akte opmaakt en de procedure volgens welke de akte wordt opgemaakt. Hieronder dienen ook de feitelijke gegevens te worden verstaan die door de betrokken autoriteit in de authentieke akte zijn vastgelegd, bijvoorbeeld het feit dat de genoemde partijen voor haar op de genoemde datum zijn verschenen en de vermelde verklaringen hebben afgelegd. Een partij die de authenticiteit van een authentieke akte wenst te betwisten, dient dit te doen voor het bevoegde gerecht van de lidstaat van herkomst van de authentieke akte, volgens het recht van die lidstaat.
Het begrip „de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen” dient te worden uitgelegd als een verwijzing naar de inhoud, voor wat betreft hetgeen materieel in de akte is vastgelegd. Een partij die de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen betwist, dient dit te doen voor de krachtens deze verordening bevoegde gerechten, die hierover moeten oordelen volgens het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht.
Indien een vraag betreffende de in een authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen bij wijze van incident voor een gerecht van een lidstaat wordt opgeworpen, dient dit over de bevoegheid te beschikken om die vraag te beantwoorden.
Een authentieke akte die wordt betwist, dient in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong geen bewijskracht te hebben zolang de betwistingszaak aanhangig is. Indien de betwisting zich beperkt tot een specifiek punt betreffende de in de authentieke akte vastgelegde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen, dient de betwiste authentieke akte, wat het bestreden punt betreft, in een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong geen bewijskracht te hebben zolang de zaak aanhangig is. Een authentieke akte die naar aanleiding van een betwisting ongeldig is verklaard, dient niet langer bewijskracht te hebben.
De instantie die in het kader van de toepassing van deze verordening twee onverenigbare authentieke akten voorgelegd krijgt, dient te beoordelen welke van de akten, en gelet op de concrete omstandigheden, de voorrang heeft, zo dat al van toepassing is. Indien uit de omstandigheden niet blijkt welke authentieke akte in voorkomend geval de voorrang heeft, moet de kwestie worden beslecht door de krachtens deze verordening bevoegde gerechten of, indien de kwestie als incident in de procedure wordt opgeworpen, door het voor die procedure aangezochte gerecht. In geval van onverenigbaarheid van een authentieke akte met een beslissing dient rekening te worden gehouden met de bij deze verordening bepaalde weigeringsgronden voor erkenning van een beslissing.
De erkenning en de tenuitvoerlegging van een beslissing betreffende het huwelijksvermogensstelsel volgens deze verordening dienen op generlei wijze de erkenning in te houden van het huwelijk dat ten grondslag ligt aan het huwelijksvermogensstelsel dat tot de beslissing aanleiding heeft gegeven.
Bepaald dient te worden hoe deze verordening zich verhoudt tot de bilaterale en de multilaterale overeenkomsten inzake huwelijksvermogensstelsels waarbij de lidstaten partij zijn.
Deze verordening belet niet dat lidstaten die partij zijn bij de Overeenkomst van 6 februari 1931 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden houdende bepalingen van internationaal recht ter zake van huwelijk, adoptie en voogdij, zoals herzien in 2006, bij het Verdrag van 19 november 1934 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden houdende bepalingen van internationaal privaatrecht betreffende erfopvolging, testamenten en beheer van de nalatenschap, zoals herzien in juni 2012, en bij de Overeenkomst van 11 oktober 1977 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in burgerlijke zaken, sommige bepalingen van die verdragen blijven toepassen, voor zover die voorzien in vereenvoudigde en snellere procedures voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels.
Om de toepassing van deze verordening te vergemakkelijken, dient aan de lidstaten de verplichting te worden opgelegd om bepaalde gegevens over hun wetgeving en procedures inzake huwelijksvermogensstelsels mede te delen in het kader van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken dat bij Besluit 2001/470/EG van de Raad(9) is opgericht. Om het mogelijk te maken dat alle voor de toepassing van deze verordening relevante informatie tijdig in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt, dienen de lidstaten deze informatie tevens aan de Commissie mede te delen voordat deze verordening van toepassing wordt.
Eveneens met het oog op een vlotte toepassing van deze verordening en op het gebruik van moderne communicatietechnologie dienen standaardformulieren te worden voorgeschreven voor de verklaringen die zullen worden afgelegd in verband met het verzoek om verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing, een authentieke akte of een gerechtelijke schikking.
Voor de berekening van de in deze verordening bedoelde termijnen en vervaltijden dient Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad(10) te worden toegepast.
Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden toegekend met betrekking tot het vaststellen en wijzigen van de verklaringen en formulieren betreffende de verklaring van uitvoerbaarheid van beslissingen, gerechtelijke schikkingen en authentieke akten. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend conform Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(11).
De uitvoeringshandelingen tot vaststelling en tot wijziging van de in deze verordening bedoelde verklaringen en formulieren dienen volgens de raadplegingsprocedure te worden vastgesteld.
De doelstellingen van deze verordening, te weten het vrije verkeer van personen in de Unie, de mogelijkheid voor echtgenoten om hun vermogensrechtelijke betrekkingen onderling en tegenover derden zowel tijdens hun samenleven als bij de vereffening van hun goederen te organiseren, alsook een grotere voorspelbaarheid en rechtszekerheid, kunnen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt; daarentegen kunnen die doelstellingen, vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening, beter op het niveau van de Europese Unie, waar passend door middel van een nauwere samenwerking tussen de lidstaten, worden gerealiseerd. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel dat is neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), is de Unie derhalve bevoegd tot handelen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die zijn erkend bij het Handvest, met name de artikelen 7, 9, 17, 21 en 47, die betrekking hebben op, respectievelijk, de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, het recht te huwen en het recht een gezin te stichten volgens de nationale wetten, het eigendomsrecht, het non-discriminatiebeginsel en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht. Deze verordening moet door de gerechten en andere bevoegde instanties van de lidstaten met inachtneming van deze rechten en beginselen worden toegepast,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Artikel 1 Toepassingsgebied
Deze verordening is van toepassing op huwelijksvermogensstelsels.
Zij is niet van toepassing op fiscale zaken, douanezaken en bestuursrechtelijke zaken.
Deze verordening is niet van toepassing op:
de handelingsbevoegdheid van de echtgenoten,
het bestaan, de geldigheid of de erkenning van een huwelijk,
onderhoudsverplichtingen,
de erfopvolging van een overleden echtgenoot,
de sociale zekerheid,
in het geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, de aanspraak op overgang tussen de echtgenoten van rechten op ouderdoms- of invaliditeitspensioen die gedurende het huwelijk zijn verworven en gedurende het huwelijk niet tot pensioeninkomen hebben geleid, of de aanpassing van dergelijke rechten,
de aard van de zakelijke rechten die rusten op vermogensbestanddelen, en
de inschrijving van rechten op onroerende en roerende zaken in een register, met inbegrip van de wettelijke voorschriften voor de inschrijving en de rechtsgevolgen van de inschrijving of van het achterwege blijven daarvan.
Artikel 2 Bevoegdheid ter zake van huwelijksvermogensstelsels in de lidstaten
Deze verordening laat de bevoegdheid van de instanties van de lidstaten ter zake van huwelijksvermogensstelsels onverlet.
Artikel 3 Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
- a)„huwelijksvermogensstelsel”:
- een geheel van regels betreffende de vermogensrechtelijke betrekkingen die, ten gevolge van het huwelijk of de ontbinding daarvan, tussen de echtgenoten onderling en tussen de echtgenoten en derden bestaan;
- b)„huwelijkse voorwaarden”:
- iedere overeenkomst waarbij de echtgenoten of de toekomstige echtgenoten hun huwelijksvermogensstelsel regelen;
- c)„authentieke akte”:
een document ter zake van een huwelijksvermogensstelsel dat in een lidstaat formeel als authentieke akte is verleden of geregistreerd en waarvan de authenticiteit:
betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte, en
is vastgesteld door een overheidsinstantie of door een andere daartoe door de lidstaat van oorsprong bevoegd verklaarde autoriteit;
- d)„beslissing”:
- iedere door een gerecht van een lidstaat ter zake van een huwelijksvermogensstelsel gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, met inbegrip van de beslissing betreffende de vaststelling van het bedrag van de proceskosten door de griffier;
- e)„gerechtelijke schikking”:
- een schikking inzake een huwelijksvermogensstelsel die door een gerecht is goedgekeurd of tijdens een procedure voor een gerecht is getroffen;
- f)„lidstaat van oorsprong”:
- de lidstaat waar de beslissing is gegeven, de authentieke akte is verleden of de gerechtelijke schikking is goedgekeurd of getroffen;
- g)„lidstaat van tenuitvoerlegging”:
- de lidstaat waar om erkenning en/of tenuitvoerlegging van de beslissing, de authentieke akte of de gerechtelijke schikking wordt verzocht.
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder „gerecht”: de rechterlijke instanties, en alle andere instanties en rechtsbeoefenaren met bevoegdheid ter zake van huwelijksvermogensstelsels, die rechterlijke functies vervullen dan wel handelen op machtiging van of onder toezicht van een rechterlijke instantie, mits deze andere instanties en rechtsbeoefenaren waarborgen bieden inzake onpartijdigheid en het recht van partijen om te worden gehoord en mits hun beslissingen overeenkomstig het recht van de lidstaat waar zij gevestigd zijn:
vatbaar zijn voor hoger beroep bij of herziening door een rechterlijke instantie, en
dezelfde rechtskracht en dezelfde rechtsgevolgen hebben als een beslissing van een rechterlijke instantie over dezelfde aangelegenheid.
De lidstaten stellen de Commissie overeenkomstig artikel 64 in kennis van de lijst van de in de eerste alinea bedoelde andere instanties en rechtsbeoefenaren.