Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010
Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank(1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),
Overwegende hetgeen volgt:
In de afgelopen decennia heeft de Unie vooruitgang geboekt bij de vorming van een interne markt voor bankdiensten. Een beter geïntegreerde markt voor bankdiensten is essentieel ter bevordering van economische groei in de Unie en adequate financiering van de reële economie. Met de financiële en economische crisis is echter gebleken dat de werking van de interne markt ter zake wordt bedreigd en dat er een toenemende kans op financiële versnippering bestaat. Dit is een reële bron van bezorgdheid in een interne markt waarin banken in staat moeten zijn om significante grensoverschrijdende activiteiten te ontplooien. De interbancaire markten zijn minder liquide geworden en grensoverschrijdende bankactiviteiten nemen af door de vrees voor besmetting en door een gebrek aan vertrouwen in andere nationale bankstelsels en in het vermogen van de lidstaten om de banken te steunen.
Door verschillen tussen de nationale afwikkelingsvoorschriften in verschillende lidstaten en in de dienovereenkomstige administratieve praktijken en door het ontbreken van een gezamenlijk besluitvormingsproces voor de afwikkeling in de bankenunie worden dat gebrek aan vertrouwen en de marktinstabiliteit in de hand gewerkt omdat over de mogelijke afloop van het falen van een bank geen zekerheid bestaat en deze afloop evenmin voorspelbaar is.
Met name hebben de uiteenlopende stimulansen en praktijken van de lidstaten ten aanzien van de behandeling van crediteuren van banken in afwikkeling en ten aanzien van de bail-out van falende banken met belastinggeld gevolgen voor de perceptie van het kredietrisico, de financiële soliditeit en de solvabiliteit van hun banken, en creëren zij aldus een ongelijk speelveld. Daardoor wordt het vertrouwen van het publiek in de bankensector ondermijnd en worden de uitoefening van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten op de interne markt belemmerd aangezien de financieringskosten zonder dergelijke verschillen in nationale praktijken lager zouden uitvallen.
De verschillen tussen nationale afwikkelingsvoorschriften in de verschillende lidstaten en in overeenkomstige administratieve praktijken kunnen ertoe leiden dat banken n en cliënten alleen om reden van hun plaats van vestiging en ongeacht hun echte kredietwaardigheid hogere leenkosten hebben. Voorts worden cliënten van banken in sommige lidstaten ongeacht hun kredietwaardigheid met hogere leentarieven geconfronteerd dan cliënten van banken in andere lidstaten.
De Europese Raad van 18 oktober 2012 concludeerde dat: „De economische en monetaire unie moet, gezien de fundamentele uitdagingen waarvoor zij staat, worden versterkt om economisch en sociaal welzijn, alsmede stabiliteit en duurzame welvaart te garanderen” en „het proces van uitdieping van de economische en monetaire unie moet voortbouwen op het institutionele en wettelijke kader van de Unie, en moet worden gekenmerkt door openheid en transparantie jegens de lidstaten die de euro niet als munt hebben, alsook door het respecteren van de integriteit van de interne markt”. Met dat doel wordt er een bankenunie opgericht, die wordt ondersteund door een uitvoerig en gedetailleerd gemeenschappelijk rulebook voor financiële diensten dat geldt voor de gehele interne markt. De totstandbrenging van een bankenunie wordt gekenmerkt door openheid en transparantie ten opzichte van niet-deelnemende lidstaten en door respect voor de integriteit van de interne markt.
In zijn resolutie van 7 juli 2010 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende grensoverschrijdende crisisbeheersing in de bankensector verzocht het Europees Parlement „de Commissie om uit hoofde van de artikelen 50 en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie één of meer wetgevingsvoorstellen in te dienen inzake een EU-kader voor crisisbeheer, een financieel stabiliteitsfonds van de EU en een Eenheid afwikkeling”, en in zijn resolutie van 20 november 2012 met aanbevelingen aan de Commissie inzake het verslag van de voorzitters van de Europese Raad, de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank en de Eurogroep met als titel „Naar een echte economische en monetaire unie” verklaarde het Parlement dat „het doorbreken van de negatieve terugkoppelingseffecten tussen overheden, banken en de reële economie cruciaal is voor het soepel functioneren van de EMU”, betoogde het dat „er dringend behoefte is aan aanvullende en verstrekkende maatregelen om de crisis in de bankensector op te lossen” en „om een volledig operationele Europese bankenunie te kunnen realiseren” en tegelijkertijd „de voortdurende goede werking van de interne markt voor financiële diensten en het vrije verkeer van kapitaal te kunnen zeker te stellen”.
Als eerste stap op weg naar een bankenunie dient het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (het GTM), dat op grond van Verordening (EU) nr. 1024/2013(4) van de Raad is ingesteld, ervoor te zorgen dat het Uniebeleid inzake het prudentiële toezicht op kredietinstellingen op een coherente en doeltreffende wijze ten uitvoer wordt gelegd, dat het gemeenschappelijk rulebook voor financiële diensten op gelijke wijze wordt toegepast op kredietinstellingen in de lidstaten van de eurozone en in de lidstaten buiten de eurozone die gekozen hebben voor deelneming aan het GTM (de „deelnemende lidstaten”), en dat die kredietinstellingen worden onderworpen aan een zo hoogwaardig mogelijk toezicht.
Efficiëntere afwikkelingsmechanismen vormen een essentieel instrument om de schade als gevolg van het falen van banken uit het verleden te vermijden.
Zolang de afwikkelingsvoorschriften en -praktijken en de benaderingen voor de lastendeling nationaal blijven en de voor de financiering van een afwikkeling benodigde financiële middelen op nationaal niveau worden geïnd en uitgegeven, blijft de interne markt versnipperd. Bovendien hebben nationale toezichthouders een sterke neiging om de mogelijke gevolgen van een bankencrisis voor hun nationale economie zoveel mogelijk te beperken middels de vaststelling van unilaterale maatregelen om de bedrijfsactiviteiten van banken af te schermen door bijvoorbeeld overdrachten en leningen binnen een groep aan banden te leggen of door op hun grondgebied gevestigde dochterondernemingen van potentieel falende moederondernemingen hogere liquiditeits- en kapitaalvereisten op te leggen. Daardoor worden de grensoverschrijdende activiteiten van banken ingeperkt, ontstaan belemmeringen voor de uitoefening van fundamentele vrijheden en wordt de mededinging op de interne markt verstoord. Controversiële kwesties aangaande lidstaten van herkomst/lidstaten van ontvangst kunnen, ook al worden deze aangepakt in het kader van het GTM en Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad(5), grensoverschrijdende afwikkelingsprocessen minder efficiënt maken.
Ten einde deze problemen aan te pakken, is het noodzakelijk gebleken het afwikkelingskader voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen („instellingen”) beter te integreren teneinde de Unie te versterken, de financiële stabiliteit te herstellen en de basis te leggen voor economisch herstel. Richtlijn 2014/59/EU is een significante stap naar harmonisatie van de regels betreffende de afwikkeling van banken in de gehele Unie en voorziet in samenwerking tussen de afwikkelingsautoriteiten bij de aanpak van het falen van grensoverschrijdende banken. Richtlijn 2014/59/EU stelt evenwel op minimumharmonisatie gebaseerde regels vast maar leidt niet tot centralisatie van de besluitvorming op gebied van de afwikkeling. Die richtlijn biedt de nationale autoriteiten van elke lidstaat hoofdzakelijk dezelfde afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden, maar laat hen vrij in de toepassing van de instrumenten en in het gebruik van nationale financieringsregelingen ter ondersteuning van de afwikkelingsprocedures. Dit zorgt ervoor dat de autoriteiten over de instrumenten beschikken om tijdig en snel genoeg in een zwakke of falende instelling te kunnen ingrijpen om zo de continuïteit van de kritieke financiële en economische functies van de instelling te waarborgen en tegelijkertijd de gevolgen van het falen van een instelling voor de economie en het financiële systeem tot een minimum te beperken.
Richtlijn 2014/59/EU kan niet volledig voorkomen, ook al worden bij deze richtlijn aan de bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad(6) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (European Banking Authority — EBA) regulerende en bemiddelende taken toegekend, dat lidstaten ten aanzien van de afwikkeling van grensoverschrijdende groepen afzonderlijke en potentieel inconsistente besluiten nemen die een nadelige uitwerking op de totale afwikkelingskosten kunnen hebben. Omdat de richtlijn voorts in nationale financieringsregelingen voorziet, neemt de afhankelijkheid van banken van steun uit de nationale begroting niet voldoende af en wordt niet geheel voorkomen dat de benadering ten aanzien van het gebruik van de financieringsregelingen van lidstaat tot lidstaat uiteenloopt.
Voor de deelnemende lidstaten wordt in het kader van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (GAM) een gecentraliseerde afwikkelingsbevoegdheid, ingesteld en toegekend aan de bij deze verordening ingestelde gemeenschappelijke afwikkelingsraad („de afwikkelingsraad”) en aan de nationale afwikkelingsautoriteiten. Die instelling vormt een integraal onderdeel van het harmonisatieproces op het gebied van afwikkeling dat wordt bestreken door Richtlijn 2014/59/EU en door het pakket van eenvormige afwikkelingsbepalingen zoals vastgesteld in deze verordening. De eenvormige toepassing van de afwikkelingsregeling in de deelnemende lidstaten wordt versterkt doordat zij wordt toevertrouwd aan een centrale autoriteit zoals het GAM. Het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is bovendien vervlochten met het harmonisatieproces op het gebied van prudentieel toezicht dat tot stand is gekomen door de oprichting van de EBA, het gemeenschappelijk rulebook betreffende prudentieel toezicht (Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad(7) en Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad(8)), en — in de deelnemende lidstaten — de instelling van het GTM, dat toezicht dient te houden op de naleving van de regels van de Unie inzake prudentieel toezicht. Toezicht en afwikkeling zijn twee complementaire aspecten van de totstandbrenging van de interne markt voor financiële diensten, die in hun gecentraliseerde toepassing als onderling afhankelijk kunnen worden beschouwd.
Voor de voltooiing van de interne markt voor financiële diensten is het van essentieel belang om voor doeltreffende afwikkelingsbesluiten voor falende banken in de Unie en voor het gebruik van op Unieniveau aangetrokken financiering te zorgen. Binnen de interne markt, kan het falen van een bank in één lidstaat de stabiliteit van de financiële markten in de gehele Unie aantasten. Doeltreffende en eenvormige afwikkelingsvoorschriften, alsmede gelijke voorwaarden voor de financiering van de afwikkeling in alle lidstaten is als middel om te zorgen voor de gelijke mededingingsvoorwaarden in stand te houden en en de werking van de interne markt te verbeteren, niet alleen van belang voor de lidstaten waarin de banken actief zijn, maar meer in het algemeen voor alle lidstaten. De bankstelsels op de interne markt zijn sterk met elkaar verweven, bankgroepen zijn internationaal en banken hebben een hoog percentage aan buitenlandse activa in bezit. Zonder een GAM zou een bankencrisis in lidstaten die aan het GTM deelnemen, ook in de niet-deelnemende lidstaten sterkere negatieve systeemeffecten sorteren. De instelling van het GAM zal ervoor zorgen dat een neutrale aanpak wordt gehanteerd bij het behandelen van falende banken en zal derhalve de stabiliteit van de banken in de deelnemende lidstaten vergroten en het overslaan van een crisis naar niet-deelnemende lidstaten voorkomen, zodat het de werking van de interne markt in zijn geheel ten goede zal komen. De mechanismen voor samenwerking tussen zowel in deelnemende als niet-deelnemende lidstaten gevestigde instellingen moeten transparant zijn, en een lidstaat of groep van lidstaten mag als platform voor financiële diensten niet direct of indirect worden gediscrimineerd.
Om het vertrouwen en de geloofwaardigheid in de banksector te herstellen, voert de Europese Centrale Bank (ECB) momenteel een uitvoerige evaluatie van de balans van alle onder rechtstreeks toezicht vallende banken uit. Middels een dergelijke evaluatie moeten alle belanghebbenden de garantie krijgen dat banken die toetreden tot het GTM en derhalve binnen de werkingssfeer van het GAM vallen, fundamenteel gezond en betrouwbaar zijn.
Na de instelling van het GTM bij Verordening (EU) nr. 1024/2013, op grond waarvan de banken in de deelnemende lidstaten hetzij onder centraal toezicht van de ECB komen te staan, hetzij — in het kader van het GTM — onder dat van de bevoegde nationale autoriteiten, sluiten het toezicht van de Unie op die banken enerzijds en de nationale behandeling van die banken in de afwikkelingsprocedures op grond van Richtlijn 2014/59/EU anderzijds niet op elkaar aan, hetgeen zal worden rechtgezet door de instelling van het GAM.
Deze verordening is enkel van toepassing op banken waarvan de ECB de toezichthouder van de lidstaat van herkomst is dan wel de bevoegde nationale autoriteit in lidstatendie de euro als munt hebben of de bevoegde nationale autoriteit in lidstaten die niet de euro als munt hebben en die overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 een nauwe samenwerking tot stand hebben gebracht. Het toepassingsgebied van deze verordening is gekoppeld aan het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1024/2013. Rekening houdend met het feit dat de aan het GTM toegewezen toezichthoudende taken in belangrijke mate vervlochten zijn met de te treffen afwikkelingsmaatregelen, is de totstandbrenging van een gecentraliseerd systeem van toezicht op grond van artikel 127, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voor de deelnemende lidstaten immers van cruciaalbelang voor het harmonisatieproces aangaande afwikkeling in deelnemende lidstaten. Het feit onderworpen te zijn aan toezicht door het GTM, vormt een specifieke eigenschap die de entiteiten die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1024/2013 vallen het oog op de afwikkeling objectief en kenmerkend onderscheidt. De nodige maatregelen dienen te worden vastgesteld om het GAM in te stellen voor alle lidstaten die aan het GTM deelnemen, teneinde een goede en stabiele werking van de interne markt te bevorderen.
Terwijl de banken in de lidstaten die buiten het GTM blijven, onderworpen zijn aan op nationaal niveau op elkaar afgestemde toezichts-, afwikkelings- en financiële achtervangregelingen, zijn de banken in de lidstaten die aan het GTM deelnemen, onderworpen aan toezichtsregelingen van de Unie en nationale afwikkelings- en financiële achtervangregelingen. Omdat toezicht en afwikkeling binnen het GTM op twee verschillende niveaus plaatsvinden, zijn interventies bij en afwikkelingen van banken in de lidstaten die aan het GTM deelnemen, niet zo snel, consistent en doeltreffend als bij banken in de lidstaten die niet onder het GTM vallen. Daarom is een gecentraliseerd afwikkelingsmechanisme voor alle banken die actief zijn in de lidstaten die aan het GTM deelnemen, van essentieel belang voor de waarborging van een gelijk speelveld.
Zolang het toezicht in een lidstaat zich buiten het GTM blijft voltrekken, moet die lidstaat ook voor de financiële gevolgen van het falen van een bankverantwoordelijk blijven. Het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme mag zich dus alleen uitstrekken tot banken en financiële instellingen die in de aan het GTM deelnemende lidstaten zijn gevestigd en die in het kader van het GTM aan het toezicht van de ECB en van de nationale autoriteiten zijn onderworpen. Banken die gevestigd zijn in de lidstaten die niet aan het GTM deelnemen, mogen niet aan het GAM onderworpen zijn. Dergelijke lidstaten onderwerpen aan het GAM, zou voor hen de verkeerde prikkels doen ontstaan. Met name zouden de toezichthouders in die lidstaten dan clementer kunnen worden jegens de banken in hun rechtsgebieden omdat zij het volle financiële risico van het falen van die banken dan niet zouden hoeven te dragen. Met het oog op het parallellisme met het GTM mag het GAM dus alleen van toepassing zijn op de lidstaten die aan het GTM deelnemen. Zodra een lidstaat zich bij het GTM aansluit, moet hij ook automatisch aan het GAM worden onderworpen. Uiteindelijk kan het GAM zich eventueel uitstrekken tot de gehele interne markt.
Om een gelijk speelveld binnen de gehele interne markt te waarborgen, is ervoor gezorgd dat deze verordening strookt met Richtlijn 2014/59/EU. Zij bewerkstelligt derhalve dat de regels en beginselen van die richtlijn zijn aangepast aan de specifieke kenmerken van het GAM en waarborgt dat passende financiering voor het GAM beschikbaar is. Bij de uitoefening van hun bij deze verordening toegekende bevoegdheden zijn de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie gebonden aan de gedelegeerde handelingen, de technische reguleringsnormen en de technische uitvoeringsnormen, de richtsnoeren en de aanbevelingen die door de EBA op grond van de artikelen 10 en 15 respectievelijk artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/59/EU zijn vastgesteld. De afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie zijn in hun respectieve hoedanigheden eveneens verplicht met de EBA overeenkomstig de artikelen 25 en 30 van Verordening 1093/2010 samen te werken en zij moeten gevolg geven aan de informatieverzoeken die EBA overeenkomstig artikel 35 van die verordening aan hen richt. Er zij aan herinnerd dat in de laatste zin van overweging 32 van die verordening is bepaald dat: „Indien de toepasselijke Uniewetgeving de bevoegde autoriteiten […] discretionaire bevoegdheid verleent, mogen de door de Autoriteit genomen besluiten geen beletsel vormen voor de uitoefening conform het Unierecht van die discretionaire bevoegdheden”. Hetzelfde principe dient ook te gelden voor deze verordening, waarbij de in het primaire recht van de Unie vastgelegde beginselen volledig in acht moeten worden genomen. De EBA moet, in het licht van deze essentiële elementen, de mogelijkheid hebben haar taken effectief uit te voeren en te garanderen dat de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie en de nationale autoriteiten gelijk worden behandeld wanneer zij soortgelijke taken uitvoeren.
Een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (het „Fonds”) is van essentieel belang; zonder het Fonds kan het GAM niet naar behoren werken. Als de financiering van afwikkelingen op nationaal niveau zou blijven plaatsvinden, zou de band tussen overheden en de bankensector niet volledig worden verbroken en zouden beleggers hun leningsvoorwaarden blijven bepalen op basis van de plaats van vestiging van de banken en niet op grond van hun kredietwaardigheid. Het Fonds moet ertoe bijdragen dat een eenvormige administratieve praktijk bij de financiering van afwikkelingen gewaarborgd is en dat wordt vermeden dat, als gevolg van uiteenlopende nationale praktijken, belemmeringen voor de uitoefening van fundamentele vrijheden ontstaan of de mededinging wordt verstoord. Het Fonds moet worden gefinancierd uit bijdragen van de banken die op nationaal niveau worden geïnd en moet op Unieniveau worden gepoold overeenkomstig een intergouvernmentele overeenkomst inzake de overdracht en de geleidelijke mutualisatie van die bijdragen (de Overeenkomst), zodat de financiële stabiliteit wordt versterkt en de koppeling tussen enerzijds de gepercipieerde begrotingssituatie van de afzonderlijke lidstaten en anderzijds de financieringskosten van banken en ondernemingen die in deze lidstaten actief zijn, wordt beperkt. Om te zorgen voor een verdere ontkoppeling, moet ervoor worden gezorgd dat in het kader van het GAM genomen besluiten geen inbreuk maken op de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten. In dat verband mag alleen buitengewone openbare financiële steun worden beschouwd als een inbreuk op de budgettaire soevereiniteit en de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten. Meer bepaald dienen, besluiten die het gebruik van het Fonds of van een depositogarantiestelsel vereisen, niet te worden beschouwd als een inbreuk op de budgettaire soevereiniteit of de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten.
Deze verordening, tezamen met Richtlijn 2014/59/EU bepalen de modaliteiten voor het gebruik van het Fonds en de algemene criteria voor de vaststelling en de berekening van de vooraf en achteraf te betalen bijdragen. De deelnemende lidstaten blijven bevoegd om de bijdragen overeenkomstig Richtlijn 2014/59/EU en deze verordening te innen bij de op hun respectieve grondgebied gelegen entiteiten. Door middel van de Overeenkomst, verplichten de deelnemende lidstaten zich ertoe om de bijdragen die zij conform Richtlijn 2014/59/EU en deze verordening op nationaal niveau innen over te dragen aan het Fonds. De bijdragen worden gedurende een overgangsperiode toegewezen aan de met de respectieve lidstaten overeenstemmende compartimenten (nationale compartimenten). Die compartimenten worden stapsgewijs samengevoegd, zodat zij aan het einde van de overgangsperiode ophouden te bestaan. In de Overeenkomst worden de voorwaarden vastgelegd waaronder de betrokken partijen zich ertoe verbinden de op nationaal niveau geïnde bijdragen aan het Fonds over te dragen en de compartimenten geleidelijk samen te voegen. De Overeenkomst moet in werking zijn getreden alvorens de door partijen geiïnde bijdragen aan de nationale compartimenten van het Fonds kunnen worden overgedragen. De bevoegdheden van de afwikkelingsraad voor het gebruik en het beheer van het Fonds worden in deze verordening vastgelegd. In de overeenkomst wordt bepaald op welke wijze de afwikkelingsraad de geleidelijk samen te voegen nationale compartimenten kan besteden.
Een gecentraliseerde toepassing van de in Richtlijn 2014/59/EU vastgestelde voorschriften voor de afwikkeling van instellingen door een gemeenschappelijke afwikkelingsautoriteit van de Unie in de deelnemende lidstaten is alleen mogelijk wanneer de voorschriften voor de instelling en werking van het GAM in de lidstaten rechtstreeks toepasselijk zijn en daarmee uiteenlopende interpretaties in de lidstaten worden voorkomen. Een zodanige rechtstreekse toepassing dient voor de gehele interne markt voordelen op te leveren omdat het bijdraagt aan het bewerkstelligen van eerlijke mededinging en het voorkomen van belemmeringen voor de vrije uitoefening van fundamentele vrijheden,niet alleen in de deelnemende lidstaten maar op de gehele interne markt.
Parallel aan het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1024/2013 moet het GAM alle kredietinstellingen omvatten die in de deelnemende lidstaten gevestigd zijn. Evenwel moet het binnen het kader van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme mogelijk zijn om een kredietinstelling van een deelnemende lidstaat rechtstreeks af te wikkelen om tijdens een afwikkelingsproces asymmetrieën op de interne markt bij de behandeling van falende instellingen en van crediteuren te vermijden. Voorzover moederondernemingen, beleggingsondernemingen en financiële instellingen onder het geconsolideerde toezicht van de ECB vallen, moeten zij ook in het toepassingsgebied van het GAM worden opgenomen. Hoewel de ECB op deze instellingen geen toezicht op individuele basis zal uitoefenen, zal zij de enige toezichthouder zijn die een globale indruk heeft van het risico waaraan een groep en indirect de individuele leden blootstaan. Als bepaalde entiteiten die van het geconsolideerde ECB-toezicht deel uitmaken, van het toepassingsgebied van het GAM worden uitgesloten, zou het onmogelijk worden om de afwikkeling van groepen te plannen en een groepafwikkelingsstrategie vast te stellen, en zouden afwikkelingsbesluiten sterk aan doeltreffendheid inboeten.
Binnen het GAM dienen besluiten op het meest geschikte niveau te worden genomen. De afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten dienen dezelfde materiële voorschriften toe te passen, wanneer zij besluiten uit hoofde van deze verordening vaststellen.
Aangezien alleen de instellingen van de Unie het afwikkelingsbeleid van de Unie mogen bepalen en aangezien er bij de vaststelling van elke specifieke afwikkelingsregeling een zekere beoordelingsmarge blijft bestaan, moeten de Raad en de Commissie naar behoren worden betrokken als de instellingen die ter zake uitvoeringsbevoegdheden mogen uitoefenen overeenkomstig artikel 291 VWEU. De beoordeling van de discretionaire elementen van de door de afwikkelingsraad genomen besluiten dient te worden uitgevoerd door de Commissie. Gezien de aanzienlijke impact van afwikkelingsbesluiten op de financiële stabiliteit van de lidstaten en van de Unie als zodanig, alsook op de budgettaire soevereiniteit van de lidstaten, is het van groot belang dat de uitvoeringsbevoegdheid om bepaalde besluiten met betrekking tot de afwikkeling te nemen, aan de Raad wordt toegekend. Het moet derhalve aan de Raad worden overgelaten om op voorstel van de Commissie effectief toezicht uit te oefenen op de evaluatie van de afwikkelingsraad omtrent het al dan niet bestaan van een openbaar belang en om een oordeel uit te spreken over wezenlijke verandering in het bedrag van het Fonds dat aan een specifieke afwikkelingsmaatregel dient te worden besteed. Voorts moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen ter bepaling van de nadere criteria en voorwaarden die de afwikkelingsraad bij de uitoefening van zijn diverse bevoegdheden in acht moet nemen. De aldus toegekende afwikkelingstaken mogen op generlei wijze de werking van de interne markt voor financiële diensten belemmeren. De EBA moet derhalve haar rol blijven vervullen en haar al bestaande bevoegdheden en taken behouden: de EBA moet meewerken aan en bijdragen tot de consistente toepassing van de op alle lidstaten toepasselijke wetgeving van de Unie en de convergentie van afwikkelingspraktijken in de gehele Unie helpen vergroten.
Teneinde de naleving van de in artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2014/59/EU neergelegde beginselen te waarborgen, moeten de instellingen van de Unie bij de uitvoering van de hun uit hoofde van deze verordening toegekende taken erop toezien dat de nodige organisatorische voorzieningen zijn getroffen.
De ECB, als toezichthouder binnen het GTM, en de afwikkelingsraad dienen de mogelijkheid te hebben om te beoordelen of een kredietinstelling faalt of waarschijnlijk falende is en of er redelijkerwijs niet te verwachten valt dat alternatieve maatregelen van de particuliere sector of van toezichthouders het falen ervan binnen een redelijk tijdsbestek zouden voorkomen. De afwikkelingsraad moet de afwikkelingsregeling vaststellen, indien hij van oordeel is dat aan alle criteria voor de activering van afwikkelingen is voldaan. De procedure inzake de vaststelling van de afwikkelingsregeling, waarbij de Commissie en de Raad zijn betrokken, zet de noodzakelijke operationele onafhankelijkheid van de afwikkelingsraad meer kracht bij, onder inachtneming van het beginsel van de delegatie van bevoegdheden aan agentschappen, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie („het Hof van Justitie”). In deze verordening is derhalve bepaald dat de door de afwikkelingsraad vastgestelde afwikkelingsregeling enkel in werking treedt als noch de Raad, noch de Commissie daartegen binnen 24 uur na de vaststelling door de afwikkelingsraad bezwaar maakt dan wel indien zij wordt goedgekeurd door de Commissie. De redenen waarom het de Raad, op voorstel van de Commissie, is toegestaan bezwaar te maken tegen de door de afwikkelingsraad vastgestelde afwikkelingsregeling, dienen strikt beperkt te blijven tot het bestaan van een openbaar belang en tot wezenlijke aanpassingen die de Commissie heeft aangebracht aan het uit het Fonds afkomstige, in te zetten bedrag zoals voorgesteld door de afwikkelingsraad.
Een verandering in het uit het Fonds afkomstige bedrag dient als significant te worden beschouwd indien het 5 % of meer afwijkt van het oorspronkelijke voorstel van de afwikkelingsraad. De Raad dient het Commissievoorstel ofwel goed te keuren ofwel er bezwaar tegen te maken zonder het te wijzigen. De Commissie, die de vergaderingen van de afwikkelingsraad als waarnemer bijwoont, dient er voortdurend over te waken dat de door de afwikkelingsraad aangenomen afwikkelingsregeling volledig verenigbaar is met deze verordening, dat zij een juist evenwicht waarborgt tussen de respectieve doelstellingen en belangen die in het geding zijn, dat zij in overeenstemming is met het openbaar belang en dat de integriteit van de interne markt erdoor wordt gegarandeerd. Aangezien de vaststelling van de afwikkelingsmaatregelen noopt tot een zeer snelle besluitvorming, dienen de Raad en de Commissie daarbij nauw samen te werken en mag de Raad het voorbereidende werk dat al door de Commissie is gedaan, niet nog eens overdoen. De afwikkelingsraad moet de nationale afwikkelingsautoriteiten, die alle nodige maatregelen ter uitvoering van de afwikkelingsregeling dienen te treffen, daartoe instructies geven.
De opstelling van een groepsafwikkelingsregeling dient bij te dragen aan een gecoördineerde afwikkeling waarbij de kans groter is dat het beste resultaat voor alle entiteiten van een groep wordt bereikt. De afwikkelingsraad of, waar van toepassing, de nationale afwikkelingsautoriteiten moeten de bevoegdheid hebben om het instrument van de overbruggingsinstelling op groepsniveau toe te passen (in voorkomend geval met inbegrip van regelingen voor de lastenverdeling) om een groep als geheel te stabiliseren. De eigendom van dochterondernemingen kan aan de overbruggingsinstelling worden overgedragen met het oog op een latere verkoop ervan, in zijn geheel of individueel, als de marktomstandigheden geschikt zijn. Daarnaast moet de afwikkelingsraad of, in voorkomend geval, de nationale afwikkelingsautoriteit de bevoegdheid hebben om het instrument van bail-in op het niveau van de moederonderneming toe te passen.
De afwikkelingsraad moet de bevoegdheid krijgen om met name besluiten te nemen met betrekking tot significante entiteiten of groepen, entiteiten of groepen die onder rechtstreeks toezicht staan van de ECB dan wel grensoverschrijdende groepen. De nationale afwikkelingsautoriteiten moeten de afwikkelingsraad in de afwikkelingsplanning en in de voorbereiding van afwikkelingsbesluiten bijstaan. Voor entiteiten en groepen die niet significant en niet grensoverschrijdendactief zijn, dienen de nationale afwikkelingsautoriteiten met name verantwoordelijk te zijn voor de afwikkelingsplanning, de beoordeling van de afwikkelbaarheid, het wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid, de maatregelen die de afwikkelingsautoriteiten kunnen nemen bij een vroegtijdige interventie, en de afwikkelingsmaatregelen. Onder bepaalde omstandigheden dienen de nationale afwikkelingsautoriteiten hun taken uit te voeren op basis van en overeenkomstig deze verordening, onder gebruikmaking van de bevoegdheden die hun door en overeenkomstig de nationale wetgeving tot omzetting van Richtlijn 2014/59/EU zijn verleend, voor zover deze niet indruisen tegen deze verordening.
Voor een goede werking van de interne markt is het van essentieel belang dat voor alle afwikkelingsmaatregelen dezelfde voorschriften gelden, ongeacht of deze door de afwikkelingsautoriteiten in het kader van Richtlijn 2014/59/EU of in het kader van het GAM worden genomen. De Commissie dient deze maatregelen in het kader van artikel 107 VWEU te beoordelen.
Voor afwikkelingsmaatregelen waarbij staatssteun krachtens artikel 107, lid 1, van het VWEU of steun uit het Fonds wordt toegekend, kan een afwikkelingsbesluit worden aangenomen nadat de Commissie een positieve dan wel voorwaardelijke beslissing heeft genomen met betrekking tot de verenigbaarheid van het gebruik van die steunverlening met de interne markt. Aan de beslissing van de Commissie betreffende steunverlening uit het Fonds kunnen voorwaarden, verplichtingen of verbintenissen voor de begunstigde entiteit zijn verbonden. De voorwaarden die door de Commissie kunnen worden opgelegd kunnen het volgende omvatten, zonder daartoe evenwel beperkt te blijven: lastendelingsvoorwaarden, waaronder de voorwaarde dat verliezen eerst worden ingehouden op het eigen vermogen en de bijdrageverplichtingen van houders van hybride kapitaal, achtergestelde schuldeisers en senior schuldeisers, een en ander in overeenstemming met de vereisten van de Richtlijn 2014/59/EU; beperkingen op de uitkering van dividenden op aandelen of coupons op hybride kapitaalinstrumenten, de inkoop van eigen aandelen of hybride kapitaalinstrumenten, en vermogensbeheertransacties; beperkingen op de verwerving van belangen in een onderneming, door middel van hetzij een vermogens-, hetzij een aandelenoverdracht; een verbod op agressieve handelspraktijken of strategieën of sponsoring met overheidssteun; voorschriften met betrekking tot marktaandelen, prijsvorming, productkenmerken of andere gedragsregels; voorschriften met betrekking tot herstructureringsplannen; governancevereisten; voorschriften inzake verslaglegging en openbaarmaking, ook wat betreft de naleving van voorwaarden die door de Commissie kunnen worden bepaald; voorschriften met betrekking tot de verkoop van de begunstigde entiteit of van alle of een deel van haar activa, rechten en passiva; eisen met betrekking tot de liquidatie van de begunstigde.
Om een snel en doeltreffend besluitvormingsproces bij de afwikkeling te waarborgen, moet de afwikkelingsraad een specifiek Unieagentschap met een op zijn specifieke taken toegesneden specifieke structuur zijn dat op het model van alle overige agentschappen van de Unie is geënt. De samenstelling ervan moet waarborgen dat alle betrokken belangen in de afwikkelingsprocedures naar behoren tegen elkaar worden afgewogen. Gelet op de taken van de afwikkelingsraad, moeten een voorzitter en een vicevoorzitter en ook vier voltijdse leden van de afwikkelingsraad worden benoemd op basis van verdienste, vaardigheden, kennis van bancaire en financiële aangelegenheden, en ervaring op het gebied van financieel toezicht, financiële regelgeving en afwikkeling van instellingen. De voorzitter en de vicevoorzitter en de vier voltijdse leden van de afwikkelingsraad dienen te worden gekozen volgens een open selectieprocedure waarvan het Europees Parlement en de Raad naar behoren op de hoogte moeten worden gehouden en waarbijij het beginsel van genderevenwicht, ervaring en beroepsbekwaamheid in acht dient te worden worden genomen. De Commissie legt de bevoegde commissie van het Europees Parlement een lijst voor van de geselecteerde kandidaten voor de functies van voorzitter en vicevoorzitter en de vier voltijdse leden van de afwikkelingsraad. De Commissie legt het Europees Parlement ter goedkeuring een voordracht voor de benoeming van de voorzitter en de vicevoorzitter en de vier voltijdse leden van de afwikkelingsraad voor. Na goedkeuring van de voordracht door het Europees Parlement benoemt de Raad de voorzitter en de vicevoorzitter en de vier voltijdse leden van de afwikkelingsraad bij uitvoeringsbesluit.
De afwikkelingsraad moet in plenaire en in bestuursvergaderingen werken. Deze moet voor zijn bestuursvergaderingen zijn samengesteld uit de voorzitter, zijn vier onafhankelijke voltijdse leden die onafhankelijk en objectief moeten optreden in het belang van de Unie, en vaste waarnemers die door de Commissie en door de ECB zijn benoemd. Bij beraadslagingen over de afwikkeling van een instelling of groep die in één deelnemende lidstaat is gevestigd, moet de bestuursvergadering van de afwikkelingsraad het door de betrokken lidstaat benoemde lid dat zijn nationale afwikkelingsautoriteit vertegenwoordigt, uitnodigen en in het besluitvormingsproces betrekken. Bij beraadslagingen over een grensoverschrijdende groep moeten de door de lidstaat van herkomst en alle lidstaten van ontvangst in kwestie benoemde leden die de desbetreffende nationale afwikkelingsautoriteiten vertegenwoordigen, worden uitgenodigd en in het besluitvormingsproces van de bestuursvergadering van de afwikkelingsraad worden betrokken.
De afwikkelingsraad moet op zijn bestuursvergaderingen alle besluiten betreffende de afwikkelingsprocedure voorbereiden en deze, voor zover mogelijk, ook aannemen. Gezien de instellingsspecifieke aard van de informatie die vervat is in de afwikkelingsplannen, dienen besluiten ten aanzien van de opstelling, beoordeling en goedkeuring van de afwikkelingsplannen door de afwikkelingsraad op zijn bestuursvergaderingen te worden genomen. Met betrekking tot het gebruik van het Fonds is het van belang dat een eventuele aanvoerdersvoorsprong geen rol speelt en dat toezicht wordt gehouden op de uitstroom van middelen uit het Fonds. Ter wille van de consistentie van de besluitvorming van de afwikkelingsraad moet elk lid van de plenaire vergadering, wanneer er afwikkelingsmaatregelen boven de drempel van 5 000 000 000 EUR moeten worden getroffen, binnen een strikte tijdslimiet kunnen verlangen dat de plenaire vergadering daarover een besluit neemt. Wanneer de verlening van liquiditeitssteun geen of beduidend minder risico impliceert dan andere vormen van steunverlening (met name in het geval van kortlopende, eenmalige kredietverlengingen voor solvabele instellingen tegen toereikend onderpand van hoge kwaliteit), is het gerechtvaardigd om voor de verrekening van deze vorm van ondersteuning een lagere coëfficiënt van slechts 0,5 toe te passen. Van zodra het netto geaccumuleerde gebruik van het Fonds over de voorgaande periode van 12 aaneensluitende maanden de drempel van 5 000 000 000 EUR per jaar bereikt, moet de plenaire vergadering beoordelen hoe de afwikkelingsinstrumenten — inclusief het Fonds zelf — zijn gebruikt, en een leidraad verschaffen waaraan de bestuursvergadering zich bij haar daaropvolgende afwikkelingsbesluiten moet houden. De ten behoeve van de bestuursvergadering te formuleren leidraad moet met name ten doel hebben de niet-discriminerende toepassing van afwikkelingsinstrumenten te waarborgen, te voorkomen dat het Fonds uitgeput raakt en een adequaat onderscheid te maken tussen risicovrije liquiditeit en liquiditeit met een laag risico en andere vormen van ondersteuning.
Aangezien de deelnemers aan de besluitvorming van de afwikkelingsraad tijdens diens bestuursvergaderingen wisselen naargelang de lidsta(a)t(en) waar de betrokken instelling of groep actief is, moeten de vaste deelnemers erop toezien dat de besluiten die in de diverse bestuursvergaderingsformaties van de afwikkelingsraad worden genomen consistent, adequaat en evenredig zijn.
De afwikkelingsraad moet waarnemers voor zijn vergaderingen kunnen uitnodigen. De aan de afwikkelingsraad opgedragen afwikkelingstaken moeten stroken met het kader van het Europees Systeem voor financieel toezicht (European System of Financial Supervision — „ESFS”) en met de onderliggende doelstelling daarvan om één enkel rulebook te ontwikkelen en de convergentie van toezicht- en afwikkelingspraktijken in de gehele Unie te versterken. Met name de EBA moet overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1093/2010 initiatieven met betrekking tot afwikkelingsplannen beoordelen en coördineren ter bevordering van de convergentie in dat gebied. Daarom moet de afwikkelingsraad in beginsel altijd de EBA uitnodigen wanneer er aangelegenheden op de agenda staan waarvoor de EBA overeenkomstig Richtlijn 2014/59/EU technische normen moet ontwikkelen of richtsnoeren moet vaststellen. Ook andere waarnemers, zoals een vertegenwoordiger van het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM), kunnen worden uitgenodigd voor de vergaderingen van de afwikkelingsraad.
De waarnemers moeten zijn onderworpen aan dezelfde vereisten inzake beroepsgeheim als de leden en het personeel van de afwikkelingsraad, en uitgewisselde of gedetacheerde medewerkers uit deelnemende lidstaten die afwikkelingstaken uitvoeren.
De afwikkelingsraad moet interne afwikkelingsteams kunnen oprichten die bestaan uit eigen medewerkers en personeel van de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten, en in voorkomend geval ook uit waarnemers uit niet-deelnemende lidstaten. Die interne afwikkelingsteams dienen onder leiding te staan van coördinatoren welke aangewezen worden uit de leidinggevende medewerkers van de afwikkelingsraad en die kunnen worden uitgenodigd om als waarnemer aan de bestuursvergaderingen van de afwikkelingsraad deel te nemen.
De afwikkelingsraad en de afwikkelingsautoriteiten en bevoegde autoriteiten van de niet-deelnemende lidstaten dienen memoranda van overeenstemming te sluiten met een algemene beschrijving van de wijze waarop zij bij de uitvoering van hun taken uit hoofde van Richtlijn 2014/59/EU met elkaar zullen samenwerken. In deze memoranda van overeenstemming kan onder meer worden toegelicht hoe de raadpleging met betrekking tot besluiten van de afwikkelingsraad die gevolgen hebben voor in de niet-deelnemende lidstaten gevestigde dochterondernemingen of in die lidstaten gelegen vestigingen waarvan de moederonderneming in een deelnemende lidstaat is gevestigd, moet worden vormgegeven. De memoranda moeten regelmatig worden geëvalueerd.
De afwikkelingsraad moet onafhankelijk optreden. Hij moet kunnen omgaan met grote bankgroepen en moet snel en onpartijdig kunnen optreden. De afwikkelingsraad moet erop toezien dat naar behoren rekening wordt gehouden met de financiële stabiliteit van de lidstaten, de financiële stabiliteit van de Unie en de interne markt. De leden van de afwikkelingsraad dienen te beschikken over de nodige deskundigheid op het vlak van zowel bankherstructureringen als insolventie.
Bij het nemen van beslissingen of maatregelen ter uitoefening van de bevoegdheden uit hoofde van deze verordening, moet terdege rekening worden gehouden met het belang voor de interne markt van de uitoefening van het in het VWEU neergelegde recht van vestiging en — voor zover mogelijk — vooral ook met de gevolgen daarvan voor de voortzetting van grensoverschrijdende activiteiten.
Gezien de taken van de afwikkelingsraad en gezien de afwikkelingsdoelstellingen, zoals de bescherming van publieke middelen, moet de werking van het GAM worden gefinancierd uit bijdragen van de instellingen gevestigd in de deelnemende lidstaten.
De afwikkelingsraad, de Commissie en, waar zulks relevant is, de Raad moeten voor alle aspecten van het besluitvormingsproces voor de afwikkeling in de plaats treden van de nationale afwikkelingsautoriteiten die in het kader van Richtlijn 2014/59/EU zijn aangewezen. De in het kader van die richtlijn aangewezen nationale afwikkelingsautoriteiten moeten werkzaam blijven op het gebied van de tenuitvoerlegging van de door de afwikkelingsraad vastgestelde afwikkelingsregelingen. Om de transparantie en de democratische controle te waarborgen en de rechten van de instellingen van de Unie te beschermen, is de afwikkelingsraad aan het Europees Parlement en de Raad verantwoording verschuldigd voor elk besluit dat op basis van deze verordening wordt genomen. Om dezelfde redenen van transparantie en democratische controle moeten de nationale parlementen bepaalde rechten hebben om informatie over de werkzaamheden van de afwikkelingsraad te verkrijgen en met hem een dialoog aan te gaan.
Het nationale parlement van een deelnemende lidstaat of de bevoegde commissie daarvan moet de voorzitter kunnen uitnodigen om samen met een vertegenwoordiger van de nationale afwikkelingsautoriteit aan een gedachtewisseling over de afwikkeling van instellingen in die lidstaat deel te nemen. Die rol komt de nationale parlementen toe in het licht van het potentiële effect dat afwikkelingsmaatregelen kunnen hebben op de overheidsfinanciën, de instellingen, hun cliënten en werknemers, en op de markten in de deelnemende lidstaten. De voorzitter en de nationale afwikkelingsautoriteiten dienen positief te reageren op dergelijke uitnodigingen voor gedachtewisselingen met de nationale parlementen.
Met het oog op een eenvormige aanpak voor de instellingen en groepen moet de afwikkelingsraad de bevoegdheid krijgen om voor deze instellingen en groepen na raadpleging van de nationale bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten afwikkelingsplannen op te stellen. In de regel moeten groepsafwikkelingsplannen voor de groep in zijn geheel worden opgesteld en moeten zij maatregelen bevatten met betrekking tot zowel een moederinstelling als alle afzonderlijke dochterondernemingen die deel uitmaken van een groep. In groepsafwikkelingsplannen moet rekening worden gehouden met de financiële, technische en bedrijfsstructuur van de desbetreffende groep. Indien er afzonderlijke afwikkelingsplannen worden opgesteld voor entiteiten die tot een groep behoren, moet de afwikkelingsraad, en in voorkomend geval de nationale afwikkelingsautoriteiten voor zover mogelijk trachten te bewerkstelligen dat die plannen stroken met de afwikkelingsplannen voor de rest van de groep. De afwikkelingsraad of, in voorkomend geval, de nationale afwikkelingsautoriteiten dienen de afwikkelingsplannen en eventuele wijzigingen daarop te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit, zodat deze permanent volledig op de hoogte wordt gehouden. De afwikkelingsraad moet de afwikkelbaarheid van instellingen en groepen beoordelen en maatregelen nemen om eventuele belemmeringen voor de afwikkelbaarheid weg te nemen. Met het oog op de consistentie en op de afwikkelbaarheid van de betrokken instellingen moet de afwikkelingsraad van de nationale afwikkelingsautoriteiten verlangen dat zij passende maatregelen ten uitvoer leggen om belemmeringen voor de afwikkelbaarheid weg te nemen. Aangezien zij gevoelige informatie bevatten, moeten afwikkelingsplannen onderworpen zijn aan de in deze verordening opgenomen vereisten inzake beroepsgeheim.
Bij het toepassen van afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van afwikkelingsbevoegdheden moet voorts rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel en de bijzondere kenmerken van de rechtsvorm van een instelling.
Afwikkelingsplanning is een essentieel onderdeel van een doeltreffende afwikkeling. De afwikkelingsraad moet derhalve de bevoegdheid hebben om wijzigingen in de structuur en organisatie van instellingen of groepen te eisen en om maatregelen te nemen die noodzakelijk en evenredig zijn om praktische belemmeringen voor de toepassing van afwikkelingsinstrumenten te beperken of weg te nemen en de afwikkelbaarheid van de betrokken entiteiten te waarborgen. Wegens de potentiële systeemrelevantie van alle instellingen is het voor het handhaven van de financiële stabiliteit van cruciaal belang dat de Raad, of, waar relevant, de nationale autoriteiten over de mogelijkheid beschikken om elke instelling af te wikkelen. Om de in artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie („het Handvest”) vastgelegde vrijheid van ondernemerschap te respecteren, moet de manoeuvreerruimte van de afwikkelingsraad worden beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om de structuur en bedrijfsactiviteiten van de instelling te vereenvoudigen met de uitsluitende bedoeling om de afwikkelbaarheid ervan te verbeteren. Elke maatregel die met dit doel wordt opgelegd, moet bovendien in overeenstemming zijn met het Unierecht. Maatregelen mogen direct noch indirect discriminerend zijn op grond van nationaliteit en moeten gerechtvaardigd zijn door de doorslaggevende reden dat zij in het algemeen belang bij financiële stabiliteit worden uitgevoerd. Om te bepalen of een maatregel in het algemeen belang is genomen, moet de in het algemeen belang handelende afwikkelingsraad de afwikkelingsdoelstellingen kunnen verwezenlijken zonder op belemmeringen te stuiten voor de toepassing van afwikkelingsinstrumenten of voor zijn vermogen om de hem bij deze verordening toegekende bevoegdheden uit te oefenen. Bovendien mag een maatregel niet verder gaan dan minimaal noodzakelijk is om de doelstellingen te bereiken. De afwikkelingsraad of, in voorkomend geval, de nationale afwikkelingsautoriteiten, houdt bij het bepalen van de te nemen maatregelen rekening met de waarschuwingen en aanbevelingen van het Europees Comité voor systeemrisico's (European Systemic Risk Board — „ESRB”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad(9).
Wegens de potentiële systeemrelevantie van alle instellingen is het van cruciaal belang dat de afwikkelingsraad, waar dienstig in samenwerking met de nationale afwikkelingsautoriteiten, over de mogelijkheid beschikt om afwikkelingsplannen vast testellen, de afwikkelbaarheid van elke instelling en groep te beoordelen en, waar nodig, maatregelen te nemen om belemmeringen voor de afwikkelbaarheid van een instelling van de deelnemende lidstaten aan te pakken of op te ruimen. Het falen van systeemrelevante instellingen, waaronder die als bedoeld in artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU, kan een aanzienlijk risico vormen voor de werking van de financiële markten en kan een negatieve impact hebben op de financiële stabiliteit. De afwikkelingsraad moet in de eerste plaats de nodige zorg besteden aan de opstelling van de afwikkelingsplannen voor die systeemrelevante instellingen, de beoordeling van hun afwikkelbaarheid van instellingen en het treffen van alle maatregelen om alle belemmeringen voor hun afwikkelbaarheid aan te pakken of uit de weg te ruimen. onverminderd zijn onafhankelijke positie en zijn plicht om het afwikkelingsgebeuren in goede banen te leiden en de afwikkelbaarheid van alle instellingen die onder zijn bevoegdheden vallen, te evalueren.
Afwikkelingsplannen moeten procedures omvatten voor het informeren en raadplegen, waar toepasselijk, van werknemersvertegenwoordigers tijdens de gehele afwikkelingsprocedure. Collectieve overeenkomsten of andere doorsociale partners getroffen of in het Unierecht en het nationale recht voorziene regelingen aangaande inspraak van vakbonden en werknemersvertegenwoordigers bij de herstructurering van ondernemingen, moeten, indien van toepassing, worden nageleefd.
Wat betreft de verplichting om afwikkelingsplannen op te stellen dienen de afwikkelingsraad of, in voorkomend geval, de nationale afwikkelingsautoriteiten in het kader van het afwikkelingsplan en bij het gebruik van de verschillende bevoegdheden die hen ter beschikking staan, rekening te houden met de aard van de bedrijfsactiviteiten van de entiteit, de aandeelhoudersstructuur, de rechtsvorm, het risicoprofiel, de omvang, de juridische status en de verwevenheid van een instelling met andere instellingen of met het financiële stelsel als geheel, de reikwijdte en de complexiteit van haar activiteiten, haar al dan niet deelnemen aan een institutioneel protectiestelsel (IPS) of andere coöperatieve, op wederzijdse solidariteit gebaseerde systemen, en de vraag of zij beleggingsdiensten of -activiteiten verricht en of het falen en de daaropvolgende liquidatie van die instelling volgens de normale insolventieprocedure waarschijnlijk een aanzienlijk negatief effect op de financiële markten, op andere instellingen of op de financieringsvoorwaarden of op de economie in ruimere zin zou hebben moeten zij erop toezien dat de regeling op passende en evenredige wijze wordt toegepast en dat de administratieve lasten die zijn verbonden aan de verplichting tot het opstellen van afwikkelingsplannen tot een minimum beperkt blijven. Hoewel de in bijlage A bijRichtlijn 2014/59/EU vermelde onderwerpen en informatie een minimumnorm vormen voor entiteiten die duidelijk systeemrelevant zijn, is het toegestaan om naar gelang van de specifieke instelling andere of aanzienlijk minder strenge vereisten inzake afwikkelingsplanning en informatie toe te passen en in plaats van de jaarlijkse bijwerking een lagere frequentie op te leggen. Voor een kleine entiteit met een geringe onderlinge verbondenheid en complexiteit kan met een beperkt afwikkelingsplan worden volstaan. Voorts moet de regeling op een zodanige wijze worden toegepast dat de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar komt. Met name in situaties die worden gekenmerkt door ruimere problemen of zelfs twijfel over de weerbaarheid van veel entiteiten is het essentieel dat rekening wordt gehouden met het besmettingsrisico dat verbonden is aan de maatregelen die ten aanzien van een individuele entiteit worden genomen.
Wanneer Richtlijn 2014/59/EU de nationale afwikkelingsautoriteiten de mogelijkheid geeft om vereenvoudigde verplichtingen op te leggen of ontheffingen te verlenenmet betrekking tot de verplichting om afwikkelingsplannen op te stellen, moet worden voorzien in een procedure waarbij de afwikkelingsraad of, in voorkomend geval, de nationale afwikkelingsautoriteiten de toepassing van die vereenvoudigde verplichtingen kunnen toestaan.
Voor de toepassing van deze verordening dienen de afwikkelingsraad of, in voorkomend geval, de nationale afwikkelingsautoriteiten te worden verplicht om in overeenstemming met de kapitaalstructuur van entiteiten die bij een centraal orgaan zijn aangesloten aparte afwikkelingsplannen op te stellen louter op grond van het feit dat het centrale orgaan waarbij die entiteiten zijn aangesloten, onder rechtstreeks toezicht van de ECB staat. In het geval van groepsafwikkelingsplannen moet bij het opstellen van de plannen specifiek rekening worden gehouden met de potentiële gevolgen van de afwikkelingsmaatregelen in alle lidstaten waar de groep actief is.
Het GAM moet gebaseerd zijn op de kaders van Verordening (EU) nr 1024/2013 en van Richtlijn 2014/59/EU. De afwikkelingsraad moet derhalve de bevoegdheid krijgen om bij een verslechtering van de financiële situatie of de solvabiliteit van een entiteit in een vroeg stadium in te grijpen. De informatie die de afwikkelingsraad in deze fase van de nationale afwikkelingsautoriteiten of van de ECB ontvangt, is van groot belang voor de bepaling van de mogelijke maatregelen die hij ter voorbereiding van de afwikkeling van de betrokken entiteit neemt.
Om snel tot afwikkeling te kunnen overgaan op het moment waarop dit noodzakelijk wordt, moet de afwikkelingsraad, in samenwerking met de ECB of met de betrokken nationale bevoegde autoriteit, de toestand van de betrokken entiteiten van nabij volgen en daarbij ook nagaan of deze entiteiten zich houden aan de vroegtijdige-interventiemaatregelen die, in voorkomend geval, met betrekking tot hen zijn genomen. Om na te gaan of een maatregel van de particuliere sector binnen een redelijk tijdsbestek het falen van een enititeit kan voorkomen, moet de geëigende autoriteit rekening houden met de effectiviteit van de vroegtijdige-interventiemaatregelen die binnen een vooraf door de bevoegde autoriteit vastgestelde tijdsbestek zijn genomen.
De afwikkelingsraad, de nationale afwikkelingsautoriteiten en de bevoegdeautoriteiten, met inbegrip van de ECB, sluiten waar nodig een memorandum van overeenstemming met een algemene beschrijving van de wijze waarop zij bij de uitvoering van hun respectieve taken uit hoofde van het recht van de Unie met elkaar zullen samenwerken. Het memorandum dient regelmatig te worden geëvalueerd.
Bij het nemen van besluiten of maatregelen, met name ten aanzien van zowel in deelnemende als in niet-deelnemende lidstaten gevestigde entiteiten, dient rekening te worden gehouden met de potentieel nadelige gevolgen voor die lidstaten, zoals risico's voor de financiële stabiliteit van hun financiële markten en voor de in die lidstaten gevestigde entiteiten.
Om verstoring van de financiële markt en de economie zoveel mogelijk te beperken, moet het afwikkelingsproces in een kort tijdsbestek worden doorgevoerd. Deposanten moeten zo snel mogelijk, en in ieder geval binnen dezelfde tijdslimieten als die waarin Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad(10) voorziet, toegang krijgen tot hun gegarandeerde deposito's. De Commissie moet gedurende de afwikkelingsprocedure toegang hebben tot de informatie die zij nodig acht om in het afwikkelingsproces met kennis van zaken een besluit te kunnen nemen.
Het besluit om een entiteit in afwikkeling te plaatsen moet worden genomen voordat een financiële entiteit balansmatig insolvent is en voordat alle aandelenkapitaal volledig is weggevaagd. Met de afwikkeling dient te worden begonnen nadat is vastgesteld dat een entiteit falend is of waarschijnlijk falende zal zijn en alternatieve maatregelen vanuit de particuliere sector het falen niet binnen een redelijke termijn zouden kunnen voorkomen. Het feit dat een entiteit niet aan de vergunningvereisten voldoet, rechtvaardigt op zich geen afwikkeling, vooral indien de entiteit levensvatbaar blijft of waarschijnlijk zal blijven. Een entiteit moet worden geacht falend te zijn of waarschijnlijk falende te zullen zijn wanneer zij niet voldoet of waarschijnlijk in de nabije toekomst niet zal voldoen aan de vereisten om haar vergunning te behouden, wanneer de activa van de entiteit geringer zijn of waarschijnlijk in de nabije toekomst geringer zullen zijn dan haar passiva, wanneer de entiteit niet in staat is of waarschijnlijk in de nabije toekomst niet in staat zal zijn haar schulden te voldoen wanneer deze opeisbaar worden, of wanneer de entiteit buitengewone openbare financiële steun nodig heeft, uitgezonderd in de in deze verordening vermelde bijzondere omstandigheden. Het feit dat een entiteit behoefte heeft aan noodliquiditeitssteun van een centrale bank, mag op zichzelf geen omstandigheid zijn die voldoende aantoont dat de entiteit niet in staat is of in de nabije toekomst niet in staat zal zijn aan haar verplichtingen te voldoen wanneer deze opeisbaar worden. Indien deze faciliteit door een staat wordt gegarandeerd, is een entiteit die toegang krijgt tot deze faciliteit onderworpen aan de staatssteunregels. Om de financiële stabiliteit te vrijwaren, met name in geval van een systeemkritisch liquiditeitstekort, mogen staatsgaranties met betrekking tot liquiditeitsfaciliteiten van centrale banken, dan wel staatsgaranties met betrekking tot nieuwe verplichtingen teneinde een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat te verhelpen, geen aanleiding geven tot activering van het afwikkelingskader, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. De staatsgaranties dienen met name te worden goedgekeurd uit het oogpunt van de staatssteunregels en mogen geen deel uitmaken van een ruimer steunpakket, en het gebruik van de garanties dient strikt beperkt te zijn in de tijd. Garanties van de lidstaten voor vorderingen in aandelen moeten worden verboden.
Wanneer een lidstaat een garantie verleent, moet hij ervoor zorgen dat de garantie voldoende door de entiteit wordt vergoed. Voorts mag de verstrekking van buitengewone openbare financiële steun niet tot afwikkeling leiden indien een lidstaat bij wijze van voorzorg een belang neemt in het aandelenkapitaal van een entiteit, ook in het geval van een entiteit die in overheidseigendom is, die geheel aan haar kapitaalvereisten voldoet. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een entiteit nieuw kapitaal moet aantrekken wegens de uitslag van een op een scenario gebaseerde stresstest of een soortgelijke, door de macroprudentiële autoriteiten verrichte exercitie met een vereiste ter handhaving van de financiële stabiliteit in de context van een systeemcrisis, maar die entiteit niet in staat is langs private weg kapitaal op de markt aan te trekken. Een entiteit mag niet worden geacht falende te zijn of waarschijnlijk falendete zullen zijn, louter omdat er vóór de inwerkingtreding van deze verordening buitengewone openbare financiële steun is verstrekt. Ten slotte is het mogelijk dat toegang tot liquiditeitsfaciliteiten, waaronder noodliquiditeitssteun van een centrale bank, overeenkomstig de staatssteunregels als staatssteun wordt beschouwd.
Liquidatie van een falende entiteit volgens de normale insolventieprocedure kan de financiële stabiliteit in gevaar brengen, de verlening van essentiële diensten verstoren en de bescherming van deposanten aantasten. In een dergelijk geval is het in het algemeen belang om afwikkelingsinstrumenten toe te passen. De afwikkeling moet dus tot doel hebben de continuïteit van essentiële financiële diensten te waarborgen, de stabiliteit van het financiële stelsel te handhaven, het moreel risico te verkleinen door het beroep van falende entiteiten op openbare financiële steun zoveel mogelijk te beperken, en de deposanten te beschermen.
De liquidatie van een insolvente entiteit volgens een normale insolventieprocedure moet echter altijd worden overwogen voordat wordt besloten de entiteit als going concern te handhaven. Een insolvente entiteit moet omwille van de financiële stabiliteit als going concern worden gehandhaafd, voor zover mogelijk met gebruik van particuliere middelen. Dat doel kan worden verwezenlijkt door ofwel verkoop aan of fusie met een koper uit de particuliere sector, of door afschrijving van de passiva van de entiteit, dan wel door omzetting van de schuld in eigen vermogen om een herkapitalisatie te bewerkstelligen.
Bij het nemen of voorbereiden van besluiten met betrekking tot afwikkelingsbevoegdheden moeten de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie ervoor zorgen dat de afwikkelingsmaatregel wordt genomen overeenkomstig bepaalde beginselen zoals het beginsel dat de aandeelhouders en crediteuren een passend aandeel van de verliezen dragen, dat het bestuur in beginsel moet worden vervangen, dat de kosten van de afwikkeling van de entiteit zoveel mogelijk worden beperkt, en dat crediteuren die tot dezelfde categorie behoren op billijke wijze worden behandeld. Met name wanneer crediteuren die tot dezelfde categorie behoren, in het kader van een afwikkelingsmaatregel anders behandeld worden, moeten die verschillen door het algemeen belang worden gerechtvaardigd, en mogen zij direct noch indirect discriminerend zijn op grond van nationaliteit.
De beperkingen van de rechten van aandeelhouders en crediteuren moeten in overeenstemming zijn met artikel 52 van het Handvest. De afwikkelingsinstrumenten dienen daarom alleen te worden toegepast op entiteiten die falende zijn of waarschijnlijk falendezullen zijn, en alleen wanneer zulks noodzakelijk is om de doelstelling van financiële stabiliteit in het algemeen belang na te streven. Afwikkelingsinstrumenten dienen met name te worden toegepast wanneer de entiteit niet volgens een normale insolventieprocedure kan worden geliquideerd zonder het financiële stelsel te destabiliseren, wanneer de maatregelen noodzakelijk zijn om de snelle overdracht en continuïteit van systeemkritische functies te verzekeren en er geen redelijk uitzicht is op een alternatieve oplossing vanuit de particuliere sector, zoals een zodanige kapitaalverhoging door de bestaande aandeelhouders of door een derde dat de levensvatbaarheid van de entiteit volledig wordt hersteld.
Er mag niet onevenredig worden ingegrepen in de eigendomsrechten. Getroffen aandeelhouders en crediteuren mogen bijgevolg geen grotere verliezen lijden dan de verliezen die zij zouden hebben geleden als de entiteit op het moment van het nemen van het afwikkelingsbesluit zou zijn geliquideerd. In geval van een gedeeltelijke overdracht van activa van een instelling in afwikkeling aan een particuliere koper of aan een overbruggingsinstelling, dient het resterende deel van de instelling in afwikkeling volgens een normale insolventieprocedure te worden geliquideerd. Om de bestaande aandeelhouders en crediteuren van de entiteit tijdens de liquidatieprocedure te beschermen, moeten zij het recht hebben om ter betaling van hun vorderingen niet minder te ontvangen dan het bedrag dat zij naar schatting zouden hebben teruggekregen indien de entiteit in zijn geheel op grond van de normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd.
Ter bescherming van de rechten van aandeelhouders en crediteuren moeten er duidelijke verplichtingen worden vastgelegd wat de waardering van de activa en passiva van de instelling in afwikkeling betreft en, waar dat op grond van deze verordening is vereist, betreffende de waardering van de behandeling die aandeelhouders en crediteuren zouden hebben genoten mocht de entiteit volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd. Het dient mogelijk te zijn om reeds in de vroegtijdige-interventiefase met een dergelijke waardering te beginnen. Voordat een afwikkelingsmaatregel wordt genomen, moet er een eerlijke, voorzichtige en realistische waardering van de activa en de passiva van de entiteit worden gemaakt. Tegen die waardering kan alleen hoger beroep worden aangetekend, samen met het afwikkelingsbesluit. Daarnaast zou er, waar dat op grond van deze verordening is vereist, na de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten een vergelijking moeten worden gemaakt tussen de behandeling die aandeelhouders en crediteuren daadwerkelijk hebben genoten en de behandeling die zij in het kader van een normale insolventieprocedure zouden hebben genoten. Indien blijkt dat aandeelhouders en crediteuren ter betaling van hun vorderingen minder hebben ontvangen dan het bedrag dat zij in het kader van een normale insolventieprocedure zouden hebben ontvangen, dan zouden zij, waar dat volgens deze verordening is vereist, recht moeten hebben op de betaling van het verschil. Dat eventuele verschil moet overeenkomstig deze verordening uit het Fonds worden betaald.
Het is belangrijk dat de verliezen bij het falen van de entiteit worden onderkend. De waardering van de activa en passiva van falende entiteiten moet berusten op eerlijke, prudente en realistische aannamen op het moment dat de afwikkelingsinstrumenten worden toegepast. De financiële toestand van de entiteit mag echter geen gevolgen hebben voor de waardering van de passiva. In spoedeisende situaties moet het mogelijk zijn dat de afwikkelingsraad een snelle waardering uitvoert van de activa of passiva van een falende entiteit. Deze waardering dient voorlopig te zijn en te gelden totdat er een onafhankelijke waardering is uitgevoerd.
Ter wille van de objectiviteit en zekerheid van het afwikkelingsproces moet de volgorde worden vastgelegd waarin concurrente vorderingen van crediteuren op een instelling in afwikkeling moeten worden afgeschreven of omgezet. Ter beperking van het risico dat crediteuren grotere verliezen lijden dan wanneer de instelling volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd, moet de vast te leggen volgorde zowel voor een normale insolventieprocedure als voor het afschrijvings- of omzettingsproces bij een afwikkeling van toepassing zijn. Daardoor wordt ook de prijsbepaling van de schuld vergemakkelijkt.
De afwikkelingsraad moet besluiten over de concrete uitwerking van de afwikkelingsregeling. De desbetreffende afwikkelingsinstrumenten moeten het instrument van verkoop van de onderneming, het instrument van de bruginstelling, het instrument van bail-in, en het instrument van afsplitsing van activa omvatten, dat wil zeggen de instrumenten waarin eveneens is voorzien in Richtlijn 2013/59/EU. Aan de hand van de regeling moet ook kunnen worden beoordeeld of aan de voorwaarden voor de afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten is voldaan.
Wanneer hij afwikkelingsmaatregelen neemt, moet de afwikkelingsraad rekening houden met en gevolg geven aan de maatregelen waarin in de afwikkelingsplannen is voorzien, tenzij de afwikkelingsraad, gezien de omstandigheden, van oordeel is dat de afwikkelingsdoelstellingen op een doeltreffender manier kunnen worden verwezenlijkt door maatregelen waarin in die afwikkelingsplannen niet is voorzien.
De afwikkelingsinstrumenten moeten ook de verkoop van de onderneming of aandelen van de instelling in afwikkeling, het opzetten van een overbruggingsentiteit, de afsplitsing van de rendabele van de problematische of onrendabele activa van de falende entiteit en de bail-in van de aandeelhouders en de crediteuren van de falende entiteit, omvatten.
Wanneer de afwikkelingsinstrumenten zijn gebruikt om de systeemrelevante diensten of levensvatbare bedrijfsonderdelen van een entiteit over te dragen aan een gezonde entiteit zoals een particuliere koper of overbruggingsentiteit, moet het resterende deel van de entiteit worden geliquideerd.
Het instrument van verkoop van de onderneming moet het mogelijk maken de entiteit of bedrijfsonderdelen daarvan aan een of meer kopers te verkopen, zonder toestemming van de aandeelhouders.
Alle netto-opbrengsten van een overdracht van activa of passiva van de instelling in afwikkeling moeten bij toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming toevallen aan de entiteit in de liquidatieprocedure. Alle netto-opbrengsten van de overdracht van door de instelling in afwikkeling uitgegeven aandelen of andere eigendomsinstrumenten moeten bij toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming toevallen aan de eigenaars van die aandelen of andere eigendomsinstrumenten in de entiteit in de liquidatieprocedure. Bij de berekening dienen de uit het falen van de entiteit en uit het afwikkelingsproces voortvloeiende kosten van de opbrengsten te worden afgetrokken.
Het instrument van afsplitsing van activa moet de autoriteiten in staat stellen activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling over te dragen aan een afzonderlijk vehikel. Dit instrument mag alleen worden gebruikt in combinatie met andere instrumenten om een onterecht concurrentievoordeel voor de falende entiteit te vermijden.
Een doeltreffende afwikkelingsregeling moet de kosten van de afwikkeling van een falende entiteit die door de belastingbetalers worden gedragen, zoveel mogelijk beperken. Zij dient er tevens voor te zorgen dat systeemrelevante entiteiten kunnen worden afgewikkeld zonder dat zulks de financiële stabiliteit in gevaar brengt. Het instrument van bail-in bereikt die doelstelling door ervoor te zorgen dat de aandeelhouders en crediteuren van de falende entiteit passende verliezen lijden en een passend deel van die uit het falen van de entiteit voortvloeiende kosten dragen. Het instrument van bail-in zal aandeelhouders en crediteuren van entiteiten een sterkere prikkel geven om in normale omstandigheden toezicht te houden op de gezondheid van een entiteit. Daarmee wordt ook gehoor gegeven aan de aanbeveling van de Raad voor financiële stabiliteit om wettelijke schuldafschrijvings- en -omzettingsbevoegdheden in het afwikkelingskader op te nemen als extra mogelijkheid die in combinatie met andere afwikkelingsinstrumenten kan worden aangewend.
Om te zorgen voor de flexibiliteit die noodzakelijk is om verliezen aan de crediteuren in diverse omstandigheden toe te rekenen, verdient het aanbeveling dat het instrument van bail-in kan worden toegepast zowel wanneer het de bedoeling is de falende entiteit als going concern af te wikkelen indien er een realistisch vooruitzicht is dat de levensvatbaarheid van de entiteit kan worden hersteld, als wanneer systeemkritische diensten aan een overbruggingsentiteit worden overgedragen en de activiteiten van het resterende deel van de entiteit worden gestaakt en de instelling wordt geliquideerd.
Indien het instrument van bail-in wordt toegepast met de bedoeling het kapitaal van de falende entiteit te herstellen zodat deze als going concern actief kan blijven, moet de afwikkeling door middel van bail-in vergezeld gaan van een vervanging van het bestuur, behalve indien handhaving van het bestuur passend en nodig is om de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken, en een daarop aansluitende zodanige herstructurering van de entiteit en haar activiteiten dat de redenen voor het falen worden aangepakt. Deze herstructurering moet worden verwezenlijkt door uitvoering van een bedrijfssaneringsplan. In voorkomend geval dienen dergelijke plannen verenigbaar te zijn met het herstructureringsplan dat de entiteit krachtens de staatssteunregels van de Unie bij de Commissie moeten indienen. Naast de maatregelen die gericht zijn op het herstellen van de levensvatbaarheid op lange termijn van de instelling dient het plan met name ook maatregelen te bevatten waarmee wordt beoogd de steun te beperken tot de minimale lastenverdeling en concurrentieverstoringen binnen de perken te houden.
Het is niet gepast om het instrument van bail-in toe te passen op vorderingen voor zover die gedekt zijn, een onderpand hebben of anderszins zijn gegarandeerd. Om ervoor te zorgen dat het instrument van bail-in doeltreffend is en zijn doelstellingen bereikt, is het echter wenselijk dat het kan worden toegepast op een zo breed mogelijk scala aan ongedekte passiva van een falende entiteit. Het is niettemin passend om bepaalde soorten ongedekte passiva van het toepassingsgebied van het instrument van bail-in uit te sluiten. Ter bescherming van de houders van gedekte deposito's mag het instrument van bail-in niet worden toegepast op deposito's die op grond van Richtlijn 2014/49/EU beschermd zijn. Met het oog op het garanderen van de continuïteit van de kritieke functies mag het instrument van bail-in niet worden toegepast op bepaalde verplichtingen jegens werknemers van de falende entiteit of op commerciële vorderingen die betrekking hebben op goederen en diensten die kritiek zijn voor het dagelijks functioneren van de entiteit. Om aan pensioenfondsen en pensioenbeheerders verschuldigde pensioenrechten en pensioenbedragen te honoreren, mag het instrument van bail-in niet worden toegepast op de verplichtingen van de falende entiteit jegens een pensioenregeling, met uitzondering van verplichtingen voor variabele pensioenuitkeringen die niet voortvloeien uit collectieve overeenkomsten. Om het risico op besmetting van het systeem te beperken, moet het instrument van bail-in niet worden toegepast op passiva die voortvloeien uit deelneming aan betalingssystemen met een resterende looptijd van minder dan zeven dagen, noch op verplichtingen jegens entiteiten, met uitzondering van entiteiten die deel uitmaken van dezelfde groep, met een oorspronkelijke looptijd van minder dan zeven dagen.
Daarnaast moet het mogelijk zijn bepaalde passiva geheel of gedeeltelijk uit te sluiten in een aantal situaties, zoals wanneer voor die passiva niet binnen een redelijk tijdsbestek in bail-in kan worden voorzien, wanneer de uitsluiting strikt noodzakelijk is en evenredig is om de continuïteit van de kritieke functies en de kernbedrijfsonderdelen te waarborgen, of de toepassing van het instrument van bail-in op die passiva zou leiden tot een waardevernietiging die voor de andere crediteuren grotere verliezen met zich mee zou brengen dan bij een uitsluiting van die passiva van bail-in. Passiva moeten geheel of gedeeltelijk kunnen worden uitgesloten indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van verdergaande besmetting of financiële instabiliteit, waardoor de economie van een lidstaat ernstig kan worden verstoord. Bij de beoordeling moeten de afwikkelingsraad of, in voorkomend geval, de nationale afwikkelingsautoriteiten rekening houden met de gevolgen van een mogelijke bail-in van passiva afkomstig van in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en micro-, kleine en middelgrote ondernemingen boven het dekkingsniveau dat is voorzien in Richtlijn 2014/49/EU.
Wanneer deze uitsluitingen worden toegepast, kan het niveau van afschrijving of omzetting van andere in aanmerking komende passiva worden verhoogd om met die uitsluitingen rekening te houden, op voorwaarde dat het beginsel in acht wordt genomen dat geen enkele crediteur slechter af mag zijn dan bij normale insolventieprocedure. Indien de verliezen niet aan andere crediteuren kunnen worden doorgegeven, kan het Fonds een bijdrage aan de instelling in afwikkeling leveren, mits een aantal strikte voorwaarden zijn vervuld, waaronder de vereiste dat is voorzien dat verliezen van ten minste 8 % van de totale passiva inclusief eigen vermogen reeds moeten zijn geabsorbeerd en dat de uit het afwikkelingsfonds verstrekte financiering beperkt is tot de laagste waarde van 5 % van de totale passiva inclusief eigen vermogen of de voor het Fonds beschikbare middelen, en het bedrag dat binnen drie jaar door achteraf te betalen bijdragen kan worden bijeengebracht.
In buitengewone omstandigheden, waarin passiva zijn uitgesloten en in plaats van die passiva het Fonds tot het toelaatbare maximum is aangesproken voor een bijdrage aan bail-in, moet de afwikkelingsraad de mogelijkheid hebben om middelen uit alternatieve financieringsmiddelen aan te trekken.
Het minimumbedrag van bail-in van 8 % van de totale passiva als bedoeld in deze verordening dient te worden berekend op basis van een overeenkomstig deze verordening uitgevoerde waardering. Historische verliezen die door de aandeelhouders reeds voorafgaand aan die waardering door een vermindering van het eigen vermogen zijn opgevangen, dienen niet te worden meegerekend in dat percentage.
Aangezien de bescherming van gedekte deposanten een van de belangrijkste afwikkelingsdoelstellingen is, mogen gedekte deposito's niet onder de toepassing van het instrument van bail-in vallen. Het depositogarantiestelsel draagt echter bij tot de financiering van het afwikkelingsproces doordat het verliezen opvangt ten belope van de nettoverliezen die het had geleden na vergoeding van de deposanten in een normale insolventieprocedure. De uitoefening van de bevoegdheid om een bail-in te eisen, zou er immers voor zorgen dat deposanten toegang tot hun deposito's blijven hebben, wat de belangrijkste reden is waarom depositogarantiestelsels zijn opgezet. Mocht in dergelijke gevallen niet in de betrokkenheid van deze stelsels zijn voorzien, dan zou dat een ongerechtvaardigd voordeel betekenen ten opzichte van de resterende crediteuren die wel door de uitoefening van de bevoegdheden van de afwikkelingsautoriteit worden geraakt.
Wanneer deposito's in de context van de afwikkeling van een entiteit aan een andere entiteit worden overgedragen, mogen de deposanten niet verzekerd zijn boven het dekkingsniveau dat in Richtlijn 2014/49/EU is vastgelegd. Vorderingen met betrekking tot deposito's die bij de instelling in afwikkeling blijven, moeten derhalve worden beperkt tot het verschil tussen de overgedragen fondsen en het in Richtlijn 2014/49/EU vastgelegde dekkingsniveau. Indien de overgedragen deposito's het dekkingsniveau te boven gaan, mag de deposant geen vordering op het depositogarantiestelsel hebben met betrekking tot deposito's die bij de instelling in afwikkeling blijven.
Om te vermijden dat entiteiten hun passiva zodanig structureren dat afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid van het instrument van bail-in, is het dienstig te bepalen dat de entiteiten te allen tijde het voorgeschreven minimum voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva moeten aanhouden dat onder het instrument van bail-in kan vallen; dat bedrag dient te worden uitgedrukt als percentage van de totale passiva en het eigen vermogen van de entiteit.
Er dient een „top down”-benadering te worden gevolgd voor het bepalen van de minimumvereiste voor het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva binnen een groep. In die benadering dient te worden onderkend dat de afwikkelingsmaatregelen worden toegepast op het niveau van de individuele rechtspersoon, en dat de capaciteit voor het opvangen van verliezen zich noodzakelijkerwijs bevindt in, of toegankelijk is voor, de entiteit binnen de groep waar de verliezen zich voordoen. Daarom moet erop worden toegezien dat de capaciteit voor het opvangen van verliezen binnen een groep over de groep wordt verdeeld overeenkomstig het risiconiveau van de rechtspersonen waardoor hij wordt gevormd. De minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva waaraan elke dochteronderneming moet voldoen, dient afzonderlijk te worden beoordeeld. Voorts moet erop worden toegezien dat alle activa en passiva die worden meegeteld voor de geconsolideerde minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, zich bevinden in entiteiten waar verliezen waarschijnlijk zullen ontstaan, of dat zij anderszins beschikbaar zijn voor het opvangen van verliezen.
Deze verordening moet een afwikkeling via hetzij meerdere kanalen, hetzij één kanaal mogelijk maken. De minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva moet stroken met de afwikkelingsstrategie die passend is voor een groep, conform het afwikkelingsplan. Met name moet de minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva voor het passende niveau in de groep gelden, volgens de meerkanalige of éénkanalige benadering van het afwikkelingsplan, waarbij er rekening mee moet worden gehouden dat in sommige omstandigheden een andere benadering dan die van het plan zal worden gevolgd om, bijvoorbeeld, de afwikkelingsdoelstellingen doeltreffender te kunnen verwezenlijken. Tegen deze achtergrond moeten alle entiteiten van de groep, ongeacht of de groep voor de éénkanalige dan wel de meerkanalige benadering heeft gekozen, te allen tijde over een solide minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva beschikken om het risico van besmetting en van een bankrun te voorkomen.
Afhankelijk van de omstandigheden van de zaak moet de beste afwikkelingsmethode worden gekozen en daartoe moeten alle afwikkelingsinstrumenten beschikbaar zijn waarin Richtlijn 2014/59/EU voorziet. Bij de vaststelling van de afwikkelingsregeling moeten de afwikkelingsraad, de Raad en de Commissie voor zover dat mogelijk is respectievelijk kiezen voor de regeling die de minste kosten voor het Fonds met zich meebrengt.
Bij Richtlijn 2014/59/EU wordt aan de nationale afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid tot afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten toegekend omdat de voorwaarden voor de afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten met de voorwaarden voor afwikkeling kunnen samenvallen en in een dergelijk geval moet worden beoordeeld of een afschrijving en omzetting van de kapitaalinstrumenten op zich toereikend is om de financiële soliditeit van de betrokken entiteit te herstellen, en of daarnaast ook afwikkelingsmaatregelen moeten worden genomen. In de regel zal daarvan in het kader van een afwikkeling gebruik worden gemaakt. Omdat de afwikkelingsraad, onder toezicht van de Commissie of, in voorkomend geval, van de Raad ook in deze functie in de plaats dient te treden van de nationale afwikkelingsautoriteiten, moet hij de bevoegdheid krijgen om te beoordelen of aan de voorwaarden voor de afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten is voldaan, en moet hij bepalen of een entiteit in afwikkeling moet worden geplaatst indien ook aan de vereisten voor een afwikkeling is voldaan.
In alle deelnemende lidstaten moeten de doelmatigheid en de eenvormigheid van afwikkelingsmaatregelen gewaarborgd zijn. Daartoe moet, wanneer een nationale afwikkelingsautoriteit een uit hoofde van deze verordening door de afwikkelingsraad genomen besluit niet heeft toegepast of zich daaraan niet heeft gehouden, dan wel dat besluit heeft toegepast op een manier waardoor de afwikkelingsdoelstellingen of de effectieve implementatie van de afwikkelingsregeling in gevaar komen, de afwikkelingsraad worden gemachtigd om bepaalde rechten, activa of verplichtingen van een instelling in afwikkeling aan een andere persoon over te dragen of de omzetting van schuldinstrumenten te verlangen die een contractuele voorwaarde bevatten voor omzetting in bepaalde omstandigheden, dan wel de eventueel noodzakelijke stappen ondernemen om het risico dat de desbetreffende afwikkelingsdoelstelling in gevaar komt, metterdaad af te wenden. Elke door een nationale afwikkelingsautoriteit genomen maatregel die de uitoefening van bevoegdheden of functies van de afwikkelingsraad beletten of daaraan afbreuk doen, moeten worden uitgesloten.
De relevante entiteiten, organen en instanties die betrokken zijn bij de toepassing van deze verordening moeten met elkaar samenwerken overeenkomstig de verplichting tot loyale samenwerking die is neergelegd in de Verdragen.
Om de doeltreffendheid van het GAM te versterken, moet de afwikkelingsraad onder alle omstandigheden nauw met de EBA samenwerken. In passende gevallen moet de afwikkelingsraad ook samenwerken met het ESRB, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (European Insurance and Occupational Pensions Authority — Eiopa) ingesteld bij Verordening (EU) 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad(11), de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Securities and Markets Authority — ESMA) ingesteld bij Verordening (EU) 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad(12), en de overige autoriteiten die het ESFS uitmaken. Voorts moet de afwikkelingsraad nauw samenwerken met de ECB en de overige autoriteiten die de bevoegdheid hebben om binnen het GTM toezicht uit te oefenen op de entiteiten, en met name op de groepen die onder het geconsolideerde toezicht van de ECB vallen. Om het afwikkelingsproces van falende banken doeltreffend te beheren, moet de afwikkelingsraad in alle fasen van het afwikkelingsproces met de nationale afwikkelingsautoriteiten samenwerken. Met laatstgenoemden moet derhalve niet alleen worden samengewerkt in het kader van de uitvoering van de afwikkelingsbesluiten van de afwikkelingsraad, maar ook vóór de vaststelling van een afwikkelingsbesluit, in de fase van de afwikkelingsplanning of in de fase van vroegtijdige interventie. De afwikkelingsraad moet de mogelijkheid hebben om samen te werken met de ter zake bevoegde afwikkelingsautoriteiten en met instanties die directe of indirecte openbare financiële steun verlenen.
Bij het toepassen van afwikkelingsinstrumenten en het uitoefenen van afwikkelingsbevoegdheden moet de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten opdracht geven om erop toe te zien dat de werknemersvertegenwoordigers bij de betrokken entiteiten overeenkomstig Richtlijn 2014/59/EU worden geïnformeerd en in voorkomend geval worden geraadpleegd.
Aangezien de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten voor het nemen van hun afwikkelingsbesluiten vervangt, moet hij ook, voor zover het om de afwikkelingsfuncties gaat, in de plaats treden van die autoriteiten in het kader van de samenwerking met de niet-deelnemende lidstaten, waaronder binnen afwikkelingscolleges als bedoeld in Richtlijn 2014/59/EU.
Omdat tal van instellingen niet alleen in de Unie, maar ook daarbuiten actief zijn, moet een doeltreffend afwikkelingsmechanisme beginselen voor de samenwerking met de betrokken autoriteiten van derde landen vastleggen. Steun aan de autoriteiten van derde landen moet overeenkomstig het rechtskader van artikel 88 van Richtlijn 2014/59/EU worden verleend. Om een coherente strategie ten aanzien van derde landen te waarborgen, dient zoveel mogelijk te worden vermeden dat in de deelnemende lidstaten uiteenlopende besluiten worden genomen met betrekking tot de erkenning van in derde landen lopende afwikkelingsprocedures betreffende instellingen of moederondernemingen die dochterondernemingen of andere activa, rechten of verplichtingen in de deelnemende lidstaten hebben. De afwikkelingsraad moet dan ook in staat worden gesteld hiervoor aanbevelingen te doen uitgaan.
De afwikkelingsraad moet voor een doeltreffende uitvoering van zijn taken over passende onderzoeksbevoegdheden beschikken. Hij moet alle nodige informatie kunnen opvragen hetzij via de nationale afwikkelingsautoriteiten, hetzij rechtstreeks, na deze te hebben geïnformeerd, en onderzoeken en inspecties ter plaatse kunnen verrichten, in voorkomend geval in samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten, en daarbij ten volle gebruikmaken van alle voor de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten beschikbare informatie. In het kader van de afwikkeling dienen inspecties ter plaatse voor de afwikkelingsraad beschikbaar te zijn om ervoor te zorgen dat besluiten op basis van volstrekt accurate informatie worden genomen en de uitvoering door nationale autoriteiten op doeltreffende wijze te volgen.
Ten einde ervoor te zorgen dat de afwikkelingsraad toegang tot alle relevante informatie heeft, mogen de betrokken entiteiten en hun werknemers of derden waaraan de entiteiten taken of activiteiten hebben uitbesteed, zich niet op de vereisten inzake beroepsgeheim kunnen beroepen om te voorkomen dat informatie aan de afwikkelingsraad wordt verstrekt. Tegelijkertijd mag de verstrekking van dergelijke informatie aan de afwikkelingsraad nooit als een inbreuk op de vereisten inzake beroepsgeheim worden beschouwd.
Om te zorgen voor naleving van de in het kader van het GAM genomen besluiten, moeten bij een inbreuk daarop evenredige en afschrikkende geldboeten worden opgelegd. De afwikkelingsraad moet gerechtigd zijn om ondernemingen geldboeten en dwangsommen op te leggen bij niet-naleving van tot hen gerichte besluiten.
Wanneer een nationale afwikkelingsautoriteit op de voorschriften van het GAM inbreuk pleegt door geen gebruik te maken van de haar krachtens nationaal recht verleende bevoegdheden om uitvoering te geven aan een instructie van de afwikkelingsraad, kan de betrokken lidstaat overeenkomstig de desbetreffende jurisprudentie aansprakelijk worden gesteld voor de schade die natuurlijke personen en, in voorkomend geval, de instelling of groep in afwikkeling of de crediteuren van een deel van die entiteit of groep in een lidstaat is berokkend.
Om zijn volledige zelfstandigheid en onafhankelijkheid te garanderen, dient de afwikkelingsraad over een eigen budget met inkomsten uit verplichte bijdragen van de instellingen in de deelnemende lidstaten te beschikken. Er moet worden voorzien in passende voorschriften betreffende de begroting van de afwikkelingsraad, de opstelling van de begroting, de goedkeuring van interne procedureregels inzake vaststelling en uitvoering van de begroting, alsmede voor de interne en externe audit van de rekeningen.
Deze verordening dient de bevoegdheid van de lidstaten om een retributie te heffen ter dekking van de administratieve kosten van hun nationale afwikkelingsautoriteiten, onverlet te laten.
De deelnemende lidstaten zijn onderling overeengekomen ervoor te zorgen dat niet-deelnemende lidstaten op korte termijn en met rente worden vergoed voor het bedrag dat een niet-deelnemende lidstaat aan eigen middelen heeft betaald voor eventuele financieringen uit de begroting van de Unie ter vervulling van niet-contractuele verplichtingen en de daaraan verbonden kosten in verband met de uitvoering van taken uit hoofde van deze verordening. De deelnemende lidstaten hebben een overeenkomst gesloten ter nakoming van deze verbintenis.
Er zijn omstandigheden waarin de doeltreffendheid van de toegepaste afwikkelingsinstrumenten afhankelijk kan zijn van de beschikbaarheid van kortetermijnfinanciering voor de entiteit of voor een overbruggingsentiteit, de verlening van garanties aan potentiële kopers of de verstrekking van kapitaal aan de overbruggingsentiteit. Niettegenstaande de rol van de centrale banken om ook in crisistijden het financiële stelsel van liquiditeit te voorzien, is het derhalve belangrijk dat er een fonds wordt opgezet dat voorkomt dat de voor dergelijke doeleinden benodigde middelen moeten komen uit de nationale begrotingen. Het moet de financiële sector als geheel zijn die de stabilisatie van het financiële stelsel financiert.
Er moet worden gewaarborgd dat het Fonds volledig beschikbaar is voor de afwikkeling van falende instellingen. Derhalve mag geen beroep op het Fonds worden gedaan voor andere doeleinden dan voor een doelmatige toepassing van afwikkelingsinstrumenten en afwikkelingsbevoegdheden. Voorts mag daarop alleen overeenkomstig de toepasselijke afwikkelingsdoelstellingen en -beginselen een beroep worden gedaan. Daarom moet de afwikkelingsraad ervoor zorgen dat eventuele verliezen, kosten of andere uitgaven die met het gebruik van de afwikkelingsinstrumenten verband houden, in de eerste plaats door de aandeelhouders en crediteuren van de instelling in afwikkeling worden gedragen. Enkel indien de middelen van de aandeelhouders en crediteuren zijn uitgeput, mogen de verliezen, kosten of andere uitgaven in verband met de afwikkelingsinstrumenten door het Fonds worden gedragen.
In beginsel moeten voorafgaand aan en onafhankelijk van elke afwikkelingsmaatregel bijdragen van de sector worden geïnd. Als de financiering vooraf onvoldoende is om de verliezen of kosten te dekken die uit het beroep op het Fonds voortvloeien, moeten er aanvullende bijdragen worden geïnd om de extra kosten of verliezen te dragen. Voorts moet het Fonds in staat zijn leningen of andere vormen van steun van instellingen, financiële instellingen of andere derden te verkrijgen ingeval de vooraf en achteraf te betalen bijdragen niet onmiddellijk beschikbaar zijn of de uitgaven als gevolg van het gebruik van het Fonds met betrekking tot afwikkelingsmaatregelen, niet voldoende dekken.
Om dubbele betalingen te voorkomen, moeten de lidstaten gebruik kunnen maken van de beschikbare financiële middelen die voortkomen uit heffingen van de nationale bank, belastingen of afwikkelingsbijdragen die zijn ingesteld tussen 17 juni 2010 en 2 juli 2014 bij wijze van vooraf te betalen bijdragen.
Om een kritische massa te bereiken en de procyclische effecten te vermijden die zich zouden voordoen indien het Fonds bij een systeemcrisis uitsluitend op achteraf te betalen bijdragen aangewezen zou zijn, is het absoluut noodzakelijk dat de vooraf beschikbare financiële middelen van het Fonds minimaal een zeker streefbedrag bereiken.
Het streefbedrag voor de financiering van het Fonds moet worden vastgesteld als percentage van het bedrag van de gedekte deposito's bij alle kredietinstellingen waaraan in de deelnemende lidstaten vergunning is verleend. Aangezien echter het bedrag van de totale verplichtingen van die instellingen, rekening houdend met de functies van het Fonds, een bruikbaarder benchmark zou zijn, moet de Commissie nagaan of in de toekomst wellicht gedekte deposito's dan wel de totale uitstaande verplichtingen een geschikter uitgangspunt zouden vormen en of er een absoluut minimumbedrag voor het Fonds moet worden ingevoerd, zodat bij de toepassing van de Richtlijn 2014/59/EU een gelijk speelveld kan worden gehandhaafd.
Er moet worden voorzien in een passend tijdsbestek om het streefbedrag voor het Fonds te bereiken. Het moet evenwel voor de afwikkelingsraad mogelijk zijn om de bijdrageperiode aan te passen als aanzienlijke uitkeringen uit het Fonds worden gedaan.
Het zekerstellen van een effectieve en toereikende financiering van het Fonds is van kardinaal belang voor de geloofwaardigheid van het GAM. Het vermogen van de afwikkelingsraad om alternatieve financieringsmiddelen voor het Fonds aan te trekken moet op zodanige wijze worden uitgebreid dat de financieringskosten zo laag mogelijk blijven en de kredietwaardigheid van het Fonds niet wordt aangetast. Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening moet de afwikkelingsraad in samenwerking met de deelnemende lidstaten de nodige stappen ondernemen met het oog op de ontwikkeling van adequate methoden en modaliteiten om de leningopnemingscapaciteit van het Fonds te vergroten, die tegen de datum van inwerkingtreding van deze verordening zouden moeten zijn ingevoerd.
De lidstaten die al nationale financieringsregelingen voor afwikkelingen hebben vastgesteld, moeten kunnen bepalen dat deze regelingen hun beschikbare financiële middelen, die in het verleden middels vooraf te betalen bijdragen bij de entiteiten zijn geïnd, gebruiken om entiteiten te vergoeden voor de vooraf te betalen bijdragen die deze entiteiten in het Fonds moeten storten. Een dergelijke restitutie dient de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van Richtlijn 2014/49/EU onverlet te laten.
Om een eerlijke berekening van de bijdragen te waarborgen en het ontplooien te stimuleren van activiteiten volgens een model dat minder risico's meebrengt, dient bij de bepaling van de bijdragen aan het Fonds rekening te worden gehouden met de mate van risico die de kredietinstelling aangaat overeenkomstig Richtlijn 2014/59/EU en met de ter uitvoering daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen.
Om een eerlijke deling van de afwikkelingskosten tussen depositogarantiestelsels en het Fonds te waarborgen, dient het depositogarantiestelsel waarbij een instelling in afwikkeling is aangesloten, een bijdrage te betalen die niet hoger is dan het bedrag van de verliezen dat het zou hebben moeten dragen indien de entiteit volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd.
Om de waarde van de bedragen van het Fonds te beschermen, moeten deze bedragen in voldoende veilige, gediversifieerde en liquide activa worden belegd.
Wanneer de nauwe samenwerking die is aangegaan tussen een deelnemende lidstaat die niet de euro als munt heeft en de ECB, conform artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 wordt beëindigd, moet een besluit tot eerlijke verdeling van de gecumuleerde bijdragen van de betrokken deelnemende lidstaat worden genomen rekening houdende met zowel de belangen van de betrokken deelnemende lidstaat als die van het Fonds.
Aan de Commissie moet de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen om het volgende vast te leggen: de regels voor de berekening van de rente die moet worden aangerekend ingeval van een besluit tot terugvordering van onjuist gebruikte bedragen van het Fonds en ter waarborging van de rechten op goed bestuur en op toegang tot documenten van de begunstigden in procedures met betrekking tot die terugvordering; het soort bijdragen aan het Fonds en de aangelegenheden waarvoor de bijdragen verschuldigd zijn, en de manier waarop het bedrag van de bijdragen wordt berekend en de wijze waarop ze moeten worden betaald; de registratie-, boekhoud- en verslagleggingsverplichtingen en andere verplichtingen om ervoor te zorgen dat de bijdragen volledig en tijdig worden betaald; de jaarlijkse bijdragen die nodig zijn om de administratieve uitgaven van de afwikkelingsraad te dekken voordat hij volledig operationeel wordt; het bijdragesysteem voor instellingen waaraan vergunning voor de uitoefening van werkzaamheden is verleend nadat het Fonds zijn streefbedrag heeft bereikt; de criteria voor de spreiding in de tijd van de bijdragen; de criteria voor het bepalen van het aantal jaren waarmee de initiële periode voor het bereiken van het streefbedrag kan worden verlengd; de criteria om de jaarlijkse bijdragen te bepalen wanneer de beschikbare financiële middelen van het Fonds na de initiële periode tot onder het streefbedrag zakken; de maatregelen om de omstandigheden en voorwaarden vast te stellen waaronder door individuele instellingen achteraf te betalen bijdragen tijdelijk kunnen worden opgeschort; de nadere regels voor het bestuur van het Fonds en de algemene beginselen en criteria voor zijn beleggingsstrategie.
De Raad moet, in het kader van de op grond van Richtlijn 2014/59/EU vastgestelde gedelegeerde handelingen, uitvoeringshandelingen vaststellen om de toepassing van de methode voor de berekening van de individuele bijdragen aan het Fonds nader te bepalen, alsook van de technische modaliteiten voor de berekening van de forfaitaire bijdrage en de risicogewogen bijdrage. Die methode moet er garant voor staan dat zowel de forfaitaire als de risicogewogen factoren in de formule voor de berekening van de individuele bijdragen worden verrekend op een wijze die in overeenstemming is met de afwikkelingsbeginselen en strookt met de krachtens artikel 103, lid 7, van Richtlijn 2014/59/EU vastgestelde gedelegeerde handelingen. De methode moet tevens sporen met het evenredigheidsbeginsel, zonder aanleiding te geven tot distorsies tussen de banksectorstructuren van de lidstaten.
Zoals aangegeven in verklaring nr. 39 met betrekking tot artikel 290 van het VWEU,dient de Commissie bij de voorbereiding van haar ontwerpen van de in deze verordening voorziene gedelegeerde handelingen de door de lidstaten aangewezen deskundigen blijven raadplegen overeenkomstig haar vaste praktijk. Het is in deze context ook van bijzonder belang dat de Commissie, in voorkomend geval, tijdens haar voorbereidende werkzaamheden met de ECB en de afwikkelingsraad het nodige overleg pleegt inzake de aangelegenheden die onder hun bevoegdheid vallen.
Afwikkelingsmaatregelen moeten naar behoren worden aangemeld en, behoudens specifieke uitzonderingsgevallen als bepaald in deze verordening, openbaar worden gemaakt. Aangezien de informatie die de afwikkelingsraad, de nationale afwikkelingsautoriteiten en hun professionele adviseurs tijdens de afwikkelingsprocedure verkrijgen naar alle waarschijnlijkheid gevoelig is moet zij, alvorens het afwikkelingsbesluit openbaar wordt gemaakt, evenwel aan effectieve vereisten inzake beroepsgeheim worden onderworpen. Er moet rekening mee worden gehouden dat informatie over de inhoud en de details van afwikkelingsplannen en de resultaten van eventueel van deze plannen opgemaakte evaluaties verregaande gevolgen kunnen hebben, in het bijzonder voor de betrokken ondernemingen. Alle informatie die met betrekking tot een besluit wordt verstrekt voordat het besluit wordt genomen, bijvoorbeeld over de vraag of aan de voorwaarden voor afwikkeling is voldaan, over het gebruik van een bepaald instrument of over een maatregel in de loop van de procedure, moet worden geacht gevolgen te hebben voor de openbare en particuliere belangen die bij de maatregel betrokken zijn. Alleen al de informatie dat de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten een bepaalde entiteit aan het onderzoeken zijn, kan echter al negatieve gevolgen voor die entiteit hebben. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat er passende mechanismen zijn om dergelijke informatie, zoals de inhoud en de details van afwikkelingsplannen en de resultaten van eventueel in dat verband opgemaakte evaluaties, vertrouwelijk te houden.
Om de vertrouwelijkheid van de werkzaamheden van de afwikkelingsraad te waarborgen, moeten de leden van de afwikkelingsraad, zijn personeelsledenn, waaronder de personeelsleden die ter uitvoering van afwikkelingstaken zijn uitgewisseld met of gedetacheerd zijn door de deelnemende lidstaten, onder de vereisten inzake beroepsgeheim vallen, zelfs na afloop van hun functie. Deze vereisten dienen tevens van toepassing te zijn op andere door de afwikkelingsraad gemachtigde personen en op personen die door de nationale afwikkelingsautoriteiten van de lidstaten gemachtigd of aangewezen zijn om inspecties ter plaatse te verrichten, en verder nog op waarnemers die worden uitgenodigd voor de plenaire vergaderingen en de bestuursvergaderingen van de afwikkelingsraad en op waarnemers van niet deelnemende lidstaten die deel uitmaken van interne afwikkelingsteams. Met het oog op de uitvoering van de hem bij deze verordening opgedragen taken moet de afwikkelingsraad, onder bepaalde voorwaarden, gemachtigd zijn om met nationale autoriteiten of autoriteiten en organen van de Unie informatie uit te wisselen.
Om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsraad in het ESFS is geïntegreerd, moet Verordening (EU) nr. 1093/2010 worden gewijzigd om het bij die verordening vastgestelde concept van bevoegde autoriteiten uit te breiden tot de afwikkelingsraad. Die gelijkstelling van de afwikkelingsraad en de bevoegde autoriteiten uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1093/2010 is consistent met de bij artikel 25 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA toevertrouwde functies om actief bij te dragen en deel te nemen aan de ontwikkeling en coördinatie van herstel- en afwikkelingsplannen en om de afwikkeling van falende entiteiten, en in het bijzonder van falende grensoverschrijdende groepen te vergemakkelijken.
Zolang de afwikkelingsraad niet volledig operationeel is, moet de Commissie verantwoordelijk zijn voor het initieel functioneren, met inbegrip van het aanwijzen van een voorzitter ad interim, die namens de afwikkelingsraad alle nodige betalingen kan toestaan.
Bij het GAM zijn de afwikkelingsraad, de Raad, de Commissie en de afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten betrokken. Het Hof van Justitie is bevoegd om overeenkomstig artikel 263 VWEU de rechtmatigheid na te gaan van de door de afwikkelingsraad, de Raad en, de Commissie vastgestelde besluiten, alsook om hun niet-contractuele aansprakelijkheid te bepalen. Bovendien is het Hof van Justitie overeenkomstig artikel 267 VWEU bevoegd om op verzoek van de nationale justitiële autoriteiten bij wijze van prejudiciële beslissing een uitspraak te doen over de geldigheid en de uitlegging van de handelingen van de instellingen, de organen of de instanties van de Unie. De nationale rechterlijke instanties dienen overeenkomstig hun nationale recht bevoegd te zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de besluiten die door de afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten in de uitoefening van de hun bij deze verordening toegekende bevoegdheden worden genomen, alsook voor het bepalen van hun niet-contractuele aansprakelijkheid.
Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en strookt met de rechten, vrijheden en beginselen die inzonderheid in het Handvest zijn erkend, en in het bijzonder het recht op eigendom, de bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en het recht op verdediging, en moet overeenkomstig deze rechten en beginselen worden toegepast.
Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de doelstelling dat een doelmatig en doeltreffend Europees kader voor de afwikkeling van entiteiten wordt opgezet, en de doelstelling dat een consistente toepassing van de afwikkelingsvoorschriften wordt bewerkstelligd, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,
De Commissie moet de toepassing van deze verordening evalueren om het effect ervan op de interne markt te beoordelen en te bepalen of er eventueel wijzigingen of verdere aanpassingen nodig zijn ter verbetering van de efficiëntie en de doelmatigheid van het GAM, en moet met name nagaan of de bankenunie dient te worden aangevuld met een geharmoniseerde insolventieprocedure op het niveau van de Unie voor falende instellingen.
De overdracht van de bijdragen die krachtens deze verordening op nationaal niveau zijn geïnd, moet het Fonds in staat stellen normaal te functioneren en moet het bijgevolg, mogelijk maken dat de afwikkelingsinstrumenten op een doeltreffende wijze worden toegepast. De bepalingen van deze verordening met betrekking tot de afwikkelingsinstrumenten en de bijdragen moeten derhalve met ingang van 1 januari 2016 worden toegepast. Met ingang van december 2015 dient het mogelijk te zijn om die datum met perioden van één maand uit te stellen indien niet aan de voorwaarden voor de overdracht van de op nationaal niveau geïnde bijdragen is voldaan,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
DEEL I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Onderwerp
Bij deze verordening worden eenvormige regels en een eenvormige procedure vastgesteld voor de afwikkeling van de in artikel 2 bedoelde entiteiten die in de in artikel 4 bedoelde deelnemende lidstaten zijn gevestigd.
Deze eenvormige regels en deze eenvormige procedure worden toegepast door de gemeenschappelijke afwikkelingsraad, opgericht overeenkomstig artikel 42 (de „afwikkelingsraad”), samen met de Raad en de Commissie en de nationale afwikkelingsautoriteiten in het kader van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme („GAM”) dat bij deze verordening wordt ingesteld. Het GAM wordt ondersteund door een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds („het Fonds”).
Het gebruik van het Fonds is afhankelijk van de inwerkingtreding van een overeenkomst tussen de deelnemende lidstaten („de Overeenkomst”), die betrekking heeft op de overdracht van de op nationaal niveau geïnde middelen naar het Fonds alsook van de geleidelijke samenvoeging van de op nationaal niveau geïnde middelen die moeten worden toegewezen aan nationale compartimenten van het Fonds.
Artikel 2 Toepassingsgebied
Deze verordening is van toepassing op de volgende entiteiten:
kredietinstellingen die in een deelnemende lidstaat zijn gevestigd;
in een van de deelnemende lidstaten gevestigde moederondernemingen, met inbegrip van financiële holdings en gemengde financiële holdings, indien deze onder het toezicht op geconsolideerde basis staan dat door de ECB wordt uitgeoefend in overeenstemming met artikel 4, lid 1, punt g), van Verordening (EU) nr. 1024/2013;
in een deelnemende lidstaat gevestigde beleggingsondernemingen en financiële instellingen indien deze vallen onder het toezicht op geconsolideerde basis op de moederonderneming dat door de ECB wordt uitgeoefend in overeenstemming met artikel 4, lid 1, punt g), van Verordening (EU) nr. 1024/2013.
Artikel 3 Definities
Voor de toepassing van deze verordening zijn de volgende definities van toepassing:
- 1.„nationale bevoegde autoriteit”:
- een nationale bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 2, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1024/2013;
- 2.„bevoegde autoriteit”:
- een bevoegde autoriteit als omschreven in artikel 4, lid 2, onder i), van Verordening (EU) nr. 1093/2010;
- 3.„nationale afwikkelingsautoriteit”:
- een door een deelnemende lidstaat overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2014/59/EU aangewezen autoriteit;
- 4.„relevante nationale afwikkelingsautoriteit”:
- de nationale afwikkelingsautoriteit van een deelnemende lidstaat waar een entiteit of een groepsentiteit is gevestigd;
- 5.„voorwaarden voor afwikkeling”:
- de voorwaarden bedoeld in artikel 18, lid 1;
- 6.„afwikkelingsplan”:
- een plan opgesteld overeenkomstig artikel 8 of artikel 9;
- 7.„groepsafwikkelingsplan”:
- een plan voor groepsafwikkeling opgesteld overeenkomstig de artikelen 8 en 9;
- 8.„afwikkelingsdoelstellingen”:
- de doelstellingen bedoeld in artikel 14;
- 9.„afwikkelingsinstrument”:
- een afwikkelingsinstrument als bedoeld in artikel 22, lid 2;
- 10.„afwikkelingsmaatregel”:
- het overeenkomstig artikel 18 genomen besluit om een entiteit als bedoeld in artikel 2 af te wikkelen, de toepassing van een afwikkelingsinstrument, of de uitoefening van een of meer afwikkelingsbevoegdheden;
- 11.„gedekte deposito's”:
- deposito's als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 5, van Richtlijn 2014/49/EU;
- 12.„in aanmerking komende deposito's”:
- in aanmerking komende deposito's als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/49/EU;
- 13.„instelling”:
- een kredietinstelling of een beleggingsonderneming die overeenkomstig artikel 2, punt c), onder toezicht op geconsolideerde basis valt;
- 14.„instelling in afwikkeling”:
- een in artikel 2 bedoelde entiteit ten aanzien waarvan een afwikkelingsmaatregel is genomen;
- 15.„financiële instelling”:
- een financiële instelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 26, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 16.„financiële holding”:
- een financiële holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 20, Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 17.„gemengde financiële holding”:
- een gemengde financiële holding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 21, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 18.„financiële EU-moederholding”:
- een financiële EU-moederholding als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 31, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 19.„EU-moederinstelling”:
- een EU-moederinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 29, van Verordening 575/2013;
- 20.„moederonderneming”:
- een moederonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 15, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 21.„dochteronderneming”:
- een dochteronderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 16, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 22.„bijkantoor”:
- een bijkantoor als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 17, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 23.„groep”:
- een moederonderneming en haar dochterondernemingen die entiteiten als bedoeld in artikel 2 zijn;
- 24.„grensoverschrijdende groep”:
- een groep met entiteiten als bedoeld in artikel 2 die in meer dan een deelnemende lidstaat gevestigd zijn;
- 25.„geconsolideerde basis”:
- de basis van de geconsolideerde situatie als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 47, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 26.„consoliderend toezichthouder”:
- consoliderend toezichthouder als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 41, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 27.„afwikkelingsautoriteit op groepsniveau”:
- de afwikkelingsautoriteit in de deelnemende lidstaat waar de instelling of moederonderneming is gevestigd die overeenkomstig artikel 111 van Richtlijn 2013/36/EU binnen de deelnemende lidstaten aan toezicht op geconsolideerde basis is onderworpen op het hoogste niveau van consolidatie;
- 28.„institutioneel protectiestelsel” of „IPS”:
- een regeling die voldoet aan de in artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 opgenomen vereisten;
- 29.„buitengewone openbare financiële steun”:
- staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU of elke andere openbare financiële steun op supranationaal niveau die, als hij op nationaal niveau werd verstrekt, staatssteun zou vormen en die wordt verstrekt om de levensvatbaarheid, liquiditeit of solvabiliteit te vrijwaren of te herstellen van een entiteit als bedoeld in artikel 2 van deze verordening of van een groep waarvan een dergelijke entiteit deel uitmaakt;
- 30.„instrument van verkoop van de onderneming”:
- het mechanisme voor het verrichten van een overdracht door een afwikkelingsautoriteit van door een instelling in afwikkeling uitgegeven eigendomsinstrumenten of van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een verkrijger die geen overbruggingsinstelling is, overeenkomstig artikel 24;
- 31.„instrument van de overbruggingsinstelling”:
- het mechanisme voor het overdragen van door een instelling in afwikkeling uitgegeven eigendomsinstrumenten, of van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een overbruggingsinstelling, overeenkomstig artikel 25;
- 32.„instrument van afsplitsing van activa”:
- het mechanisme voor het verrichten van een overdracht van activa, rechten of passiva van een instelling in afwikkeling aan een vehikel voor activabeheer, overeenkomstig artikel 26;
- 33.„instrument van bail-in”:
- het mechanisme voor het verrichten van de uitoefening van de bevoegdheden voor het afschrijven of omzetten van de passiva van een instelling in afwikkeling overeenkomstig artikel 27;
- 34.„beschikbare financiële middelen”:
- contant geld, deposito's, activa en onherroepelijke betalingstoezeggingen waarover het Fonds beschikt voor de doeleinden die in artikel 76, lid 1, worden vermeld;
- 35.„streefbedrag”:
- het overeenkomstig artikel 69, lid 1, te bereiken bedrag aan beschikbare financiële middelen;
- 36.„Overeenkomst”:
- de overeenkomst betreffende de overdracht en de mutualisatie van de bijdragen aan het Fonds;
- 37.„overgangsperiode”:
- de periode vanaf de toepassingsdatum van deze verordening zoals bepaald in artikel 99, leden 2 en 6, totdat het Fonds het streefbedrag bereikt of tot 1 januari 2024, naargelang welke datum vroeger valt;
- 38.„financieel instrument”:
- financieel instrument als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 50, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 39.„schuldinstrumenten”:
- obligaties en andere vormen van overdraagbare schuld, instrumenten die een schuld creëren of erkennen, en instrumenten die recht geven op het verwerven van schuldinstrumenten;
- 40.„eigen vermogen”:
- eigen vermogen als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 118 van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 41.„eigenvermogenvereisten”:
- de vereisten als opgenomen in de artikelen 92 tot en met 98 van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 42.„liquidatie”:
- het te gelde maken van activa van een entiteit als bedoeld in artikel 2;
- 43.„derivaat”:
- een derivaat als omschreven in artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) nr. 648/2012;
- 44.„bevoegdheden tot afschrijving en omzetting”:
- de bevoegdheden bedoeld in artikel 21;
- 45.„tier 1-kernkapitaalinstrumenten”:
- kapitaalinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 28, leden 1 tot en met 4, artikel 29, leden 1 tot en met 5, of artikel 31, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 46.„aanvullende tier 1-instrumenten”:
- kapitaalinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 52(1) van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 47.„tier 2-instrumenten”:
- kapitaalinstrumenten of achtergestelde schuldinstrumenten die voldoen aan de voorwaarden van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 575/2013;
- 48.„totaalbedrag”:
- het totale bedrag op basis waarvan de afwikkelingsautoriteit heeft geoordeeld dat de in aanmerking komende passiva moeten worden afgeschreven of moeten worden omgezet, overeenkomstig artikel 27, lid 13;
- 49.„in aanmerking komende passiva”:
- de passiva en kapitaalinstrumenten die niet in aanmerking komen als tier 1-kernkapitaalinstrumenten, aanvullende tier 1-instrumenten of tier 2-instrumenten van een entiteit als bedoeld in artikel 2 die niet van het toepassingsgebied van het instrument van bail-in zijn uitgesloten op grond van artikel 27, lid 3;
- 50.„depositogarantiestelsel”:
- een overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2014/49/EU ingevoerd en door een lidstaat officieel erkend depositogarantiestelsel;
- 51.„relevante kapitaalinstrumenten”:
- aanvullend-tier 1-instrumenten en tier 2-instrumenten;
- 52.„gedekte obligatie”:
- een instrument als bedoeld in artikel 52, lid 4, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad(13);
- 53.„deposant”:
- een deposant als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 6, van Richtlijn 2014/49/EU;
- 54.„belegger”:
- een belegger in de zin van artikel 1, punt 4, van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad(14).
De definities bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 2014/59/EU zijn van toepassing indien een definitie relevant is maar niet in lid 1 van dit artikel is opgenomen. De definities bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 2013/36 zijn van toepassing indien een definitie relevant is maar niet in lid 1 van dit artikel of in artikel 2 van Richtlijn 2014/59/EU is opgenomen.