Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (Voor de EER relevante tekst)
Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank(1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),
Overwegende hetgeen volgt:
Centrale effectenbewaarinstellingen (central securities depository — CSD) dragen, samen met centrale tegenpartijen (central counterparties — CTP’s), in grote mate bij tot het aanhouden van infrastructuren voor transactieverwerking die de financiële markten veiliger maken en de marktdeelnemers het vertrouwen geven dat effectentransacties behoorlijk en tijdig worden uitgevoerd, ook tijdens perioden van extreme spanning.
Wegens hun sleutelpositie in het afwikkelingsproces zijn de door CSD’s geëxploiteerde systemen voor de afwikkeling van effectentransacties systeemrelevant voor de werking van de effectenmarkten. De door CSD’s geëxploiteerde effectenafwikkelingssystemen, die een belangrijke rol spelen in de systemen voor effectenhouderschap via welke de deelnemers aan die systemen de door de beleggers aangehouden effecten rapporteren, fungeren ook als een essentieel instrument om de integriteit van een uitgifte te controleren, in die zin dat onrechtmatige uitgiften van nieuwe of intrekking van bestaande effecten worden tegengegaan, wat van groot belang is voor het in stand houden van het beleggersvertrouwen. Bovendien zijn door CSD’s geëxploiteerde effectenafwikkelingssystemen nauw betrokken bij het aantrekken van zekerheden voor monetairbeleidtransacties alsook bij het aantrekken van zekerheden tussen kredietinstellingen en zijn zij bijgevolg belangrijke actoren bij het zekerheidsstellingsproces.
Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad(4) heeft tot gevolg gehad dat effectenafwikkelingssystemen minder hinder ondervinden van insolventieprocedures tegen deelnemers aan die systemen, maar ook andere risico’s die zich in effectenafwikkelingssystemen voordoen, alsook de risico’s in verband met insolventie of verstoring van de werking van de CSD’s die effectenafwikkelingssystemen exploiteren, moeten worden aangepakt. Een aantal CSD’s is aan krediet- en liquiditeitsrisico’s onderhevig doordat zij bancaire nevendiensten bij afwikkeling verrichten.
De ontwikkeling van koppelingsovereenkomsten tussen CSD’s heeft tot een toename van het aantal grensoverschrijdende afwikkelingen geleid, wat de vraag doet rijzen of CSD’s zonder gemeenschappelijke prudentiële regels bestand zijn tegen de door CSD’s uit andere lidstaten gelopen risico’s waarmee zij te maken krijgen. Bovendien is gebleken dat, ondanks de toename van het aantal grensoverschrijdende afwikkelingen, marktgedreven veranderingen met het oog op een sterker geïntegreerde markt voor CSD-diensten, zeer traag verlopen. Een open interne markt voor effectenafwikkeling moet elke belegger in de Unie in staat stellen in alle Unie-effecten te beleggen met hetzelfde gemak en met behulp van dezelfde methoden als voor binnenlandse effecten. Toch blijven de afwikkelingsmarkten in de Unie over de nationale grenzen heen gefragmenteerd en blijven grensoverschrijdende afwikkelingen duurder, wegens de uiteenlopende nationale regels inzake afwikkeling en activiteiten van CSD’s en de beperkte concurrentie tussen CSD’s. Die fragmentatie werkt belemmerend en creëert bijkomende risico’s en kosten bij grensoverschrijdende afwikkeling. Gezien het systeemrelevante karakter van CSD’s moet de onderlinge concurrentie worden bevorderd om marktdeelnemers de mogelijkheid te geven een aanbieder te kiezen en om de afhankelijkheid van één bepaalde infrastructuurleverancier te beperken. Bij het ontbreken van gelijke verplichtingen voor marktexploitanten en gemeenschappelijke prudentiële normen voor CSD’s, zullen de uiteenlopende maatregelen die waarschijnlijk op nationaal niveau zullen worden genomen, een rechtstreekse negatieve impact hebben op de veiligheid, efficiëntie en concurrentie in de afwikkelingsmarkten in de Unie. Het is noodzakelijk die significante belemmeringen voor de werking van de interne markt op te heffen en concurrentieverstoringen te vermijden, en te voorkomen dat in de toekomst dergelijke belemmeringen en verstoringen optreden. Met het oog op het correcte functioneren van de interne markt moet er een geïntegreerde markt voor effectenafwikkeling worden gecreëerd, waar geen onderscheid bestaat tussen nationale en grensoverschrijdende effectentransacties. Bijgevolg moet de passende rechtsgrondslag voor deze verordening artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zijn, zoals geïnterpreteerd in overeenstemming met de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Het is noodzakelijk in een verordening een aantal aan de marktdeelnemers op te leggen uniforme verplichtingen betreffende bepaalde aspecten van de afwikkelingscyclus en afwikkelingsdiscipline vast te stellen en voor CSD’s die effectenafwikkelingssystemen exploiteren in een geheel van gemeenschappelijke vereisten te voorzien. De rechtstreeks toepasselijke regels van een verordening moeten waarborgen dat alle marktdeelnemers en CSD’s aan dezelfde rechtstreeks toepasselijke verplichtingen, normen en regels zijn onderworpen. Een verordening moet de veiligheid en efficiëntie van de afwikkeling in de Unie vergroten door divergentie van nationale regels als gevolg van de omzetting van een richtlijn te voorkomen. Een verordening moet de reguleringscomplexiteit voor de marktdeelnemers en CSD’s als gevolg van uiteenlopende nationale regels verminderen, en moet de CSD’s in staat stellen hun diensten grensoverschrijdend te verrichten zonder dat zij aan verschillende gehelen van nationale vereisten dienen te voldoen, bijvoorbeeld betreffende vergunningverlening, toezicht, organisatie of risico’s in verband met CSD’s. Een verordening die gelijke vereisten aan CSD’s oplegt, moet ook bijdragen tot de opheffing van concurrentieverstoringen.
Op 20 oktober 2010 heeft de Raad voor financiële stabiliteit opgeroepen tot robuustere basismarktinfrastructuren en gevraagd om herziening en verbetering van de bestaande normen. In april 2012 hebben het Committee on Payments and Settlement Systems (CPSS) van de Bank for International Settlements (BIS) en de International Organisation of Securities Commissions (IOSCO) mondiale normen voor financiëlemarktinfrastructuren goedgekeurd. Die normen zijn in de plaats gekomen van de BIS-recommendations uit 2001, die in 2009 door het Europees Stelsel van centrale banken en het Comité van Europese effectenregelgevers (CESR) door middel van niet-bindende richtsnoeren zijn aangepast. Rekening houdend met het mondiale karakter van de financiële markten en het systeemrelevante karakter van CSD’s moet er worden gezorgd voor internationale convergentie van de prudentiële vereisten waaraan zij onderworpen zijn. Deze verordening moet aansluiten bij de bestaande, door het CPSS en de IOSCO ontwikkelde beginselen voor financiëlemarktinfrastructuren. De Commissie en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten — ESMA), vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad(5), moeten er, in nauwe samenwerking met de leden van het ESCB, bij het opstellen van de technische regulerings- en uitvoeringsnormen en van de richtsnoeren en aanbevelingen die in deze verordening worden bedoeld, alsmede bij het voorstellen van een herziening daarvan op toezien dat deze sporen met de bestaande normen en de toekomstige ontwikkelingen ervan.
De Raad heeft in zijn conclusies van 2 december 2008 beklemtoond dat de veiligheid en de soliditeit van de effectenafwikkelingssystemen moeten worden versterkt en dat juridische belemmeringen voor transactieverwerking in de Unie moeten worden aangepakt.
Een van de basistaken van het ESCB is de vlotte werking van betalingssystemen te bevorderen. In dat verband oefenen de leden van het ESCB controle uit door te zorgen voor efficiënte en gezonde clearing- en betalingssystemen. De leden van het ESCB treden vaak als afwikkelende instantie voor de geldzijde van effectentransacties op. Zij zijn tevens aanzienlijke cliënten van CSD’s, die vaak de zekerheidsstelling voor monetairbeleidtransacties behandelen. De leden van het ESCB moeten, doordat zij worden geraadpleegd, nauw bij het gebeuren worden betrokken bij vergunningverlening aan en toezicht op CSD’s, de erkenning van CSD’s uit derde landen en de goedkeuring van bepaalde CSD-koppelingen. Om het ontstaan van parallelregelingen tegen te gaan, moeten zij ook, doordat zij worden geraadpleegd, nauw bij het gebeuren worden betrokken bij de opstelling van technische regulerings- en uitvoeringsnormen alsook van richtsnoeren en aanbevelingen, al blijft de primaire verantwoordelijkheid voor de vaststelling van die technische normen, richtsnoeren en aanbevelingen bij de Commissie en de ESMA berusten, overeenkomstig het bepaalde in deze verordening. Deze verordening moet de verantwoordelijkheden van de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale centrale banken voor het waarborgen van efficiënte en gezonde clearing- en betalingssystemen binnen de Unie en andere landen onverlet laten. Deze verordening mag de leden van het ESCB niet beletten de informatie te raadplegen die relevant is voor de uitoefening van hun taken, waaronder de controle op CSD’s en andere financiëlemarktinfrastructuren.
De leden van het ESCB, alle andere organen die soortgelijke functies vervullen in bepaalde lidstaten, of andere publieke instanties die belast zijn met of een rol spelen in het beheer van de overheidsschuld in de Unie, mogen zelf een aantal diensten, zoals het exploiteren van een effectenafwikkelingssysteem, verrichten, waardoor zij als een CSD kunnen worden beschouwd. Dergelijke entiteiten moeten, indien zij optreden als CSD zonder dat zij een afzonderlijke entiteit hebben opgericht, vrijgesteld zijn van de vergunnings- en toezichtvereisten, van bepaalde organisatorische vereisten en van kapitaal- en beleggingsvereisten, maar moeten aan de resterende prudentiële vereisten voor CSD’s onderworpen blijven. Indien dergelijke entiteiten van een lidstaat optreden als CSD’s, mogen zij hun diensten niet in andere lidstaten aanbieden. Aangezien de leden van het ESCB voor de afwikkeling als afwikkelende instantie optreden, moeten ook zij worden vrijgesteld van de in titel IV van deze verordening opgenomen vereisten.
Behoudens andersluidende bepaling moet deze verordening gelden voor de afwikkeling van transacties in alle financiële instrumenten en activiteiten van CSD’s. Deze verordening moet voorts andere wetgeving van de Unie betreffende specifieke financiële instrumenten, zoals Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad(6) en in overeenstemming met die richtlijn vastgestelde maatregelen, onverlet laten.
De girale vastlegging van effecten is, met name in een context van toenemende complexiteit van houderschaps- en overdrachtmethoden, een belangrijke stap naar een verhoging van de efficiëntie van afwikkeling en een verzekering van de integriteit van een effectenuitgifte. Omwille van de veiligheid voorziet deze verordening in de girale vastlegging van alle overdraagbare effecten die zijn toegelaten tot de handel of die worden verhandeld op de handelsplatforms die zijn gereglementeerd bij Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad(7) en Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad(8). Deze verordening mag geen bepaalde methode opleggen voor de initiële girale vastlegging, die moet kunnen plaatsvinden na immobilisatie of na onmiddellijke dematerialisatie. Op grond van deze verordening moet niet worden opgelegd welk soort instelling effecten bij uitgifte giraal moet vastleggen, maar ze moet veeleer uiteenlopende actoren, met inbegrip van registrators, toestaan die functie te vervullen. Zodra transacties in die effecten echter worden uitgevoerd op bij Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 gereglementeerde handelsplatforms, of als zekerheid worden gesteld onder de in Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad(9) neergelegde voorwaarden, moeten die effecten in een giraal systeem van de CSD worden vastgelegd om er onder meer voor te zorgen dat al die effecten in een effectenafwikkelingssysteem kunnen worden afgewikkeld. Immobilisatie en dematerialisatie mogen niet gepaard gaan met verlies van rechten voor houders van effecten en moeten op zodanige wijze worden uitgevoerd dat gewaarborgd wordt dat dezen hun rechten kunnen uitoefenen.
Om te zorgen voor afwikkelingsveiligheid moet elke deelnemer aan een effectenafwikkelingssysteem dat bepaalde financiële instrumenten, namelijk effecten, geldmarktinstrumenten, rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging en emissierechten, koopt of verkoopt, zijn verplichting op de voorgenomen afwikkelingsdatum afwikkelen.
Langere afwikkelingstermijnen voor transacties in effecten veroorzaken onzekerheid en verhoogd risico voor deelnemers aan effectenafwikkelingssystemen. Uiteenlopende afwikkelingstermijnen in de lidstaten belemmeren reconciliatie en zijn een bron van vergissingen voor uitgevende instellingen, beleggers en intermediairs. Het is bijgevolg noodzakelijk een gemeenschappelijke afwikkelingstermijn te bepalen die bevorderlijk zou zijn voor het vaststellen van de voorgenomen afwikkelingsdatum en voor het implementeren van maatregelen inzake afwikkelingsdiscipline. De voorgenomen afwikkelingsdatum voor transacties in effecten die worden uitgevoerd op de bij Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 gereglementeerde handelsplatforms mag niet later vallen dan op de tweede werkdag nadat de transactie plaatsvindt. Voor complexe, uit verschillende transacties bestaande operaties, zoals cessie-retrocessie-overeenkomsten (repo-overeenkomsten) of effectenuitleenovereenkomsten, dient die vereiste van toepassing te zijn op de eerste transactie waarbij een overdracht van effecten plaatsvindt. Die vereiste is niet van toepassing op transacties die onderhands tussen de betrokken partijen worden geregeld, maar op bij Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 gereglementeerde handelsplatforms worden uitgevoerd, noch op transacties die op bilaterale basis worden uitgevoerd, maar die aan een bij Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 gereglementeerd handelsplatform worden gerapporteerd, aangezien deze per definitie niet gestandaardiseerd zijn. Bovendien mag deze vereiste niet van toepassing zijn op de eerste transactie indien de bewuste effecten voor het eerst giraal worden vastgelegd.
CSD’s en andere marktinfrastructuren moeten maatregelen nemen om mislukte afwikkelingsoperaties te voorkomen en aan te pakken. Het is van essentieel belang dat die regels in de Unie uniform zijn en rechtstreeks worden toegepast. Met name moeten CSD’s en andere marktinfrastructuren verplicht zijn procedures in te voeren die hen in staat stellen passende maatregelen te nemen om elke deelnemer die systematisch mislukte afwikkelingsoperaties veroorzaakt, te schorsen en zijn identiteit openbaar te maken, mits die deelnemer de mogelijkheid heeft om opmerkingen te maken voordat die beslissing wordt genomen.
Een van de meest efficiënte manieren om mislukte afwikkelingsoperaties aan te pakken, is de nalatige deelnemer tot uitvoering van de oorspronkelijke overeenkomst te verplichten. Deze verordening moet voorzien in uniforme regels betreffende boeten en bepaalde aspecten van de buy-intransactie voor alle effecten, geldmarktinstrumenten, rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging en emissierechten, zoals timing en prijsstelling. Die regels moeten worden afgestemd op de specifieke kenmerken van de verschillende effectenmarkten, op bepaalde handelsplatforms zoals mkb-groeimarkten als omschreven in Richtlijn 2014/65/EU en op bepaalde complexe operaties zoals zeer kortlopende repo-overeenkomsten of effectenuitleenovereenkomsten, om een nadelige invloed op de liquiditeit en de efficiëntie van de effectenmarkten te vermijden. De regels inzake afwikkelingsdiscipline moeten op een manier worden toegepast waarbij voor alle betrokken financiële instrumenten het afwikkelen van transacties binnen de beoogde afwikkelingstermijn wordt aangemoedigd.
De procedures en de boeten voor mislukte afwikkelingsoperaties moeten in verhouding staan tot de omvang en de ernst van de mislukte operatie, en zo zijn opgebouwd dat de liquiditeit van de betrokken financiële instrumenten beschermd en gehandhaafd wordt. Met name marktmakingactiviteiten spelen een cruciale rol bij het verzekeren van de liquiditeit van de markten in de Unie, met name voor minder liquide effecten. Maatregelen om mislukte afwikkelingsoperaties te voorkomen en op te vangen moeten worden afgewogen tegen de noodzaak om de liquiditeit van die effecten te behouden en te beschermen. Geldboetes voor nalatige deelnemers moeten zo mogelijk ter compensatie aan de niet-nalatige cliënten worden gecrediteerd en mogen in geen geval een inkomstenbron voor de betrokken CSD worden. CSD’s moeten de marktinfrastructuren ten behoeve waarvan zij CSD-diensten verrichten raadplegen over de uitvoering van de in deze verordening neergelegde maatregelen inzake afwikkelingsdiscipline.
In de meeste gevallen moet een buy-inproces worden ingeleid indien de financiële instrumenten niet binnen vier werkdagen na de beoogde afwikkelingsdatum worden geleverd. Voor niet-liquide financiële instrumenten is het evenwel passend dat de termijn die van toepassing is voor de inleiding van de buy-inproces wordt verlengd tot maximaal zeven werkdagen. Om te beslissen of een financieel instrument als niet-liquide kan worden aangemerkt, wordt gebruikgemaakt van technische reguleringsnormen en wordt rekening gehouden met de reeds in Verordening (EU) nr. 600/2014 verrichte beoordelingen. Indien hierover een beslissing wordt genomen, moet de termijn voor de inleiding van de buy-inproces worden verlengd tot maximaal zeven werkdagen.
Het is passend dat mkb-groeimarkten de flexibiliteit wordt geboden om niet over te gaan tot de toepassing van het buy-inproces tot maximaal 15 dagen na uitvoering van de transactie, teneinde rekening te houden met de beperkte liquiditeit van deze markten en met name ruimte te laten voor de activiteit van marktmakers in deze markten. De specifiek op mkb-groeimarkten van toepassing zijnde maatregelen inzake afwikkelingsdiscipline dienen uitsluitend te gelden voor de op die markten uitgevoerde transacties. Zoals wordt aangestipt in het werkdocument van de diensten van de Commissie van 7 december 2011 bij de mededeling van de Commissie met de titel „Een actieplan ter verbetering van de toegang tot financiering voor kmo’s”, zou het mkb, als alternatief voor bankleningen, in ruimere mate toegang moeten krijgen tot de kapitaalmarkt, en daarom is het wenselijk dat de regels meer op de behoeften van die mkb-groeimarkten worden toegesneden.
Het moet voor CSD’s mogelijk zijn om met betrekking tot meervoudige afwikkelingsinstructies toe te zien op de uitvoering van een buy-in voor dezelfde financiële instrumenten en met dezelfde verlengingstermijn, teneinde het aantal buy-ins te beperken voor zover dit verenigbaar is met de vereisten van deze verordening.
Aangezien het hoofddoel van deze verordening is een aantal rechtstreeks aan de marktdeelnemers op te leggen juridische verplichtingen in te voeren die er onder meer in bestaan alle effecten giraal bij een CSD vast te leggen zodra die effecten op bij Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 gereglementeerde handelsplatforms worden verhandeld of onder de voorwaarden van Richtlijn 2002/47/EG als zekerheid worden gesteld, en hun verplichtingen uiterlijk af te wikkelen op de tweede werkdag nadat de transactie plaatsvindt, en aangezien CSD’s verantwoordelijk zijn voor de exploitatie van effectenafwikkelingssystemen en de toepassing van maatregelen die tijdige afwikkeling in de Unie waarborgen, is het van essentieel belang ervoor te zorgen dat alle CSD’s veilig en gezond zijn en te allen tijde aan de in deze verordening neergelegde stringente vereisten inzake organisatie, bedrijfsvoering en prudentie, met inbegrip van alle redelijke maatregelen ter beperking van fraude en onzorgvuldigheid, voldoen. Uniforme en rechtstreeks toepasselijke regels betreffende de vergunningverlening aan en het doorlopend toezicht op CSD’s zijn bijgevolg een essentieel uitvloeisel van en gecorreleerd met de bij deze verordening aan de marktdeelnemers opgelegde wettelijke verplichtingen. Het is daarom noodzakelijk regels betreffende vergunningverlening aan en toezicht op CSD’s in dezelfde handeling als de aan de marktdeelnemers opgelegde verplichtingen op te nemen.
Rekening houdend met het feit dat CSD’s onderworpen moeten zijn aan gemeenschappelijke vereisten en om de bestaande belemmeringen voor grensoverschrijdende afwikkeling op te heffen, moet elke vergunninghoudende CSD de vrijheid genieten diensten te verrichten op het grondgebied van de Unie, ook wanneer zij daartoe een bijkantoor opricht. Met het oog op een passend niveau van veiligheid bij het verrichten van diensten door CSD’s in een andere lidstaat, moet voor dergelijke CSD’s, indien zij voornemens zijn bepaalde in deze verordening voorziene diensten te verrichten of een bijkantoor in een ontvangende lidstaat op te richten, een in deze verordening neergelegde specifieke procedure gelden.
Binnen een Unie- afwikkelingsmarkt zonder grenzen is het noodzakelijk de bevoegdheden van de verschillende bij de toepassing van deze verordening betrokken autoriteiten vast te stellen. De lidstaten moeten specifiek de bevoegde autoriteiten aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van deze verordening en die over de voor de uitoefening van hun taken benodigde toezichts- en onderzoeksbevoegdheden moeten beschikken. Een CSD moet een vergunning hebben en onder toezicht staan van de bevoegde autoriteit van haar lidstaat van herkomst, die in de juiste positie verkeert en bevoegd moet zijn om na te gaan hoe CSD’s dagelijks opereren, om regelmatige toetsingen te verrichten en om passende actie te ondernemen wanneer dat nodig is. De betrokken bevoegde autoriteit moet echter in een zo vroeg mogelijk stadium met andere relevante autoriteiten overleg plegen en samenwerken, onder meer met de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de controle op elk door de CSD geëxploiteerd effectenafwikkelingssysteem, de centrale banken die de meest relevante vereffeningsvaluta’s uitgeven, in voorkomend geval, de betrokken centrale banken die als afwikkelende instantie voor elk effectenafwikkelingssysteem optreden, en ook, in voorkomend geval, de bevoegde autoriteiten van andere groepsentiteiten. Een dergelijke samenwerking houdt tevens in dat de betrokken autoriteiten informatie uitwisselen en onmiddellijk op de hoogte gesteld worden bij een noodsituatie die van invloed zijn op de liquiditeit en de stabiliteit van het financiële stelsel in alle lidstaten waar de CSD of een van haar deelnemers gevestigd is.
Indien een CSD haar diensten in een andere lidstaat verricht, moet de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst de mogelijkheid hebben om de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst te verzoeken om alle informatie betreffende de activiteiten van de CSD die voor de verzoekende autoriteit van belang is. Om een doeltreffende coördinatie van het toezicht mogelijk te maken, zou die informatie in het bijzonder betrekking kunnen hebben op de diensten die ten behoeve van in de lidstaat van ontvangst gevestigde CSD-gebruikers worden verricht of op de instrumenten of valuta’s waarmee wordt gewerkt. Het kan tevens gaan om informatie omtrent nadelige ontwikkelingen, resultaten van risicobeoordelingen en herstelmaatregelen. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst moet ook toegang krijgen tot alle informatie die de CSD periodiek aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst rapporteert.
Indien een CSD haar diensten verricht in een andere lidstaat dan de lidstaat waar zij gevestigd is, onder meer door de oprichting van een bijkantoor, heeft de bevoegde autoriteit van haar lidstaat van herkomst de primaire verantwoordelijkheid voor het toezicht op die CSD. Indien de activiteiten van een CSD in een lidstaat van ontvangst van substantieel belang zijn geworden voor de werking van de effectenmarkten en de bescherming van de beleggers in die lidstaat van ontvangst, moeten de bevoegde autoriteiten en de relevante autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van ontvangst samenwerkingsregelingen vaststellen voor het toezicht op de activiteiten van die CSD in de lidstaat van ontvangst. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst moet ook kunnen besluiten dat deze samenwerkingsregelingen voorzien in multilaterale samenwerking, met inbegrip van samenwerking op collegiaal niveau, tussen de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst en de bevoegde autoriteiten en de relevante autoriteiten van de betrokken lidstaten van ontvangst. Dergelijke samenwerkingsregelingen mogen echter niet worden beschouwd als colleges van toezichthouders als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1095/2010. Een lidstaat of groep van lidstaten mag als platform voor CSD- en afwikkelingsdiensten niet direct of indirect worden gediscrimineerd. Bij het uitvoeren van hun taken uit hoofde van deze verordening mogen autoriteiten ondernemingen uit andere lidstaten niet direct of indirect discrimineren. Behoudens deze verordening mag aan een CSD van een bepaalde lidstaat geen beperking of verbod worden opgelegd betreffende het afwikkelen van financiële instrumenten in de valuta van een andere lidstaat of in de valuta van een derde land.
Deze verordening mag de lidstaten niet beletten in hun nationale recht een specifiek kader vast te stellen voor de dagelijkse samenwerking op nationaal niveau tussen de bevoegde autoriteit van de CSD en relevante autoriteiten. Een dergelijk nationaal rechtskader moet sporen met de richtsnoeren betreffende toezichtspraktijken en samenwerking tussen autoriteiten die de ESMA uit hoofde van deze verordening kan uitvaardigen.
Elke rechtspersoon die aan de definitie van een CSD beantwoordt, dient van de bevoegde nationale autoriteiten een vergunning te verkrijgen alvorens zijn activiteiten te beginnen. Rekening houdend met verschillende zakenmodellen, moet een CSD worden gedefinieerd onder verwijzing naar bepaalde kerndiensten, die bestaan uit afwikkeling, hetgeen de exploitatie van een effectenafwikkelingssysteem, notarisdiensten en diensten voor het aanhouden van centrale effectenrekeningen inhoudt. Een CSD moet ten minste een effectenafwikkelingssysteem exploiteren en één andere kerndienst verrichten. Deze combinatie van diensten is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat CSD’s bij effectenafwikkeling hun rol kunnen vervullen en om de integriteit van een effectenuitgifte te waarborgen. Entiteiten die geen effectenafwikkelingssystemen exploiteren, zoals registrators, overdrachtagenten of publiekrechtelijke overheden, lichamen die verantwoordelijk zijn voor een registratiesysteem dat op grond van Richtlijn 2003/87/EG is opgericht, of CTP’s die bij Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad(10) zijn gereglementeerd, beantwoorden niet aan de definitie van een CSD.
CSD’s moeten beschikken over herstelplannen om de continuïteit van hun kritieke activiteiten te waarborgen. Onverminderd Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad(11) moeten de bevoegde autoriteiten ervoor zorgen dat er voor elke CSD een deugdelijk afwikkelingsplan wordt opgesteld en gehandhaafd, overeenkomstig het relevante nationale recht van de lidstaten.
Om te kunnen beschikken over betrouwbare gegevens over de omvang van effectenafwikkeling die plaatsvindt buiten effectenafwikkelingssystemen, en om te waarborgen dat kan worden toegezien en ingespeeld op optredende risico’s, moeten alle instellingen die geen CSD’s zijn en die effectentransacties afwikkelen buiten een effectenafwikkelingssysteem hun afwikkelingsactiviteiten rapporteren aan de betrokken bevoegde autoriteiten. De ontvangende bevoegde autoriteiten moeten die informatie vervolgens toezenden aan de ESMA, en zij moeten de ESMA inlichten over alle risico’s die ten gevolge van die afwikkelingsactiviteiten kunnen ontstaan. Voorts moet de ESMA toezien op deze afwikkelingsactiviteiten en rekening houden met de risico’s die eruit zouden kunnen voortvloeien.
Om te vermijden dat CSD’s risico’s nemen bij andere activiteiten dan die waarvoor overeenkomstig deze verordening de vergunningsplicht geldt, moeten de activiteiten van vergunninghoudende CSD’s beperkt zijn tot het verrichten van diensten waarvoor hun vergunning geldt of die gemeld zijn in het kader van deze verordening, en mogen zij geen deelneming, als omschreven in deze verordening onder verwijzing naar Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad(12), of, directe of indirecte, eigendom van 20 % of meer van de stemrechten of het kapitaal in andere instellingen dan instellingen die soortgelijke diensten verrichten, aanhouden, tenzij een deelneming door de voor de CSD bevoegde autoriteit is goedgekeurd omdat zij het risicoprofiel van de CSD’s niet in aanzienlijke mate verhoogt.
Om de veilige werking van effectenafwikkelingssystemen te waarborgen, mogen zij slechts door aan deze verordening onderworpen CSD’s of centrale banken die als CSD’s optreden worden geëxploiteerd.
Onverminderd de specifieke vereisten van het fiscaal recht van de lidstaten, moeten CSD’s bij hun kerndiensten nevendiensten kunnen verrichten die de veiligheid, de efficiëntie en de transparantie van de effectenmarkten helpen te vergroten en geen te groot risico voor hun kerndiensten vormen. Een enuntiatieve lijst van deze diensten is vastgesteld in deze verordening, om CSD’s de mogelijkheid te bieden op toekomstige marktontwikkelingen in te spelen. Indien de verrichting van die diensten betrekking heeft op verplichtingen inzake bronbelasting en rapportage aan de belastingautoriteiten, zal daarbij het recht van de betrokken lidstaten worden nageleefd. Conform artikel 114, lid 2, van het VWEU geldt de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen uit hoofde van artikel 114, lid 1, niet voor fiscale bepalingen. In zijn arrest van 29 april 2004 in zaak C-338/01 Commissie/Raad(13) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld dat de woorden „fiscale bepalingen” op zodanige wijze moeten worden uitgelegd, „dat zij niet alleen betrekking hebben op de bepalingen tot vaststelling van de belastingplichtigen, de belastbare handelingen, de heffingsgrondslag, de tarieven en de vrijstellingen van de directe en indirecte belastingen, maar ook op de bepalingen betreffende de wijze van invordering van deze belastingen”. Deze verordening heeft daarom geen betrekking op regelingen voor de invordering van belastingen waarvoor een afzonderlijke rechtsgrondslag zou moeten worden gebruikt.
Een CSD die voornemens is een kerndienst aan een derde partij uit te besteden, of een nieuwe, niet in deze verordening vermelde kerndienst of nevendienst te verrichten, een ander effectenafwikkelingssysteem te exploiteren, een andere afwikkelende instantie te gebruiken of CSD-koppelingen in te stellen die aanzienlijke risico’s met zich brengen, moet een vergunning aanvragen volgens dezelfde procedurevereisten als voor de initiële vergunning, met dien verstande dat de bevoegde autoriteit de aanvragende CSD binnen drie maanden ervan in kennis moet stellen of de vergunning is verleend of geweigerd. Voor CSD-koppelingen die geen aanzienlijke risico’s met zich brengen, of interoperabele koppelingen van CSD’s die hun met die interoperabele koppelingen verband houdende diensten aan overheidsinstanties, zoals de leden van het ESCB, uitbesteden, moet geen verplichting tot voorafgaande vergunning gelden; de betrokken CSD’s dienen de koppelingen wel aan hun bevoegde autoriteiten te melden.
Indien een CSD voornemens is haar diensten uit te breiden tot niet-bancaire nevendiensten die uitdrukkelijk in deze verordening worden vermeld en waarmee geen verhoging van het risicoprofiel van de CSD is gemoeid, moet zij dat kunnen doen, na kennisgeving aan de bevoegde autoriteit van haar lidstaat van herkomst.
In derde landen gevestigde CSD’s dienen hun diensten te kunnen aanbieden in de Unie, onder meer door de oprichting van een bijkantoor. Teneinde bij verrichting van CSD-diensten door dergelijke CSD’s een passend veiligheidsniveau te garanderen, dienen CSD’s uit derde landen die voornemens zijn bepaalde in deze verordening vermelde diensten te verrichten of een bijkantoor in de Unie op te richten, door de ESMA te worden erkend. CSD’s in derde landen moeten ook bij ontbreken van die erkenning koppelingen met in de Unie gevestigde CSD’s kunnen instellen, mits de betrokken bevoegde autoriteit daartegen geen bezwaar heeft. Gezien het mondiale karakter van de financiële markten kan de erkenning van CSD’s van derde landen het best door de ESMA geschieden. De ESMA moet de mogelijkheid hebben om CSD’s van derde landen alleen te erkennen als de Commissie besluit dat zij onderworpen zijn aan een wettelijk en toezichthoudend kader dat feitelijk gelijkwaardig is aan het kader waarin deze verordening voorziet, als zij daadwerkelijk een vergunning houden en er in hun land van vestiging toezicht en controle op hen wordt uitgeoefend en er samenwerkingsregelingen tussen de ESMA, de bevoegde autoriteiten en de relevante autoriteiten van de CSD’s zijn getroffen. Erkenning door de ESMA moet afhankelijk zijn van een daadwerkelijke gelijkwaardige erkenning van het prudentiële kader dat van toepassing is op CSD’s die in de Unie zijn gevestigd en die op grond van deze verordening een vergunning houden.
Rekening houdend met de complexiteit en het systeemrelevante karakter van de CSD’s en van de diensten die zij verrichten, moeten transparante bestuursregels waarborgen dat directieleden, leden van het leidinggevend orgaan, aandeelhouders en deelnemers die in een positie verkeren zeggenschap, zoals gedefinieerd onder verwijzing naar Richtlijn 2013/34/EU, uit te oefenen over de exploitatie van de CSD, geschikt zijn om een deugdelijk en prudent beheer van de CSD te garanderen.
In de lidstaten worden er verschillende bestuursstructuren gehanteerd. In de meeste gevallen wordt een monistische of een dualistische bestuursstructuur gehanteerd. De definities in deze verordening zijn erop gericht alle bestaande structuren te bestrijken zonder een bepaalde structuur te bepleiten. Zij zijn alleen bedoeld om regelgeving te kunnen vaststellen met als doel bepaalde resultaten te bereiken, ongeacht het nationale vennootschapsrecht dat in elke lidstaat op een instelling van toepassing is. De definities moeten derhalve de algemene verdeling van bevoegdheden overeenkomstig het nationale vennootschapsrecht onverlet laten.
Transparante bestuursregels moeten waarborgen dat de belangen van de aandeelhouders, het management en het personeel van de CSD, enerzijds, en de belangen van de gebruikers ten behoeve van wie de CSD’s uiteindelijk diensten verrichten, anderzijds, in aanmerking worden genomen. Die bestuursregels moeten gelden onverminderd het eigendomsmodel van de CSD. Voor elk door de CSD geëxploiteerd effectenafwikkelingssysteem moeten gebruikerscomités worden opgericht om gebruikers in staat te stellen het leidinggevend orgaan van de CSD te adviseren over de zaken die het meest van belang zijn voor hen; deze comités moeten de nodige instrumenten krijgen om hun taak te kunnen vervullen. In het gebruikerscomité moeten de belangen van de verschillende gebruikers van CSD’s, onder wie de houders van verschillende soorten instrumenten, zijn vertegenwoordigd.
CSD’s moeten de mogelijkheid hebben de exploitatie van hun diensten uit te besteden mits de risico’s die voortvloeien uit de uitbestedingsregelingen beheerd worden. Rekening houdend met het belang van de aan de CSD’s toevertrouwde taken moet deze verordening erin voorzien dat CSD’s hun verantwoordelijkheden niet aan derden overdragen door middel van de contractuele uitbesteding van hun activiteiten aan derden. Uitbesteding van die activiteiten moet onderworpen zijn aan strikte voorwaarden die de verantwoordelijkheid van de CSD’s voor hun activiteiten in stand houden en waarborgen dat het toezicht en de controle op de CSD’s niet worden geschaad. Uitbesteding door een CSD van haar activiteiten aan overheden moet onder bepaalde voorwaarden van die vereisten kunnen worden vrijgesteld.
Deze verordening mag lidstaten die systemen voor rechtstreeks effectenhouderschap toestaan niet beletten in hun nationale recht te bepalen dat andere partijen dan CSD’s bepaalde taken uitvoeren of mogen uitvoeren die in bepaalde andere systemen van effectenhouderschap per definitie door CSD’s worden uitgevoerd, en nader te omschrijven hoe die taken moeten worden uitgevoerd. Meer bepaald doet zich in sommige lidstaten de situatie voor dat rekeningbeheerders of deelnemers in door CSD’s geëxploiteerde effectenafwikkelingssystemen hun boekingen in door CSD’s aangehouden effectenrekeningen vermelden zonder zelf rekeningaanbieders te zijn. Gezien de behoefte aan rechtszekerheid omtrent de boekingen die in CSD-rekeningen worden verricht, moet de specifieke rol van die andere partijen in deze verordening worden erkend. Daarom zou het onder bepaalde omstandigheden en onder strikte wettelijke voorwaarden ook mogelijk moeten zijn de verantwoordelijkheid door de CSD en de andere betrokken partij te laten delen, of die andere partij de exclusieve verantwoordelijkheid te geven voor bepaalde aspecten van het aanhouden van effectenrekeningen bovenaan de houderschapsketen, op voorwaarde dat die andere partij aan adequate regelgeving en toezicht is onderworpen. De mate waarin verantwoordelijkheid wordt gedeeld, mag niet aan beperkingen worden onderworpen.
Bedrijfsvoeringsregels moeten zorgen voor transparantie in de relaties tussen CSD’s en hun gebruikers. In het bijzonder moeten CSD’s beschikken over openbaar gemaakte, transparante, objectieve en niet-discriminerende criteria voor deelname aan het effectenafwikkelingssysteem, op grond waarvan beperking van de toegang door deelnemers slechts mogelijk is op basis van de daarmee gepaard gaande risico’s. Er moet voor de bevoegde autoriteiten een snelle en passende voorziening in rechte beschikbaar worden gesteld voor het aanpakken van elke ongerechtvaardigde weigering van CSD’s om hun diensten ten behoeve van deelnemers te verrichten. CSD’s moeten de prijzen en vergoedingen voor hun diensten openbaar maken. Ten behoeve van open en niet-discriminerende toegang tot hun diensten en gezien de significante marktmacht die CSD’s op het grondgebied van hun respectieve lidstaat nog steeds genieten, mogen CSD’s niet van hun openbaar gemaakt prijsstellingsbeleid met betrekking tot haar kerndiensten kunnen afwijken, en moeten zij een gescheiden boekhouding voeren voor de kosten en opbrengsten die verband houden met elk van hun kerndiensten en met hun nevendiensten. Die deelnamebepalingen completeren en versterken het recht van marktdeelnemers om gebruik te maken van een afwikkelingssysteem in een andere lidstaat op grond van Richtlijn 2014/65/EU.
Om een efficiënte registratie, afwikkeling en betaling te vergemakkelijken, moeten CSD’s in hun procedures voor communicatie met de deelnemers en marktinfrastructuren waarmee zij samenwerken plaats inruimen voor de op hun vakgebied bestaande internationale open communicatieprocedures en normen voor het versturen van berichten en referentiegegevens.
Rekening houdend met de centrale rol van effectenafwikkelingssystemen op de financiële markten, moeten CSD’s, wanneer zij hun diensten verrichten, alles in het werk stellen om de tijdige afwikkeling van effectentransacties en de integriteit van de effectenuitgifte te garanderen. Deze verordening mag het nationale recht van de lidstaten betreffende het houderschap van effecten en de regelingen betreffende de integriteit van effectenuitgiften niet doorkruisen. Met het oog op een betere bescherming van de activa van hun deelnemers en die van hun cliënten, moeten CSD’s bij deze verordening wel worden verplicht de effectenrekeningen die voor elke deelnemer worden aangehouden, van elkaar te scheiden, en desgevraagd ook de rekeningen van de cliënten van de deelnemer gescheiden te houden, waarbij in de mogelijkheid wordt voorzien deze verdere scheiding alleen ter beschikking te stellen tegen een hoger tarief, dat ten laste komt van de cliënten van de deelnemer die om verdere scheiding verzoeken. Van CSD’s en hun deelnemers moet worden verlangd dat ze voorzien in omnibus-scheiding van cliënten en vermogensscheiding per individuele cliënt, zodat cliënten het niveau van scheiding kunnen kiezen dat zij geschikt voor hun behoeften achten.
Hiervan dient slechts te worden afgeweken indien een CSD en haar deelnemers uit hoofde van andere beleidsbepalingen, in het bijzonder in verband met de efficiënte en transparante invordering van belastingen, verplicht zijn te voorzien in vermogensscheiding per individuele cliënt voor burgers, ingezetenen en rechtspersonen die zijn gevestigd in een lidstaat waar, op de datum van inwerkingtreding van deze verordening, een dergelijke vermogensscheiding per individuele cliënt vereist is krachtens het nationale recht van de lidstaat dat de effectenuitgifte regelt, dit uitsluitend ten aanzien van burgers, ingezetenen en rechtspersonen die zijn gevestigd in die lidstaat. CSD’s moeten ervoor zorgen dat die vereisten voor elk door hen geëxploiteerd effectenafwikkelingssysteem afzonderlijk gelden. Onverminderd de verrichting van nevendiensten mogen CSD’s niet voor eigen rekening gebruikmaken van effecten die aan een deelnemer toebehoren tenzij die deelnemer daar uitdrukkelijk toestemming voor heeft gegeven; zij mogen ook niet anderszins voor eigen rekening gebruikmaken van de effecten die hun niet toebehoren. Daarnaast moet een CSD van de deelnemers verlangen dat zij van hun cliënten elke voorafgaande toestemming hebben verkregen die nodig is.
Overboekingsopdrachten die overeenkomstig de regels van effectenafwikkelingssystemen in die systemen worden ingevoerd, dienen krachtens Richtlijn 98/26/EG juridisch afdwingbaar te zijn en moeten aan derden kunnen worden tegengeworpen. Aangezien Richtlijn 98/26/EG echter niet specifiek verwijst naar CSD’s die effectenafwikkelingssystemen exploiteren, dient de verordening CSD’s er duidelijkheidshalve toe te verplichten het ogenblik of de ogenblikken te bepalen waarop overboekingsopdrachten in hun systemen worden ingevoerd en overeenkomstig het bepaalde in die richtlijn onherroepelijk worden. Voorts dienen CSD’s, met het oog op meer rechtszekerheid, hun deelnemers in kennis te stellen van het tijdstip waarop de overboeking van gelden en effecten in een effectenafwikkelingssysteem juridisch afdwingbaar en geldig wordt ten aanzien van derden overeenkomstig, naargelang van het geval, het nationale recht ter zake. CSD’s dienen ook alle redelijke stappen te zetten om ervoor te zorgen dat overboekingen van effecten en gelden niet later dan aan het eind van de werkdag van de daadwerkelijke datum van de afwikkeling, juridisch afdwingbaar en ten aanzien van derden geldig worden.
Om afwikkelingsrisico’s ten gevolge van de insolventie van de afwikkelende instantie te vermijden, moet een CSD, wanneer dat praktisch en mogelijk is, de geldzijde van de effectentransactie afwikkelen via bij de centrale bank geopende rekeningen. Als deze optie niet mogelijk of praktisch is, moet een CSD in staat zijn af te wikkelen via rekeningen die zijn geopend bij een kredietinstelling welke is opgericht overeenkomstig de voorwaarden van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad(14) en volgens de specifieke vergunningsprocedure en prudentiële vereisten van titel IV van deze verordening.
Bancaire activiteiten bij afwikkeling die krediet- en liquiditeitsrisico’s met zich brengen, mogen alleen worden verricht door CSD’s of worden uitbesteed aan entiteiten die een vergunning hebben om bancaire nevendiensten bij CSD-activiteiten als neergelegd in deze verordening te verrichten.
Om de efficiëntie die voortvloeit uit de verrichting van zowel CSD- als bankdiensten binnen dezelfde groep van ondernemingen te garanderen, mogen de vereisten van deze verordening niet beletten dat kredietinstellingen tot dezelfde groep van ondernemingen behoren als de CSD. Het is raadzaam om regelingen te treffen waarbij CSD’s toestemming kunnen krijgen om vanuit dezelfde rechtspersoon of vanuit een afzonderlijke rechtspersoon die wel of geen deel kan uitmaken van een groep van ondernemingen die uiteindelijk door dezelfde moederonderneming wordt gecontroleerd, nevendiensten aan hun deelnemers en aan andere entiteiten aan te bieden. Indien een kredietinstelling die niet een centrale bank is, als afwikkelende instantie optreedt, moet zij ten behoeve van de deelnemers van de CSD de in deze verordening vastgestelde onder de vergunning vallende diensten kunnen verrichten, maar mag zij geen andere bankdiensten vanuit dezelfde rechtspersoon aanbieden, dit om de blootstelling van het afwikkelingssysteem aan de risico’s die voortvloeien uit het falen van de kredietinstelling te beperken.
Aangezien Richtlijn 2013/36/EU niet specifiek ingaat op intradag-kredietrisico’s en liquiditeitsrisico’s die voortvloeien uit de verrichting van bancaire nevendiensten bij afwikkeling, moeten kredietinstellingen en CSD’s die dergelijke diensten verrichten ook worden onderworpen aan specifieke strengere vereisten inzake beperking van het krediet- en het liquiditeitsrisico, waaronder een op risicoanalyse gebaseerde kapitaalopslag die een afspiegeling vormt van de relevante risico’s. Zulke strengere vereisten inzake beperking van het krediet- en het liquiditeitsrisico moeten stroken met de mondiale normen voor financiëlemarktinfrastructuren en met de beginselen die zijn opgenomen in het in april 2013 door het Bazels Comité voor bankentoezicht gepubliceerde document met de titel „Monitoring tools for intraday liquidity management”.
Sommige CSD’s die ook als kredietinstelling optreden, zijn onderworpen aan eigenvermogens- en rapportagevereisten die betrekking hebben op kredietinstellingen en die zijn opgenomen in Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad(15) en in Richtlijn 2013/36/EU. Gezien het systeemrelevante karakter van deze CSD’s dienen de strengste vereisten uit het recht van de Unie te gelden om de gecumuleerde toepassing van de verschillende Unieregels, bijvoorbeeld in verband met de rapportage van eigenvermogensvereisten, te vermijden. Op alle gebieden waarop mogelijke overlapping van de vereisten wordt geconstateerd, moeten de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) („EBA”) opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad(16), en ESMA een advies over de passende toepassing van de handelingen van de Unie uitbrengen, conform respectievelijk artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010.
Naast de in Verordening (EU) nr. 575/2013 en Richtlijn 2013/36/EU voorziene eigenvermogensvereisten moeten kredietinstellingen en CSD’s worden onderworpen aan een kapitaalopslag die een afspiegeling vormt van de risico’s, waaronder het krediet- en het liquiditeitsrisico, die gepaard gaan met de verlening van intradag-krediet aan, onder meer, de deelnemers aan een effectenafwikkelingssysteem of andere gebruikers van CSD-diensten.
Om te waarborgen dat specifieke maatregelen ter beperking van het krediet- en het liquiditeitsrisico volledig worden nageleefd, moeten de bevoegde autoriteiten kunnen verlangen dat CSD’s meer dan een kredietinstelling aanwijzen wanneer zij op grond van de beschikbare gegevens kunnen aantonen dat de blootstellingen van de ene kredietinstelling aan de concentratie van krediet- en liquiditeitsrisico’s niet volledig beperkt zijn. Ook CSD’s moeten meer dan één kredietinstelling kunnen aanwijzen.
Het toezicht op de naleving van de bepalingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 en van Richtlijn 2013/36/EU en van de bij deze verordening vastgestelde specifieke prudentiële vereisten door de aangewezen kredietinstellingen of vergunninghoudende CSD’s om bancaire nevendiensten bij afwikkeling te verrichten, moet worden toevertrouwd aan de bevoegde autoriteiten die worden genoemd in Verordening (EU) nr. 575/2013 Met het oog op de consistente toepassing van de toezichtnormen is het wenselijk dat de ECB rechtstreeks toezicht houdt op de bancaire diensten van CSD’s die door hun omvang en aard een aanzienlijk risico inhouden voor de financiële stabiliteit van de Unie rechtstreeks op grond van de voorwaarden die in Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad(17) zijn voorzien aangaande het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen. Deze verordening moet Verordening (EU) nr. 1024/2013 onverlet laten.
Een kredietinstelling of CSD met vergunning voor het verrichten van bancaire nevendiensten bij afwikkeling moet voldoen aan alle huidige of toekomstige op kredietinstellingen toepasselijke Uniewetgeving. Deze verordening dient Richtlijn 2014/59/EU, alsmede alle toekomstige wetgevingshandelingen van de Unie betreffende een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en andere financiële instellingen, onverlet te laten.
Om een voldoende mate van veiligheid en continuïteit van door CSD’s verrichte diensten te garanderen, moeten voor CSD’s specifieke uniforme en rechtstreeks toepasselijke prudentiële en kapitaalvereisten gelden die hun juridische, operationele en beleggingsrisico’s beperken.
De veiligheid van de tussen twee CSD’s getroffen koppelingsregelingen moet onderworpen zijn aan specifieke vereisten om de toegang van hun respectieve deelnemers tot andere effectenafwikkelingssystemen mogelijk te maken. Het verrichten van bancaire nevendiensten vanuit een afzonderlijke rechtspersoon mag CSD’s niet beletten die diensten te ontvangen, met name wanneer zij aan een door een andere CSD geëxploiteerd effectenafwikkelingssysteem deelnemen. Het is bijzonder belangrijk dat alle potentiële risico’s die uit de koppelingsregelingen voortvloeien, zoals krediet-, liquiditeits-, organisatorische of alle andere relevante risico’s voor CSD’s volledig beperkt zijn. Voor interoperabele koppelingen is het belangrijk dat bij gekoppelde effectenafwikkelingssystemen overboekingsopdrachten op hetzelfde moment het systeem binnenkomen en onherroepelijk zijn, en dat gelijkwaardige regels worden toegepast voor het ogenblik waarop overboekingenvan effecten en gelden een definitief karakter krijgen. Dezelfde beginselen moeten gelden voor CSD’s die voor het afwikkelen een gemeenschappelijke informatietechnologie (IT)-infrastructuur gebruiken.
Om efficiënt toezicht door de bevoegde autoriteiten op de werkzaamheden van de CSD’s mogelijk te maken, dienen voor de CSD’s strenge voorschriften inzake het bijhouden van gegevens te gelden. De CSD’s dienen gedurende ten minste tien jaar alle vastleggingen en gegevens over alle mogelijke door hen verrichte diensten bij te houden, waaronder transactiegegevens over diensten van zekerhedenbeheer met verwerking van repo-overeenkomsten of effectenuitleenovereenkomsten. Met het oog op de naleving van de vastleggingsvereiste moeten de CSD’s wellicht een gemeenschappelijk format voor de aanlevering van transactiegegevensdoor hun cliënten definiëren, overeenkomstig alle krachtens deze verordening vastgestelde desbetreffende technische regulerings- en uitvoeringsnormen.
In veel lidstaten zijn uitgevende instellingen wettelijk verplicht bepaalde soorten effecten, met name aandelen, binnen hun nationale CSD’s uit te geven. Om deze belemmering voor de vlotte werking van de uniale posttransactionele markt op te heffen en uitgevende instellingen in staat te stellen de meest efficiënte wijze van beheer van hun effecten te kiezen, moeten uitgevende instellingen het recht hebben om voor de vastlegging van hun effecten en het ontvangen van alle betrokken CSD-diensten elke in de Unie gevestigde CSD te kiezen. Aangezien harmonisatie van het nationale vennootschapsrecht niet is begrepen in de werkingssfeer van deze verordening, moet dat nationale vennootschapsrecht of ander vergelijkbaar recht dat de uitgifte van effecten regelt, van toepassing blijven en dienen regelingen te worden getroffen opdat aan de voorschriften van dat nationale vennootschapsrecht of ander vergelijkbaar recht kan worden voldaan bij de uitoefening van het recht op keuze van een CSD. In het nationale vennootschapsrecht of ander vergelijkbaar recht dat de uitgifte van effecten regelt, wordt de relatie tussen de uitgevende instelling en de houder of eventuele derde partij geregeld, alsmede de respectieve rechten en plichten die aan de effecten zijn verbonden, zoals stemrecht, dividend en beheersdaden („corporate actions”). Een weigering van dienstverlening aan een uitgevende instelling kan alleen gerechtvaardigd worden op basis van een diepgaande risicobeoordeling of indien de CSD geen uitgiftediensten verricht voor effecten waarvan de uitgifte bij het vennootschapsrecht of ander vergelijkbaar recht van de betrokken lidstaat wordt geregeld. Aan de bevoegde autoriteiten moet een snelle en passende voorziening in rechte ter beschikking worden gesteld voor het aanpakken van elke ongerechtvaardigde weigering van CSD’s om hun diensten aan uitgevende instellingen te verstrekken.
Gelet op de toename van het grensoverschrijdend houderschap en de grensoverschrijdende overdracht van effecten, welke door deze verordening nog zal worden bevorderd, is het bijzonder urgent en van het grootste belang dat er heldere regels worden vastgesteld betreffende het recht dat van toepassing zal zijn op eigendomsaspecten met betrekking tot effecten die worden aangehouden in rekeningen welke worden beheerd door CSD’s. Dit is evenwel een horizontaal vraagstuk dat verder reikt dan het toepassingsgebied van deze verordening en eventueel in toekomstige wetgevingshandelingen van de Unie kan worden geregeld.
De Europese Gedragscode voor clearing en afwikkeling van 7 november 2006 heeft een vrijwillig kader in het leven geroepen om toegang tussen CSD’s en andere marktinfrastructuren mogelijk te maken. De posttransactionele sector blijft echter volgens nationale scheidingslijnen gefragmenteerd, waardoor grensoverschrijdende transacties nodeloos duur zijn. Het is noodzakelijk uniforme voorwaarden voor koppelingen tussen CSD’s en voor toegang tussen CSD’s en andere marktinfrastructuren vast te stellen. Om CSD’s in staat te stellen hun deelnemers toegang tot andere markten te verlenen, moeten zij het recht hebben om deelnemer te worden aan een andere CSD of om een andere CSD te verzoeken speciale functies voor toegang tot laatstgenoemde CSD te ontwikkelen. Een dergelijke toegang moet worden toegekend op grond van billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden en mag alleen worden geweigerd indien dit de vlotte en ordelijke werking van de financiële markten in gevaar brengt, of systeemrisico’s veroorzaakt. Een snelle en passende voorziening in rechte moet voor de bevoegde autoriteiten beschikbaar worden gesteld om elke ongerechtvaardigde weigering van een CSD om toegang aan een andere CSD te verlenen, aan te pakken. Indien CSD-koppelingen aanmerkelijke afwikkelingsrisico’s inhouden, moeten zij aan vergunningsplicht en intensiever toezicht door de betrokken bevoegde autoriteiten zijn onderworpen.
CSD’s moeten tevens toegang hebben tot de transactiestroom van een CTP of een handelsplatform en die marktinfrastructuren moeten toegang hebben tot de door CSD’s geëxploiteerde effectenafwikkelingssystemen. Die toegang kan slechts worden geweigerd indien de vlotte en ordelijke werking van de financiële markten erdoor in het gedrang komt of een systeemrisico ontstaat, en mag niet worden afgewezen op grond van verlies van marktaandeel.
De bevoegde autoriteiten moeten kunnen beschikken over een snelle en passende voorziening in rechte om elke ongerechtvaardigde weigering van CSD’s of marktinfrastructuren om toegang te bieden tot hun diensten aan te pakken. Deze verordening is een aanvulling op de in Verordening (EU) nr. 648/2012 en in Verordening (EU) nr. 600/2014 vervatte toegangsregelingen tussen handelsplatforms, CTP’s, en CSD’s die noodzakelijk zijn om een concurrerende interne markt in diensten voor transactieverwerking tot stand te brengen. De ESMA en de Commissie moeten de ontwikkeling van de transactieverwerkingsinfrastructuur nauwlettend blijven volgen en, indien nodig, optreden om concurrentieverstoringen op de interne markt te voorkomen.
Een gedegen prudentieel en bedrijfsvoeringskader voor de financiële sector moet op strenge toezicht- en sanctieregelingen berusten. Daartoe moeten toezichthoudende autoriteiten voldoende bevoegdheden bezitten en moeten zij op basis van afschrikkende sanctieregelingen tegen onwettige bedrijfsvoering kunnen optreden. Een evaluatie die is verricht van bestaande sanctiebevoegdheden en de praktische toepassing daarvan ter bevordering van de convergentie van de sancties binnen het gehele scala van toezichtactiviteiten, is te vinden in de mededeling van de Commissie van 8 december 2010, getiteld „Het versterken van sanctieregelingen in de financiële sector”.
Om de vereisten van deze verordening effectief te doen naleven door CSD’s, als afwikkelende instantie aangewezen kredietinstellingen, de leden van hun leidinggevende organen en alle andere personen die daadwerkelijk zeggenschap uitoefenen over hun bedrijf of alle andere personen, moeten de bevoegde autoriteiten derhalve administratieve sancties en andere maatregelen kunnen toepassen die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
Om afschrikking en consistente toepassing van de sancties in alle lidstaten te waarborgen, moet deze verordening voorzien in een lijst van de voornaamste administratieve sancties en andere maatregelen waarover de bevoegde autoriteiten moeten kunnen beschikken, in de bevoegdheid om die sancties en andere maatregelen op te leggen aan alle natuurlijke of rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor een inbreuk, in een lijst van belangrijke criteria bij het bepalen van het niveau en de soort van sancties en andere maatregelen en in niveaus van administratieve geldboetes. Bij administratieve geldboetes moet rekening worden gehouden met factoren zoals geconstateerd financieel voordeel ten gevolge van de inbreuk, de ernst en de duur van de inbreuk, verzwarende of verzachtende omstandigheden, het feit dat administratieve geldboetes een afschrikkend effect moeten hebben en, in voorkomend geval, een korting wegens samenwerking met de bevoegde autoriteit moeten omvatten. Bij de vaststelling en bekendmaking van sancties moeten de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („het Handvest”) neergelegde grondrechten worden nageleefd, in het bijzonder het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven (artikel 7), het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8) en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47).
Om potentiële inbreuken aan het licht te brengen, moeten er doeltreffende mechanismen worden ingevoerd ter stimulering van het melden van potentiële of feitelijke inbreuken op deze verordening bij de bevoegde autoriteiten. Die mechanismen moeten toereikende waarborgen omvatten voor de personen die potentiële of feitelijke inbreuken op deze verordening melden en voor de personen die van die inbreuken worden beschuldigd. Er dienen passende procedures te worden ingesteld met het oog op de inachtneming van het recht van de beschuldigde persoon op bescherming van de persoonsgegevens, het recht op verdediging en om te worden gehoord voordat een definitieve beslissing wordt genomen die gevolgen heeft voor die persoon, en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte tegen elke beslissing of maatregel die gevolgen heeft voor die persoon.
Deze verordening dient de wettelijke bepalingen van de lidstaten inzake strafrechtelijke sancties onverlet te laten.
Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad(18) regelt de in de lidstaten krachtens de onderhavige verordening uitgevoerde verwerking van persoonsgegevens. Elke uitwisseling of doorgifte van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten van de lidstaten moet sporen met de regels betreffende de overdracht van persoonsgegevens zoals vastgesteld bij Richtlijn 95/46/EG. Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad(19) regelt de krachtens de onderhavige verordening door de ESMA uitgevoerde verwerking van persoonsgegevens. Elke uitwisseling of doorgifte van persoonsgegevens door de ESMA moet sporen met de regels betreffende de overdracht van persoonsgegevens zoals vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 45/2001.
Deze verordening strookt met de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in het bijzonder in het Handvest zijn erkend, in het bijzonder het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op de bescherming van persoonsgegevens, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, het recht om niet tweemaal voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft en de vrijheid van ondernemerschap, en moet in overeenstemming met die rechten en beginselen worden toegepast.
ESMA moet bij de toepassing van deze verordening een centrale rol vervullen door een consistente toepassing van de Unieregels door de bevoegde autoriteiten te waarborgen en door meningsverschillen tussen hen te beslechten.
ESMA moet in een jaarlijks verslag aan de Commissie de tendensen en mogelijke risico’s van de onder deze verordening vallende markten evalueren. Die verslagen dienen ten minste een beoordeling te bevatten van de afwikkelingsefficiëntie, de interne afwikkelingsoperaties, de grensoverschrijdende verrichting van diensten, de gronden op basis waarvan toegangsrechten zijn afgewezen alsook alle andere aanzienlijke belemmeringen voor mededinging in posttransactionele financiële diensten, waaronder alle belemmeringen die voortvloeien uit ongepast gebruik van regelingen voor vergunningverlening, gepastheid van bij mislukte afwikkelingsoperaties opgelegde sancties, in het bijzonder de noodzaak van extra flexibiliteit voor sancties bij mislukte afwikkelingsoperaties met betrekking tot niet-liquide financiële instrumenten, de toepassing van de regelgeving van de lidstaten inzake burgerlijke aansprakelijkheid bij een verlies dat aan CSD’s kan worden toegeschreven, de voorwaarden voor het voorzien in bancaire nevendiensten, vereisten inzake de bescherming van effecten van deelnemers en die van hun cliënten, en het stelsel van sancties; daarnaast kan het verslag, indien noodzakelijk, aanbevelingen voor preventieve of verhelpende maatregelen bevatten. De ESMA dient eveneens collegiale toetsingen („peer reviews”) te verrichten met betrekking tot de door de bevoegde autoriteiten uit hoofde van deze verordening verrichte werkzaamheden, binnen een passende termijn en overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EU) nr. 1095/2010. Aangezien CSD’s systeemrelevant zijn en nu voor het eerst op Unieniveau worden gereguleerd, is het passend om voor te schrijven dat die collegiale toetsing in eerste instantie om de drie jaar plaatsvindt, althans wat betreft het toezicht op CSD’s die gebruikmaken van de vrijheid om diensten te verrichten of die deelnemen in een interoperable koppeling.
Het zou efficiënt en passend zijn om de ESMA, als instelling met hooggespecialiseerde deskundigheid betreffende effecten en effectenmarkten, te belasten met het opstellen van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische regulerings- en uitvoeringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden. Indien zulks is bepaald, moet de ESMA tevens nauw samenwerken met de leden van het ESCB en de EBA.
Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU en de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 technische reguleringsnormen vast te stellen ten aanzien van de nadere maatregelen inzake afwikkelingsdiscipline, de verslaglegging van interne afwikkelingsoperaties, informatie en andere elementen die door een CSD in haar vergunningsaanvraag moeten worden opgenomen, de voorwaarden waaronder de bevoegde autoriteiten van een CSD hun goedkeuring kunnen hechten aan deelneming in het kapitaal van sommige juridische entiteiten, de informatie die de verschillende autoriteiten elkaar verstrekken bij het toezicht op CSD’s, de informatie die de aanvragende CSD aan de ESMA in haar erkenningsaanvraag dient te verstrekken, de elementen van de bestuursregelingen voor CSD’s, de nadere regels voor de vastleggingen die door de CSD’s moeten worden bewaard, de risico’s die CSD’s in aanmerking dienen te nemen in het kader van een algehele risicobeoordeling en die de bevoegde autoriteiten in aanmerking dienen te nemen bij de afweging van de gronden tot weigering van een verzoek om toegang, de elementen van de procedure voor toegang voor deelnemers en uitgevende instellingen tot CSD’s, voor toegang tussen CSD’s en tussen CSD’s en andere marktinfrastructuren, de details van de maatregelen die door de CSD’s moeten worden genomen ter handhaving van de integriteit van de uitgifte, de beperking van de operationele en investeringsrisico’s en van de risico’s die uit de CSD-koppelingen voortkomen, de nadere regels voor de kapitaalvereisten voor CSD’s, de nadere regels voor het aanvragen van een vergunning om bancaire nevendiensten te verrichten, de kapitaalopslag en de prudentiële vereisten inzake krediet- en liquiditeitsrisico’s voor CSD’s en de aangewezen kredietinstellingen die gemachtigd zijn om bancaire nevendiensten te verrichten.
Aan de Commissie moet tevens de bevoegdheid worden toegekend om door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig artikel 291 VWEU en artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 technische uitvoeringsnormen vast te stellen ten aanzien van standaardformulieren en modellen voor verslaglegging over interne afwikkelingsoperaties, voor de vergunningsaanvraag door CSD’s, voor de informatieverstrekking tussen verschillende bevoegde autoriteiten met het oog op het toezicht op CSD’s, voor de betrokken samenwerkingsregelingen tussen de autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst, voor de formats van de vastleggingen die door de CSD’s moeten worden bewaard, voor de procedures in gevallen waarin een deelnemer of een uitgevende instelling de toegang tot een CSD is ontzegd of waarin CSD’s onderling of ten aanzien van andere marktinfrastructuren de toegang is ontzegd, en voor de raadpleging van verschillende autoriteiten vóór vergunningverlening aan een afwikkelende instantie.
Teneinde de in deze verordening vastgestelde doelstellingen te bereiken, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van specifieke bijzonderheden betreffende bepaalde definities, parameters voor de berekening van de geldboetes voor de deelnemers die mislukte afwikkelingsoperaties veroorzaken, en de criteria op grond waarvan de bedrijfsactiviteiten van een CSD in een lidstaat van ontvangst als van substantieel belang voor die lidstaat moeten worden beschouwd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om, ten aanzien van de erkenning van CSD’s van derde landen beslissingen te nemen over de beoordeling van regels van derde landen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad(20).
Bij de beoordeling van de desbetreffende regels van derde landen dient te worden gekozen voor een evenredige, op resultaten gebaseerde aanpak, waarbij de klemtoon ligt op de naleving van de toepasselijke Unievoorschriften en, in voorkomend geval, de inachtneming van internationale normen. Voorwaardelijke of tussentijdse erkenning is ook mogelijk indien er geen aanzienlijke verschillen zijn die voorspelbare nadelige effecten op Uniemarkten zouden hebben.
Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het vaststellen van uniforme vereisten voor afwikkeling en voor CSD’s, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.
Het is noodzakelijk Richtlijn 98/26/EG te wijzigen om haar in overeenstemming te brengen met Richtlijn 2010/78/EU van het Europees Parlement en de Raad(21), waarbij aangewezen effectenafwikkelingssystemen niet langer aan de Commissie, maar aan de ESMA ter kennis worden gebracht.
Rekening houdend met het feit dat deze verordening is gericht op harmonisatie van de maatregelen op Unieniveau om mislukte afwikkelingen te voorkomen en aan te pakken, en zij voor dergelijke maatregelen een ruimer toepassingsgebied vaststelt dan bij Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad(22), dient artikel 15 van die verordening te worden ingetrokken.
CSD’s die diensten verrichten welke uitdrukkelijk worden vermeld in deze verordening, dienen te worden vrijgesteld van de toepassing van Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014. Om ervoor te zorgen dat entiteiten die beleggingsdiensten en -activiteiten verrichten, onder Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 vallen, en teneinde concurrentieverstoring tussen verschillende soorten verrichters van dergelijke diensten te voorkomen, moeten CSD’s die in het kader van hun nevendiensten beleggingsdiensten en -activiteiten verrichten, aan de voorschriften van Richtlijn 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 600/2014 worden onderworpen.
De toepassing van de vergunnings- en erkenningsvereisten van deze verordening moet worden uitgesteld om in de Unie of in derde landen gevestigde CSD’s voldoende tijd te geven om de bij deze verordening bepaalde vergunning en erkenning van hun activiteiten aan te vragen. In afwachting van een uit hoofde van deze verordening vast te stellen besluit betreffende de vergunning en de erkenning van CSD’s en hun activiteiten, met inbegrip van CSD-koppelingen, dienen de respectieve nationale regels voor de vergunning en de erkenning van CSD’s van kracht te blijven.
Het is tevens noodzakelijk de toepassing uit te stellen van de voorschriften aangaande afwikkelingsdiscipline en die aangaande de rapportageverplichting van afwikkelingsinternalisatoren tot wanneer alle gedelegeerde of uitvoeringshandelingen die dergelijke voorschriften nader omschrijven, van kracht zijn, evenals van de voorschriften voor girale vastlegging van bepaalde effecten en afwikkeling van verplichtingen in effectenafwikkelingssystemen uiterlijk op de tweede werkdag na de transactie, om marktdeelnemers die effecten in papieren vorm aanhouden of langere afwikkelingstermijnen hanteren voldoende tijd te geven om aan die vereisten te voldoen,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
TITEL I ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied
Bij deze verordening worden uniforme vereisten voor de afwikkeling van financiële instrumenten in de Unie en regels voor de organisatie en het beheer van centrale effectenbewaarinstellingen (central securities depositories, CSD’s) vastgesteld teneinde veilige, efficiënte en vlotte afwikkeling te bevorderen.
Tenzij anders bepaald in deze verordening, is deze verordening van toepassing op de afwikkeling van alle financiële instrumenten en activiteiten van CSD’s.
Deze verordening laat bepalingen van het Unierecht betreffende specifieke financiële instrumenten, met name Richtlijn 2003/87/EG, onverlet.
De artikelen 10 tot en met 20, 22 tot en met 24, artikel 27, artikel 28, lid 6, artikel 30, lid 4, de artikelen 46 en 47, de bepalingen van titel IV en de in deze verordening vervatte voorschriften om aan de bevoegde of de relevante autoriteiten te rapporteren of hun instructies uit te voeren, zijn niet van toepassing op de leden van het ESCB, andere nationale organen van lidstaten die soortgelijke functies vervullen, of op andere overheidsorganen van de lidstaten die belast zijn met of een rol spelen bij het beheer van overheidsschuld in de Unie ten aanzien van een CSD waarvan het beheer rechtstreeks door de bovengenoemde organen plaatsvindt onder de verantwoordelijkheid van hetzelfde beheersorgaan, dat toegang heeft tot de gelden van die organen en dat geen afzonderlijke entiteit is.
Artikel 2 Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- 1.„centrale effectenbewaarinstelling” of „CSD”:
- een rechtspersoon die een effectenafwikkelingssysteem als bedoeld in punt 3 van afdeling A van de bijlage exploiteert en ten minste één andere kerndienst als bedoeld in afdeling A van de bijlage verstrekt;
- 2.„CSD van een derde land”:
- een in een derde land gevestigde rechtspersoon die een dienst verleent die met de in punt 3 van afdeling A van de bijlage bedoelde kerndienst te vergelijken is en ten minste één andere kerndienst als vermeld in afdeling A van de bijlage uitvoert;
- 3.„immobilisatie”:
- het bij elkaar brengen van alle fysieke effecten in een CSD, zodat opeenvolgende overboekingen in girale vorm kunnen plaatsvinden;
- 4.„gedematerialiseerde vorm”:
- het feit dat financiële instrumenten alleen in girale vorm bestaan;
- 5.„CSD die het verzoek ontvangt”:
- CSD die van een andere CSD een verzoek om toegang tot haar diensten middels een CSD-koppeling ontvangt;
- 6.„verzoekende CSD”:
- de CSD die een andere CSD verzoekt om toegang tot haar diensten middels een CSD-koppeling;
- 7.„afwikkeling”:
- de voltooiing van een effectentransactie waar deze is gesloten met het doel verplichtingen van de partijen bij die transactie te vervullen middels de overboeking van geld of effecten dan wel van beide;
- 8.„financiële instrumenten” of „effecten”:
- financiële instrumenten als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 15), van Richtlijn 2014/65/EU;
- 9.„overboekingsopdracht”:
- een overboekingsopdracht als gedefinieerd onder i), tweede streepje, van artikel 2 van Richtlijn 98/26/EG;
- 10.„effectenafwikkelingssysteem”:
- een systeem overeenkomstig artikel 2, onder a), eerste, tweede en derde streepje, van Richtlijn 98/26/EG, dat niet wordt geëxploiteerd door een centrale tegenpartij waarvan het bedrijf bestaat uit de uitvoering van overboekingsopdrachten;
- 11.„afwikkelingsinternalisator”:
- elke instelling, waaronder een instelling met een vergunning in de zin van Richtlijn 2013/36/EU of van Richtlijn 2014/65/EU, die voor rekening van cliënten of voor eigen rekening, en anders dan via een effectenafwikkelingssysteem, overboekingsopdrachten uitvoert;
- 12.„voorgenomen afwikkelingsdatum”:
- door de partijen bij een effectentransactie overeengekomen datum waarop afwikkeling moet plaatsvinden, welke als zodanig in het effectenafwikkelingssysteem wordt ingevoerd;
- 13.„afwikkelingstermijn”:
- de tijdsperiode tussen de transactiedatum en de voorgenomen afwikkelingsdatum;
- 14.„werkdag”:
- werkdag in de zin van artikel 2, onder n), van Richtlijn 98/26/EG;
- 15.„mislukte afwikkelingsoperatie”:
- het niet of gedeeltelijk optreden van afwikkeling van een effectentransactie op de voorgenomen afwikkelingsdatum, wegens een gebrek aan effecten of geld en ongeacht de onderliggende reden;
- 16.„centrale tegenpartij” of „CTP”:
- een CTP zoals omschreven in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012;
- 17.„bevoegde autoriteit”:
- de autoriteit die door elke lidstaat wordt aangewezen in overeenstemming met artikel 11, tenzij anders bepaald in deze verordening;
- 18.„relevante autoriteit”:
- een autoriteit als bedoeld in artikel 12;
- 19.„deelnemer”:
- elke deelnemer, in de zin van artikel 2, onder f), van Richtlijn 98/26/EG aan een effectenafwikkelingssysteem;
- 20.„deelneming”:
- deelneming in de zin van de eerste zin van artikel 2, punt 2), van Richtlijn 2013/34/EU of de directe of indirecte eigendom van 20 % of meer van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming;
- 21.„zeggenschap”:
- de relatie tussen twee ondernemingen als omschreven in artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU;
- 22.„dochteronderneming”:
- een dochteronderneming in de zin van artikel 2, lid 10, en artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU;
- 23.„lidstaat van herkomst”:
- de lidstaat waarin een CSD gevestigd is;
- 24.„lidstaat van ontvangst”:
- de lidstaat, met uitzondering van de lidstaat van herkomst, waar een CSD een bijkantoor heeft of CSD-diensten verricht;
- 25.„bijkantoor”:
- een kantoor, met uitzondering van het hoofdkantoor, dat een onderdeel is van een CSD, dat geen rechtspersoonlijkheid heeft en dat CSD-diensten verricht waarvoor de CSD een vergunning heeft;
- 26.„wanbetaling”, met betrekking tot een deelnemer:
- een situatie waarin een insolventieprocedure, in de zin van artikel 2, onder j), van Richtlijn 98/26/EG, tegen een deelnemer wordt geopend;
- 27.„levering tegen betaling”:
- een effectenafwikkelingsmechanisme dat een overboeking van effecten verbindt met een overboeking van geld op een zodanige wijze dat de levering van effecten uitsluitend optreedt indien de overeenkomstige overboeking van geld optreedt en vice versa;
- 28.„effectenrekening”:
- een rekening waarop effecten mogen worden gecrediteerd of gedebiteerd;
- 29.„CSD -koppeling”:
- een regeling tussen CSD’s waarbij een CSD een deelnemer aan het effectenafwikkelingssysteem van een andere CSD wordt teneinde de overboeking van effecten van de deelnemers van de laatstgenoemde CSD naar de deelnemers van de eerstgenoemde CSD te vergemakkelijken, of een regeling waarbij een CSD indirect toegang tot een andere CSD heeft via een intermediair. CSD-koppelingen omvatten standaardkoppelingen, op maat gemaakte koppelingen, indirecte koppelingen en interoperabele koppelingen;
- 30.„standaardkoppeling”:
- een CSD-koppeling waarbij een CSD een deelnemer aan het effectenafwikkelingssysteem van een andere CSD wordt onder dezelfde voorwaarden als elke andere deelnemer aan het door die andere CSD geëxploiteerde effectenafwikkelingssysteem;
- 31.„op maat gemaakte koppeling”:
- een CSD-koppeling waarbij aan een CSD die een deelnemer aan het effectenafwikkelingssysteem van een andere CSD wordt, specifieke diensten worden verstrekt ter aanvulling van de diensten die normaliter door die CSD aan deelnemers aan het effectenafwikkelingssysteem worden verstrekt;
- 32.„indirecte koppeling”:
- een regeling tussen een CSD en een derde partij die als niet-CSD deelneemt aan het effectenafwikkelingssysteem van een andere CSD. Deze koppeling wordt ingesteld door een CSD teneinde de overboeking van effecten van de deelnemers van een andere CSD naar eigen deelnemers te vergemakkelijken;
- 33.„interoperabele koppeling”:
- een CSD-koppeling waarbij de CSD’s overeenkomen gemeenschappelijke technische oplossingen voor afwikkeling in te stellen in de door hen geëxploiteerde effectenafwikkelingssystemen;
- 34.„internationale open communicatieprocedures en -normen”:
- internationaal aanvaarde normen voor communicatieprocedures, zoals gestandaardiseerde formats voor verzending van berichten en gegevensweergave, die op billijke, open en niet-discriminerende basis beschikbaar zijn voor alle betrokkenen;
- 35.„overdraagbare effecten”:
- effecten als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 44), van Richtlijn 2014/65/EU;
- 36.„aandelen”:
- aandelen als bedoeld in punt 44, onder a), van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2014/65/EU;
- 37.„geldmarktinstrumenten”:
- geldmarktinstrumenten als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 17), van Richtlijn 2014/65/EU;
- 38.„rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging”:
- rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging als bedoeld in punt 3) van deel C van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU;
- 39.„emissierecht”:
- emissierecht als omschreven in punt 11) van deel C van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU, uitgezonderd derivaten van emissierechten;
- 40.„gereglementeerde markt”:
- gereglementeerde markt in de zin van artikel 4, lid 1, punt 21), van Richtlijn 2014/65/EU;
- 41.„multilaterale handelsfaciliteit” of „mtf” (multilateral trading facility):
- multilaterale handelsfaciliteit in de zin van artikel 4, lid 1, punt 22), van Richtlijn 2014/65/EU;
- 42.„handelsplatform”:
- handelsplatform als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 24), van Richtlijn 2014/65/EU;
- 43.„afwikkelende instantie”:
- afwikkelende instantie in de zin van artikel 2, onder d), van Richtlijn 98/26/EG;
- 44.„mkb-groeimarkt”:
- een mkb-groeimarkt als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 12), van Richtlijn 2014/65/EU;
- 45.„leidinggevend orgaan”:
het (de) overeenkomstig nationaal recht aangewezen orgaan (organen) van een CSD, dat (die) gemachtigd is (zijn) de strategie, doelstellingen en algemene leiding van de CSD vast te stellen, en fungeert (fungeren) als toezichthouder op en bewaker van de besluitvorming van het management. Dit omvat personen die daadwerkelijk het beleid van de CSD bepalen.
Ingeval een leidinggevend orgaan uit hoofde van het nationale recht bestaat uit verschillende organen met specifieke taken, zijn de voorschriften van deze verordening alleen van toepassing op leden van het leidinggevend orgaan die op grond van het toepasselijke nationale recht respectievelijk bevoegd zijn;
- 46.„directie”:
- de natuurlijke personen die binnen een CSD uitvoerende functies vervullen en die aan het leidinggevend orgaan verantwoording en rekenschap moeten afleggen voor het dagelijks bestuur van de CSD.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 67 gedelegeerde handelingen vast te stellen betreffende maatregelen ter nadere omschrijving van de in de punten 1 tot en met 4 van afdeling B van de bijlage bedoelde niet-bancaire nevendiensten en van de in afdeling C van de bijlage bedoelde bancaire nevendiensten.