Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie
Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank(1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),
Overwegende hetgeen volgt:
De financiële crisis in 2007 en 2008 heeft grote tekortkomingen in het financiële toezicht aan het licht gebracht, zowel wat het toezicht op individuele instellingen als wat het toezicht op het financiële stelsel als geheel betreft. Nationale toezichtmodellen zijn dan ook niet meer berekend op de financiële globalisering en de geïntegreerde en vervlochten Europese financiële markten waarop tal van financiële instellingen over de grenzen heen actief zijn. De crisis heeft tekortkomingen op het gebied van samenwerking, coördinatie, de consistente toepassing van het Unierecht en vertrouwen tussen nationale toezichthouders aan het licht gebracht.
Voor en tijdens de financiële crisis heeft het Europees Parlement opgeroepen over te gaan tot een meer geïntegreerd Europees toezicht teneinde op Unieniveau voor alle marktdeelnemers werkelijk gelijke marktvoorwaarden te creëren en rekening te houden met de toenemende integratie van de financiële markten binnen de Unie (namelijk in zijn resoluties van 13 april 2000 over de mededeling van de Commissie - Tenuitvoerlegging van het kader voor financiële markten: een actieplan(4), van 21 november 2002 over de regels inzake bedrijfseconomisch toezicht in de Europese Unie(5), van 11 juli 2007 over het beleid op het gebied van financiële diensten (2005-2010) - Witboek(6), van 23 september 2008 met aanbevelingen aan de Commissie inzake hedgefondsen en private equity(7), van 9 oktober 2008 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de Lamfalussy follow-up: de toekomstige toezichtstructuur(8), en in zijn standpunten van 22 april 2009 over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II)(9) en van 23 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over ratingbureaus(10)).
In november 2008 heeft de Commissie een groep op hoog niveau onder voorzitterschap van de heer Jacques de Larosière opdracht gegeven aanbevelingen te doen over de wijze waarop de Europese toezichtregelingen kunnen worden versterkt met het oog op een betere bescherming van de burgers en het herstel van het vertrouwen in het financiële stelsel. In zijn eindverslag van 25 februari 2009 („verslag-de Larosière”) formuleerde de groep op hoog niveau de aanbeveling dat het toezichtkader moest worden versterkt om het risico en de ernst van toekomstige financiële crises te verminderen. De groep op hoog niveau heeft aanbevolen de toezichtstructuur voor de financiële sector in de Unie te hervormen. De groep heeft tevens geconcludeerd dat een Europees Systeem van financiële toezichthouders, bestaande uit drie Europese toezichthoudende autoriteiten, één voor de banksector, één voor de effectensector en één voor de sector verzekeringen en bedrijfspensioenen, en heeft aanbevolen een Europees Comité voor systeemrisico’s te creëren. Het verslag presenteert de hervormingen die de deskundigen noodzakelijk achten en die onmiddellijk ter hand dienen te worden genomen.
In haar mededeling van 4 maart 2009„Op weg naar Europees herstel” stelde de Commissie voor met ontwerpwetgeving te komen tot instelling van een Europees Systeem voor financieel toezicht en een Europees Comité voor systeemrisico's. In haar mededeling van 27 mei 2009„Europees financieel toezicht” verstrekte zij nadere bijzonderheden over de mogelijke architectuur van het nieuwe toezichtkader, waarin de belangrijkste ideeën uit het verslag-de Larosière zijn terug te vinden.
De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 19 juni 2009 bevestigd dat er een Europees Systeem van financiële toezichthouders, bestaande uit drie nieuwe Europese toezichthoudende autoriteiten, dient te worden ingesteld. Het systeem moet gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit en consistentie van het nationale toezicht, het versterken van de controle op grensoverschrijdende groepen en het opstellen van één Europees „rulebook” dat op alle financiële instellingen op de interne markt van toepassing is. De Europese Raad heeft beklemtoond dat de Europese toezichthoudende autoriteiten tevens bevoegd moeten zijn voor het toezicht op kredietwaardigheidsbeoordelaars (ratingbureaus), heeft de Commissie uitgenodigd concrete voorstellen op te stellen over de wijze waarop het Europees Systeem van financiële toezichthouders een sterke rol kan spelen in crisissituaties en heeft bovendien benadrukt dat besluiten van Europese toezichthoudende autoriteiten geen afbreuk mogen doen aan de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten.
De financiële en economische crisis heeft reële en serieuze risico’s voor de stabiliteit van het financiële stelsel en de werking van de interne markt teweeggebracht. Het herstellen en in stand houden van een stabiel en betrouwbaar financieel stelsel is een absoluut noodzakelijke voorwaarde om het vertrouwen in en de samenhang van de interne markt te bewaren en aldus betere voorwaarden te scheppen voor de instelling van een volledig geïntegreerde en goed functionerende interne markt voor financiële diensten. Bovendien bieden diepere en sterker geïntegreerde financiële markten meer mogelijkheden voor financiering en risicospreiding, waardoor zij ertoe bijdragen dat economieën beter in staat zijn om schokken op te vangen.
De Unie heeft de grenzen bereikt van hetgeen haalbaar is met de huidige status van de comités van Europese toezichthouders. Het is op termijn onhoudbaar dat in de Unie een situatie blijft bestaan waarin geen mechanisme voorhanden is om ervoor te zorgen dat nationale toezichthouders tot de best mogelijke toezichtbeslissingen komen met betrekking tot grensoverschrijdende financiële instellingen, waarin onvoldoende samenwerking en informatie-uitwisseling tussen nationale toezichthouders plaatsvindt, waarin een gezamenlijk optreden van nationale autoriteiten ingewikkelde regelingen vereist omdat met een lappendeken van regulerings- en toezichteisen rekening moet worden gehouden, waarin nationale oplossingen veelal de enige haalbare optie zijn om op problemen op het niveau van de Unie te reageren en waarin uiteenlopende interpretaties van dezelfde wettekst bestaan. Met de oprichting van het Europees Systeem voor financieel toezicht (European System of Financial Supervision - ESFS) wordt beoogd deze tekortkomingen te verhelpen en te komen tot een systeem dat aansluit bij de doelstelling om in de Unie een stabiele interne markt voor financiële diensten tot stand te brengen en dat de nationale toezichthouders verenigt in een sterk Unienetwerk.
Het ESFS moet een geïntegreerd netwerk zijn van nationale en op Unieniveau toezichthoudende autoriteiten, waarbij het dagelijkse toezicht op nationaal niveau blijft. Tevens moet een grotere harmonisatie en de coherente toepassing van de regels voor de financiële instellingen en markten in de gehele Unie worden bereikt. Naast de Europese toezichthoudende Autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (hierna „de Autoriteit”) (European Supervisory Authority (European Insurance and Occupational Pensions Authority - EIOPA)) moeten ook een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (European Supervisory Authority (European Banking Authority - EBA)) en een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Supervisory Authority (European Securities and Markets Authority - ESMA)) worden opgericht, alsook een Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten (hierna „het Gemengd Comité”). Een Europees Comité voor systeemrisico’s (European Systemic Risk Board - ESRB) moet deel uitmaken van het ESFS voor de in deze verordening en in Verordening (EU) nr. 1092/2010(11) omschreven taken.
De Europese toezichthoudende autoriteiten (European Supervisory Authorities - ESA's) moeten het Comité van Europese bankentoezichthouders, opgericht bij Besluit 2009/78/EG van de Commissie(12), het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen, opgericht bij Besluit 2009/79/EG van de Commissie(13), en het Comité van Europese effectenregelgevers, opgericht bij Besluit 2009/77/EG van de Commissie(14) vervangen en alle taken en bevoegdheden van deze comités overnemen, inclusief, voor zover van toepassing, de voortzetting van lopende werkzaamheden en projecten. Het werkterrein van elke Europese toezichthoudende autoriteit moet duidelijk worden afgebakend. De ESA’s dienen tegenover het Europese Parlement en de Raad verantwoordingsplichtig te zijn. Wanneer die verantwoordingsplicht sectoroverschrijdende zaken betreft die via het Gemengd Comité gecoördineerd zijn geweest, moeten de ESA’s verantwoording verschuldigd zijn voor de coördinatie via het Gemengd Comité.
De Autoriteit dient te handelen met het oog op het verbeteren van de werking van de interne markt, in het bijzonder door een hoog, effectief en consistent niveau van regulering en toezicht te verzekeren, rekening houdend met de verschillende belangen van alle lidstaten en de diverse aard van financiële instellingen. De Autoriteit moet collectieve waarden zoals de stabiliteit van het financiële stelsel, de transparantie van markten en financiële producten en de bescherming van verzekeringnemers, deelnemers aan pensioenregelingen en begunstigden garanderen. De Autoriteit moet ook reguleringsarbitrage voorkomen, gelijke marktvoorwaarden garanderen, en de internationale coördinatie van het toezicht versterken, ten voordele van de economie in het algemeen, daaronder begrepen de financiële instellingen en andere stakeholders, consumenten en werknemers. Tot haar taken behoren ook het bevorderen van toezichtconvergentie en het verstrekken van adviezen aan de instellingen van de Unie op het gebied van de regulering van en het toezicht op verzekering, herverzekering, bedrijfspensioenvoorziening, en daarmee verband houdende kwesties op het gebied van ondernemingsbestuur, accountantscontrole en financiële verslaglegging. Ook moet de Autoriteit worden belast met bepaalde verantwoordelijkheden voor bestaande en nieuwe financiële activiteiten.
De Autoriteit moet daarnaast bepaalde financiële activiteiten tijdelijk kunnen verbieden of beperken als deze een bedreiging vormen voor het ordelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten of voor de stabiliteit van het geheel of van een deel van het financiële stelsel in de Unie, in de gevallen die gespecificeerd en onder de voorwaarden die vastgelegd zijn in de in deze verordening bedoelde wetgevingshandelingen. Indien in een noodsituatie vereist is dergelijk tijdelijk verbod in te stellen, dient de Autoriteit dit te doen overeenkomstig deze verordening en de daarin bepaalde voorwaarden. In gevallen waarin een tijdelijk verbod of een tijdelijke beperking van bepaalde financiële activiteiten een sectoroverschrijdend effect heeft, moet de sectorale wetgeving bepalen dat de Autoriteit in voorkomend geval via het Gemengd Comité de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) dient te raadplegen en haar werk met die instanties dient te coördineren.
De Autoriteit moet naar behoren rekening houden met de gevolgen van haar activiteiten voor de mededinging en de innovatie op de interne markt, voor het concurrentievermogen van de Unie in mondiaal perspectief, voor financiële inclusie en voor de nieuwe Uniestrategie voor banen en groei.
Om haar doelstellingen te kunnen verwezenlijken, dient de Autoriteit rechtspersoonlijkheid en administratieve en financiële autonomie te bezitten.
Gezien het werk van internationale instanties dient systeemrisico gedefinieerd te worden als het risico op verstoring van het financiële stelsel met mogelijke ernstige gevolgen voor de interne markt en de reële economie. Alle soorten financiële tussenpersonen, markten en infrastructuur zijn tot op zekere hoogte potentieel systeemrelevant.
Grensoverschrijdend risico omvat alle risico’s als gevolg van economische onevenwichtigheden of financiële debacles in de gehele Unie of delen daarvan, die significante negatieve consequenties kunnen hebben voor de transacties tussen marktdeelnemers in twee of meer lidstaten, voor de werking van de interne markt of voor de openbare financiën van de Unie of een of meer van haar lidstaten.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 2 mei 2006 in zaak C-217/04 (Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie) geoordeeld dat „uit de bewoordingen van artikel 95 VEG [nu artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)] niet kan worden afgeleid dat de door de communautaire wetgever op basis van deze bepaling vastgestelde maatregelen zich, wat de adressaat ervan betreft, tot de lidstaten moeten beperken. Naar het oordeel van deze wetgever kan de oprichting van een communautair orgaan namelijk nodig zijn om bij te dragen aan de verwezenlijking van een harmonisatieproces in situaties waarin, ter eenvormige uitvoering en toepassing van op deze bepaling gebaseerde handelingen, de vaststelling van niet-bindende begeleidende en ondersteunende maatregelen gepast lijkt”(15). Het doel en de taken van de Autoriteit - bijstaan van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten bij de consistente interpretatie en toepassing van de Unieregelgeving en bijdragen tot de financiële stabiliteit die nodig is voor financiële integratie - knopen nauw aan bij de doelstellingen van het acquis van de Unie betreffende de interne markt voor financiële diensten. De Autoriteit moet bijgevolg op basis van artikel 114 VWEU worden opgericht.
De taken van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van de wijze van samenwerking met elkaar en met de Commissie, worden bij de volgende wetgevingshandelingen vastgesteld: Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II)(16), met de uitzondering van titel IV, Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling(17), Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening(18), Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat(19), Richtlijn 64/225/EEG van de Raad van 25 februari 1964 ter opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrij verrichten van diensten, voor wat betreft herverzekering en retrocessie(20), Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan(21), Richtlijn 73/240/EEG van de Raad van 24 juli 1973 inzake de opheffing van de beperkingen van de vrijheid van vestiging op het gebied van het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche(22), Richtlijn 76/580/EEG van de Raad van 29 juni 1976 tot wijziging van Richtlijn 73/239/EEG tot coördinatie van de wettelijke bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan(23), Richtlijn 78/473/EEG van de Raad van 30 mei 1978 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen op het gebied van de communautaire co-assurantie(24), Richtlijn 84/641/EEG van de Raad van 10 december 1984 houdende wijziging, inzonderheid wat de hulpverlening op reis betreft, van de Eerste Richtlijn (73/239/EEG) tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan(25), Richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering(26), Richtlijn 88/357/EEG van de Raad van 22 juni 1988 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten(27), Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (derde richtlijn schadeverzekering)(28), Richtlijn 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep(29), Richtlijn 2001/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van verzekeringsondernemingen(30), Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering(31) en Richtlijn 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2005 betreffende herverzekering(32). Wat betreft instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening laten de maatregelen van de Autoriteit de nationale sociale en arbeidswetgeving evenwel onverlet.
Tot de bestaande Uniewetgeving die het door deze verordening bestreken gebied regelt, behoren eveneens de relevante gedeelten van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme(33) en van Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten(34).
Het is wenselijk dat de Autoriteit bijdraagt tot de evaluatie van de behoefte aan een Europees netwerk van nationale verzekeringsgarantiestelsels dat op passende wijze wordt gefinancierd en voldoende is geharmoniseerd.
Overeenkomstig verklaring (nr. 39) betreffende artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), gehecht aan de slotakte van de intergouvernementele conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft aangenomen, is voor de uitwerking van technische reguleringsnormen de bijstand vereist van technische deskundigen in een vorm die specifiek is voor het gebied van de financiële diensten. De Autoriteit moet worden toegestaan dergelijke deskundigheid ook te bieden betreffende normen of delen van normen die niet zijn gebaseerd op een door de Autoriteit uitgewerkt ontwerp van technische norm.
Er dient een effectief instrument te worden ingevoerd om geharmoniseerde technische reguleringsnormen op het gebied van financiële diensten in te stellen om, mede door de invoering van één „rulebook”, te zorgen voor gelijke marktvoorwaarden en voor adequate bescherming van verzekeringnemers, deelnemers aan pensioenregelingen en andere begunstigden in de gehele Unie. Het is efficiënt en passend om de Autoriteit, als orgaan met hooggespecialiseerde expertise, op bij het Unierecht vastgestelde gebieden te belasten met de uitwerking van voorstellen voor technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden.
De Commissie moet deze ontwerpen van technische reguleringsnormen bevestigen door middel van gedelegeerde handelingen uit hoofde van artikel 290 VWEU, om er bindende rechtskracht aan te geven. Zij moeten slechts in zeer beperkte en uitzonderlijke gevallen kunnen worden gewijzigd, aangezien de Autoriteit degene is die in nauw contact staat met en het beste inzicht heeft in de dagelijkse werking van de financiële markten. Ontwerpen van technische reguleringsnormen dienen aan wijziging onderworpen te zijn wanneer zij onverenigbaar zouden zijn met het Unierecht, het evenredigheidsbeginsel niet zouden respecteren of zouden indruisen tegen de fundamentele beginselen van de interne markt voor financiële diensten zoals weergegeven in het acquis van de Uniewetgeving inzake financiële diensten. De Commissie mag de inhoud van de door de Autoriteit opgestelde ontwerpen van technische reguleringsnormen niet wijzigen zonder voorafgaande coördinatie met de Autoriteit. Om een vlot en snel vaststellingsproces voor deze normen te verzekeren, moet het besluit van de Commissie om ontwerpen van technische reguleringsnormen te bevestigen aan een termijn onderworpen worden.
Gezien de technische expertise van de Autoriteit op de gebieden waarop er technische reguleringsnormen moeten worden ontwikkeld, dient er nota te worden genomen van het verklaarde voornemen van de Commissie om in beginsel uit te gaan van de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Autoriteit bij haar indient met het oog op de vaststelling van de overeenkomstige gedelegeerde handelingen. Wanneer de Autoriteit echter nalaat om binnen de bij de betrokken wetgevingshandeling gestelde termijnen een ontwerp van een technische reguleringsnorm in te dienen, dient te worden gewaarborgd dat het resultaat van de uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden daadwerkelijk wordt bereikt en dat de efficiëntie van de besluitvorming gehandhaafd blijft. Derhalve moet de Commissie in die gevallen worden gemachtigd om technische reguleringsnormen vast te stellen bij ontstentenis van een ontwerp van de Autoriteit.
De Commissie dient tevens te worden gemachtigd om technische uitvoeringsnormen vast te stellen door middel van uitvoeringshandelingen uit hoofde van artikel 291 VWEU.
Op niet door technische regulerings- of uitvoeringsnormen geregelde gebieden moet de Autoriteit bevoegd zijn om richtsnoeren te geven en aanbevelingen te doen betreffende de toepassing van het Unierecht. Om transparantie te verzekeren en om naleving door de nationale toezichthoudende autoriteiten van die richtsnoeren en aanbevelingen te verbeteren, moet de Autoriteit de mogelijkheid krijgen de redenen waarom die richtsnoeren en aanbevelingen door de toezichtautoriteiten niet worden gevolgd, openbaar te maken.
Het verzekeren van de juiste en volledige toepassing van het Unierecht is een basisvoorwaarde voor de integriteit, transparantie, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten, de stabiliteit van het financiële stelsel en voor neutrale concurrentievoorwaarden voor de financiële instellingen in de Unie. Bijgevolg moet een mechanisme worden ingesteld waarbij de Autoriteit gevallen van niet-naleving of onjuiste toepassing van het Unierecht aanpakt die een inbreuk daarop vormen. Dit mechanisme moet van toepassing zijn op gebieden waar het Unierecht duidelijke en onvoorwaardelijke verplichtingen vaststelt.
Om een evenredige reactie op gevallen van onjuiste of ontoereikende toepassing van Unierecht mogelijk te maken, moet een drietrapsmechanisme van toepassing zijn. Ten eerste moet de Autoriteit gemachtigd worden gevallen waarin nationale autoriteiten in hun toezichtpraktijk verplichtingen van Unierecht op onjuiste of ontoereikende wijze zouden hebben toegepast, te onderzoeken en te besluiten met een aanbeveling. Indien een bevoegde nationale autoriteit geen gevolg geeft aan de aanbeveling, moet de Commissie in tweede instantie gemachtigd zijn om, rekening houdend met de aanbeveling van de Autoriteit, een formeel advies uit te brengen waarin zij de bevoegde autoriteit opdraagt de nodige actie te ondernemen om ervoor te zorgen dat het Unierecht wordt nageleefd.
Om te voorzien in uitzonderlijke situaties waarin maatregelen van de betrokken bevoegde autoriteit uitblijven, moet de Autoriteit in derde instantie gemachtigd zijn besluiten te nemen die tot individuele financiële instellingen worden gericht. Deze bevoegdheid dient beperkt te zijn tot uitzonderlijke omstandigheden waarin een bevoegde autoriteit het tot haar gerichte formele advies niet naleeft en waarin het Unierecht krachtens bestaande of toekomstige regelgeving van de Unie op de financiële instellingen rechtstreeks van toepassing is.
Ernstige bedreigingen van de ordelijke werking en integriteit van de financiële markten of de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie vereisen een snelle en gecoördineerde reactie op Unieniveau. De Autoriteit moet bijgevolg de nationale toezichthoudende autoriteiten kunnen verplichten tot het nemen van bepaalde maatregelen om een noodsituatie te verhelpen. De bevoegdheid om te bepalen of er sprake is van een noodsituatie, dient te berusten bij de Raad, op verzoek van een van de ESA’s, de Commissie of het ESRB.
De Autoriteit moet de nationale toezichthoudende autoriteiten kunnen verplichten tot het nemen van bepaalde maatregelen om een noodsituatie te verhelpen. De in dit verband door de Autoriteit genomen maatregelen mogen geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de Commissie krachtens artikel 258 VWEU om een inbreukprocedure tegen de lidstaat van die toezichthoudende autoriteit in te leiden wegens het niet nemen van een dergelijke maatregel, onverminderd het recht van de Commissie om in dergelijke gevallen het verkrijgen van voorlopige maatregelen na te streven overeenkomstig het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Bovendien doen zij evenmin af aan de eventuele aansprakelijkheid van die lidstaat overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie indien de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat nalaten de door de Autoriteit verlangde maatregelen te nemen.
Om een efficiënt en effectief toezicht en een evenwichtige afweging van de standpunten van de bevoegde autoriteiten in de verschillende lidstaten te verzekeren, moet de Autoriteit in staat zijn om meningsverschillen in grensoverschrijdende situaties tussen de bevoegde autoriteiten, daaronder begrepen binnen de colleges van toezichthouders, met bindend effect te schikken. Er dient voorzien te worden in een verzoeningsfase, tijdens welke de bevoegde autoriteiten tot overeenstemming kunnen komen. De bevoegdheid van de Autoriteit moet betrekking hebben op procedurele of inhoudelijke meningsverschillen over door een bevoegde autoriteit van een lidstaat genomen/niet genomen maatregelen in de gevallen vermeld in de in deze verordening genoemde juridisch bindende handelingen van de Unie. In dergelijke situaties moet een van de betrokken toezichthouders gerechtigd zijn de kwestie voor te leggen aan de Autoriteit, die dient te handelen overeenkomstig deze verordening. De Autoriteit moet de bevoegdheid hebben om te verlangen dat de betrokken bevoegde autoriteiten specifieke maatregelen nemen of van het nemen van maatregelen afzien, om de zaak te schikken teneinde ervoor te zorgen dat het Unierecht wordt nageleefd, met bindend gevolg voor de betrokken bevoegde autoriteiten. Wanneer een bevoegde autoriteit zich niet conformeert aan het tot haar gerichte schikkingsbesluit, moet de Autoriteit gemachtigd zijn rechtstreeks tot financiële instellingen gerichte besluiten te nemen op gebieden van het Unierecht die rechtstreeks op hen van toepassing zijn. De bevoegdheid om dergelijke besluiten te nemen, mag slechts in laatste instantie worden uitgeoefend en in dat geval uitsluitend om de correcte en consistente toepassing van het Unierecht te waarborgen. Indien de toepasselijke Uniewetgeving de bevoegde autoriteiten van de lidstaten discretionaire bevoegdheid verleent, mogen de door de Autoriteit genomen besluiten geen beletsel vormen voor de uitoefening conform het Unierecht van die discretionaire bevoegdheden.
De crisis heeft aangetoond dat het huidige systeem van samenwerking tussen nationale instanties waarvan de bevoegdheid beperkt is tot een enkele lidstaat, tekortschiet ten aanzien van financiële instellingen wier activiteiten zich over meer landen uitstrekken.
Groepen van deskundigen die de lidstaten hadden opgericht om de oorzaken van de crisis te achterhalen en voorstellen te doen om de regulering van en het toezicht op de financiële sector te verbeteren, hebben bevestigd dat de huidige regelingen geen solide basis vormen voor het reguleren van en het toezicht op grensoverschrijdende financiële instellingen in de gehele Unie in de toekomst.
Volgens het verslag-de Larosière zijn er slechts twee mogelijkheden: „de eerste wordt gevormd door oplossingen waarbij het „chacun pour soi”, ieder voor zich, is en de tweede door een versterkte, pragmatische, gedoseerde Europese samenwerking om, ten voordele van allen, een open wereldeconomie te behouden, hetgeen ongetwijfeld tot economische winst zal leiden”.
De colleges van toezichthouders spelen een belangrijke rol in het efficiënte, effectieve en consistente toezicht op financiële instellingen die grensoverschrijdend opereren. De Autoriteit moet bijdragen tot de bevordering en monitoring van de doelmatige, doeltreffende en consistente werking van de colleges van toezichthouders, en in dat opzicht een leidende rol spelen bij het waarborgen van de consistente en samenhangende werking van colleges van toezichthouders voor grensoverschrijdende financiële instellingen in geheel de Unie. De Autoriteit moet derhalve onder meer het recht hebben in alle opzichten aan de colleges van toezichthouders deel te nemen om de werking van en het informatie-uitwisselingsproces in de colleges van toezichthouders te stroomlijnen en in de colleges convergentie en consistentie in de toepassing van het Unierecht te bevorderen. In het verslag-de Larosière wordt gesteld dat „concurrentieverstoring en reguleringsarbitrage als gevolg van verschillen in toezichtcultuur moeten worden voorkomen, omdat zij de financiële stabiliteit kunnen ondermijnen, onder meer doordat daarmee het verplaatsen van financiële activiteiten naar landen met minder streng toezicht in de hand wordt gewerkt. Het toezichtsysteem moet als eerlijk en evenwichtig worden ervaren”.
Convergentie op het gebied van crisispreventie, -management en -afwikkeling, met inbegrip van financieringsmechanismen, is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de overheid failliet gaande financiële instellingen op zodanige wijze kan afhandelen dat de gevolgen van insolventies voor het financiële stelsel, het beroep op belastinggeld voor de redding van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen alsmede het gebruik van overheidsmiddelen tot een minimum worden gereduceerd, de schade voor de economie beperkt blijft en de toepassing van nationale afwikkelingsmaatregelen wordt gecoördineerd. De Commissie moet in dit verband de Autoriteit kunnen verzoeken bij te dragen tot de in artikel 242 van Richtlijn 2009/138/EG genoemde evaluatie, met name wat betreft; de samenwerking van toezichthoudende autoriteiten binnen de colleges van toezichthouders en de werking van die colleges, de toezichtpraktijk bij de vaststelling van de opslagfactoren; het evalueren van de voordelen van een versterking van het groepstoezicht en het kapitaalbeheer binnen een groep van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen, met inbegrip van maatregelen die kunnen worden genomen om te zorgen voor een solide grensoverschrijdend beheer van verzekeringsconcerns, met name ten aanzien van risico’s en vermogensbeheer; en om verslag uit te brengen over nieuwe ontwikkelingen en vorderingen met betrekking tot een reeks gecoördineerde nationale regelingen voor crisismanagement, onder meer de al dan niet bestaande noodzaak van een systeem van coherente en geloofwaardige financieringsmechanismen, met passende financieringsinstrumenten.
Bij de huidige toetsing van Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels(35) en van Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 betreffende de beleggerscompensatiestelsels(36) wordt aangetekend dat de Commissie voornemens is bijzondere aandacht te besteden aan de noodzaak van verdere harmonisatie in de gehele Unie. Wat de verzekeringssector betreft, wordt voorts opgemerkt dat de Commissie voornemens is na te gaan of er Unieregels kunnen worden ingevoerd ter bescherming van verzekeringnemers ingeval een verzekeringsmaatschappij met insolventie wordt bedreigd. De ESA’s dienen in dit verband een belangrijke rol te spelen en moeten ten aanzien van het Europese netwerk van nationale verzekeringsgarantiestelsels passende bevoegdheden krijgen.
De delegatie van taken en verantwoordelijkheden kan in verband met de werking van het netwerk van toezichthouders een nuttig instrument zijn om overlapping in toezichttaken te vermijden, om samenwerking te bevorderen en aldus het toezichtproces te stroomlijnen alsmede om de last die aan de financiële instellingen wordt opgelegd, te verminderen. Deze verordening moet bijgevolg in een duidelijke rechtsgrond voor een dergelijke delegatie voorzien. Hoewel de algemene regel dat delegatie mogelijk moet zijn, dient te worden geëerbiedigd, moeten de lidstaten specifieke voorwaarden kunnen opleggen voor de delegatie van verantwoordelijkheden, bijvoorbeeld met betrekking tot informatieverstrekking inzake en de kennisgeving van delegatieregelingen. Delegatie van taken betekent dat taken door de Autoriteit of door een andere nationale toezichthoudende autoriteit dan de verantwoordelijke autoriteit worden uitgevoerd, terwijl de verantwoordelijkheid voor de toezichtbesluiten bij de delegerende autoriteit blijft. Door de delegatie van verantwoordelijkheden moet de Autoriteit of een nationale toezichthoudende autoriteit (de gedelegeerde) over een bepaalde toezichtaangelegenheid in haar eigen naam in plaats van de delegerende autoriteit kunnen beslissen. Voor delegaties moet het principe gelden dat toezichtbevoegdheid wordt toegewezen aan de toezichthouder die in de beste positie verkeert om in de betrokken aangelegenheid maatregelen te nemen. Een hertoewijzing van verantwoordelijkheden zou passend zijn, bijvoorbeeld om redenen van schaalvoordelen of toepassingsgebied, van coherentie bij groepstoezicht en van optimaal gebruik van bij de nationale toezichthoudende autoriteiten aanwezige technische expertise. De beslissingen van de gedelegeerde zouden door de delegerende autoriteit en andere bevoegde autoriteiten als definitief moeten worden erkend, indien deze beslissingen binnen de werkingssfeer van de delegatie vallen. De beginselen voor hertoewijzing van verantwoordelijkheden bij overeenkomst kunnen in de toepasselijke wetgeving van de Unie nader worden vastgesteld.
De Autoriteit dient delegatieovereenkomsten tussen nationale toezichthoudende autoriteiten op alle passende manieren te vergemakkelijken en bij te houden. De Autoriteit moet vooraf van voorgenomen delegatieovereenkomsten op de hoogte worden gebracht om in voorkomend geval een advies te kunnen formuleren. De publicatie van dergelijke overeenkomsten dient bij de Autoriteit te worden gecentraliseerd om ervoor te zorgen dat informatie over overeenkomsten voor alle betrokken partijen tijdig beschikbaar, transparant en gemakkelijk toegankelijk is. Ten slotte dient de Autoriteit beste praktijken met betrekking tot delegatie en delegatieovereenkomsten vast te stellen en te verspreiden.
De Autoriteit dient de toezichtconvergentie in geheel de Unie actief te bevorderen met het doel een gemeenschappelijke toezichtcultuur tot stand te brengen.
Collegiale toetsingen zijn een efficiënt en effectief instrument om consistentie binnen het netwerk van financiële toezichthouders te bevorderen. De Autoriteit dient bijgevolg het methodologische kader voor dergelijke toetsingen te ontwikkelen en regelmatig dergelijke toetsingen te houden. Bij toetsingen dienen niet alleen de convergentie van toezichtpraktijken, maar tevens de capaciteit van toezichthouders om kwalitatief hoogstaande toezichtresultaten te bereiken alsmede de onafhankelijkheid van de bevoegde autoriteiten centraal te staan. De resultaten van collegiale toetsingen dienen bekend te worden gemaakt met instemming van de bevoegde autoriteit die aan toetsing onderworpen wordt. Ook moeten er beste praktijken worden geïdentificeerd en bekendgemaakt.
De Autoriteit dient een gecoördineerde toezichtrespons van de Unie actief te bevorderen, in het bijzonder om de ordelijke werking en integriteit van de financiële markten en de stabiliteit van het financiële stelsel in de Unie te waarborgen. De Autoriteit dient, naast haar bevoegdheden om in noodsituaties maatregelen te nemen, bijgevolg met een algemene coördinerende functie binnen het ESFS te worden belast. De doorstroming van alle relevante informatie tussen bevoegde autoriteiten moet centraal staan bij de maatregelen die de Autoriteit neemt.
Om de financiële stabiliteit te bewaren, dienen in een vroeg stadium over de grenzen en sectoren heen trends, potentiële risico’s en zwakke plekken die van het microprudentiële niveau afkomstig zijn, te worden aangewezen. De Autoriteit moet dergelijke ontwikkelingen op haar bevoegdheidsgebied volgen en beoordelen en, waar nodig, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de andere Europese toezichthoudende autoriteiten en het ESRB regelmatig en in voorkomend geval ad hoc op de hoogte brengen. De Autoriteit moet eveneens in samenwerking met het ESRB stresstests in de hele Unie initiëren en coördineren om de veerkracht van financiële instellingen bij ongunstige marktontwikkelingen te beoordelen en moet ervoor zorgen dat op nationaal niveau bij het houden van dergelijke tests een zo consistent mogelijke methode wordt gevolgd. Teneinde zich op de juiste wijze van haar taken te kunnen kwijten, moet de Autoriteit economische analyses verrichten van de markten en de gevolgen van potentiële marktontwikkelingen.
Gezien de mondialisering van de financiële diensten en het toegenomen belang van internationale normen, dient de Autoriteit de dialoog en de samenwerking met toezichthouders buiten de Unie te bevorderen. Zij dient de bevoegdheid te krijgen contacten te leggen en administratieve regelingen te treffen met toezichthoudende autoriteiten en overheidsinstanties uit derde landen en met internationale organisaties, met volledige inachtneming van de bestaande rollen van de lidstaten en de instellingen van de Unie alsmede van hun respectieve bevoegdheden. De werkzaamheden van de Autoriteit dienen open te staan voor deelname door landen die middels overeenkomsten met de Unie de Uniewetgeving hebben overgenomen en toepassen, en de Autoriteit dient over de mogelijkheid te beschikken samen te werken met derde landen die wetgeving toepassen die als gelijkwaardig met deze van de Unie wordt erkend.
De Autoriteit dient op haar bevoegdheidsgebied als een onafhankelijk adviesorgaan van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op te treden. Onverminderd de bevoegdheden van de betrokken bevoegde autoriteiten, moet de Autoriteit haar advies kunnen verstrekken over de prudentiële beoordeling van fusies en overnames op grond van Richtlijn 92/49/EEG en de Richtlijnen 2002/83/EG en 2005/68/EG, gewijzigd bij Richtlijn 2007/44/EG(37), in de gevallen waarin deze richtlijn overleg tussen de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten voorschrijft.
Om haar verplichtingen doeltreffend te kunnen uitvoeren, moet de Autoriteit het recht hebben alle nodige informatie op te vragen. Om dubbele rapportageverplichtingen voor financiële instellingen te vermijden, moet die informatie normaal gesproken door de nationale toezichthoudende autoriteiten die het dichtst bij de financiële markten en instellingen staan, worden verstrekt en moet daarin rekening worden gehouden met reeds beschikbare statistieken. In laatste instantie moet de Autoriteit evenwel een naar behoren gerechtvaardigd en met redenen omkleed verzoek om informatie rechtstreeks tot een financiële instelling kunnen richten indien een nationale bevoegde autoriteit dergelijke informatie niet tijdig verstrekt of kan verstrekken. De autoriteiten van de lidstaten moeten ertoe verplicht worden de Autoriteit bij te staan bij de tenuitvoerlegging van die rechtstreekse verzoeken. Het overleg over gemeenschappelijke modellen voor verslaglegging is in dit verband van essentieel belang. De maatregelen met het oog op het verzamelen van informatie mogen geen afbreuk doen aan het rechtskader van het Europees statistisch systeem en het Europees Stelsel van centrale banken op statistisch gebied. Deze verordening laat derhalve zowel Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek(38) als Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank(39) onverlet.
Nauwe samenwerking tussen de Autoriteit en het ESRB is van essentieel belang voor een volkomen doeltreffende werking van het ESRB en de follow-up van zijn waarschuwingen en aanbevelingen. De Autoriteit en het ESRB moeten alle relevante informatie met elkaar delen. Gegevens in verband met afzonderlijke ondernemingen mogen alleen op met redenen omkleed verzoek worden verstrekt. Bij ontvangst van waarschuwingen of aanbevelingen die het ESRB tot de Autoriteit of een nationale toezichthoudende autoriteit richt, moet de Autoriteit hieraan waar nodig een follow-up geven.
De Autoriteit moet over technische regulerings- of uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen met belanghebbende partijen overleggen en hen in redelijke mate de mogelijkheid bieden over voorgestelde maatregelen opmerkingen te maken. Alvorens ontwerpen van technische regulerings- of uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen vast te stellen, dient de Autoriteit een effectbeoordeling te verrichten. Om redenen van efficiëntie moeten hiertoe een Stakeholdergroep verzekeringen en herverzekeringen en een Stakeholdergroep bedrijfspensioenen worden gebruikt, die evenwichtig moeten zijn zijn samengesteld uit respectievelijk de betrokken financiële instellingen die in de Unie actief zijn en de financiële instellingen en ondernemingen in al hun variaties qua omvang en bedrijfsmodel vertegenwoordigen; het mkb/kmo’s; vakbonden; academici; consumenten; andere retailgebruikers van financiële instellingen; alsmede vertegenwoordigers van de betrokken beroepsverenigingen. Deze Stakeholdergroepen moeten als schakel fungeren met andere door de Commissie of Uniewetgeving ingestelde gebruikersgroepen op het gebied van financiële diensten.
De leden van de Stakeholdergroepen die organisaties zonder winstoogmerk of de wetenschappelijke wereld vertegenwoordigen, dienen een passende compensatie te ontvangen opdat personen die niet over eigen financiële middelen beschikken en geen vertegenwoordigers van het bedrijfsleven zijn, volledig aan het debat over de financiële regulering kunnen deelnemen.
De Stakeholdergroepen moeten geraadpleegd worden door de Autoriteit en moeten de Autoriteit meningen en adviezen kunnen voorleggen met betrekking tot vraagstukken in verband met de facultatieve toepassing op onder Richtlijn 2002/83/EG of Richtlijn 2003/41/EG vallende instellingen.
De lidstaten hebben een centrale verantwoordelijkheid in het zorgen voor gecoördineerd crisismanagement en het bewaren van financiële stabiliteit in crisissituaties, in het bijzonder met betrekking tot de stabilisering en afwikkeling van afzonderlijke failliet gaande financiële instellingen. Beslissingen van de Autoriteit in nood- of schikkingssituaties die de stabiliteit van een financiële instelling beïnvloeden, mogen geen afbreuk doen aan de budgettaire verantwoordelijkheden van de lidstaten. Er moet een mechanisme worden ingesteld waarbij de lidstaten zich op deze vrijwaringsclausule kunnen beroepen en in laatste instantie de zaak ter beslechting aan de Raad kunnen voorleggen. Van dit vrijwaringsmechanisme mag evenwel geen misbruik worden gemaakt, met name met betrekking tot een door de Autoriteit genomen besluit dat geen wezenlijke of materiële budgettaire gevolgen heeft, zoals een vermindering van de inkomsten in verband met het tijdelijke verbod op specifieke werkzaamheden of producten met het oog op bescherming van de consument. Wanneer de Raad op grond van dit vrijwaringsmechanisme besluiten neemt, moet bij de stemming elke lidstaat één stem hebben. Het is passend op dit gebied de Raad een rol toe te wijzen gezien de bijzondere verantwoordelijkheden die de lidstaten in dat verband bezitten. Gelet op de delicate aard van deze kwestie, moeten strikte afspraken worden gemaakt met betrekking tot de geheimhouding.
De Autoriteit moet in haar besluitvormingsprocedures gebonden zijn aan de Unieregels en algemene beginselen inzake behoorlijke procedure en transparantie. Het recht van de adressaten van de besluiten van de Autoriteit om te worden gehoord moet ten volle worden gerespecteerd. De handelingen van de Autoriteit moeten een integrerend deel van het Unierecht vormen.
Een raad van toezichthouders, die bestaat uit de hoofden van de desbetreffende bevoegde autoriteiten in elke lidstaat en voorgezeten wordt door de voorzitter van de Autoriteit, dient het voornaamste besluitvormingsorgaan van de Autoriteit te zijn. Vertegenwoordigers van de Commissie, het ESRB, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) dienen als waarnemer deel te nemen. De leden van de raad van toezichthouders dienen onafhankelijk en alleen in het belang van de Unie op te treden.
De raad van toezichthouders dient in de regel te besluiten met gewone meerderheid van stemmen, waarbij elk lid één stem heeft. Voor algemene handelingen, daaronder begrepen de handelingen betreffende technische reguleringsnormen en technische uitvoeringsnormen, richtsnoeren en aanbevelingen, alsmede begrotingsaangelegenheden en ten aanzien van verzoeken van een lidstaat om heroverweging van een beslissing van de Autoriteit om bepaalde financiële activiteiten tijdelijk te verbieden of te beperken, is het echter passend de regels inzake het stemmen bij gekwalificeerde meerderheid toe te passen zoals vastgesteld in artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, alsmede in het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen dat als bijlage aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht. Zaken betreffende de schikking van meningsverschillen tussen nationale toezichthoudende autoriteiten moeten worden onderzocht door een beperkt, objectief panel, bestaande uit leden die geen vertegenwoordiger zijn van de bevoegde autoriteiten die bij het meningsverschil betrokken zijn en geen belang bij het conflict noch een directe band met de betrokken bevoegde autoriteiten hebben. De samenstelling van het panel moet op een passend evenwicht berusten. De besluiten van het panel moeten met gewone meerderheid van stemmen door de raad van toezichthouders worden goedgekeurd, waarbij elk lid één stem heeft. Wat de door de consoliderende toezichthouder genomen besluiten betreft, kan het door het panel voorgestelde besluit worden verworpen door een aantal leden die een blokkeringsminderheid van de stemmen vertegenwoordigen, in de zin van artikel 16, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 3 van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.
Een raad van bestuur, samengesteld uit de voorzitter van de Autoriteit, vertegenwoordigers van de nationale toezichthoudende autoriteiten en van de Commissie moet verzekeren dat de Autoriteit haar opdracht vervult en de haar opgedragen taken verricht. De raad van bestuur moet over de nodige bevoegdheden beschikken om onder meer het jaar- en meerjarenwerkprogramma voor te stellen, bepaalde budgettaire bevoegdheden uit te oefenen, het personeelsbeleidsplan van de Autoriteit vast te stellen, speciale bepalingen betreffende het recht van toegang tot documenten vast te stellen en het jaarverslag voor te stellen.
De Autoriteit moet vertegenwoordigd worden door een voltijdse voorzitter die door de raad van toezichthouders benoemd wordt op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiële instellingen en markten en van relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regulering, na een door de raad van toezichthouders met assistentie van de Commissie georganiseerde en beheerde open selectieprocedure. Met het oog op het aanwijzen van de eerste voorzitter van de autoriteit dient de Commissie onder meer een beperkte lijst van kandidaten op te stellen, op basis van verdienste, bekwaamheid, kennis van financiële instellingen en markten en relevante ervaring met betrekking tot financieel toezicht en financiële regulering. Met het oog op de latere aanwijzingen moet in een overeenkomstig deze verordening op te stellen verslag worden getoetst of het opstellen van een beperkte lijst van kandidaten door de Commissie dienstig is gebleken. Voordat de geselecteerde persoon zijn functie opneemt, moet het Europees Parlement, na deze persoon te hebben gehoord, de mogelijkheid hebben tot een maand na zijn selectie door de raad van toezichthouders bezwaar te maken tegen de aanwijzing.
Het management van de Autoriteit moet worden toevertrouwd aan een uitvoerend directeur, die het recht moet hebben zonder stemrecht aan de vergaderingen van de raad van toezichthouders en de raad van bestuur deel te nemen.
Om sectoroverschrijdende consistentie in de activiteiten van de ESA’s te verzekeren, moeten deze nauw samenwerken in een Gemengd Comité, en in voorkomend geval gemeenschappelijke standpunten bereiken. Het Gemengd Comité dient de taken van de ESA’s met betrekking tot financiële conglomeraten en andere sectoroverschrijdende aangelegenheden te coördineren. Waar dit relevant is, moeten de handelingen die eveneens binnen het bevoegdheidsgebied van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) of de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) liggen, parallel door de betrokken Europese toezichthoudende autoriteiten worden vastgesteld. Het Gemengd Comité moet voor een termijn van twaalf maanden op basis van een rotatiesysteem worden voorgezeten door de voorzitters van de ESA’s. De voorzitter van het Gemengd Comité moet ondervoorzitter zijn van het ESRB. Het Gemengd Comité moet specifiek personeel hebben dat ter beschikking wordt gesteld door de ESA’s, teneinde informele informatiedeling en de totstandbrenging van een gemeenschappelijke aanpak die stoelt op een op toezicht gerichte cultuur binnen de ESA’s mogelijk te maken.
Het is nodig ervoor te zorgen dat de partijen waarop door de Autoriteit vastgestelde besluiten invloed hebben, een beroep kunnen doen op de noodzakelijke rechtsmiddelen. Om de rechten van partijen doeltreffend te beschermen en om redenen van proceseconomie moeten, indien de Autoriteit over besluitvormingsbevoegdheden beschikt, partijen het recht hebben om bezwaar aan te tekenen bij een bezwaarcommissie. Om redenen van efficiëntie en consistentie moet de bezwaarcommissie een gemengd orgaan zijn van de ESA’s, onafhankelijk van hun administratieve en regulerende structuren. Tegen beslissingen van de bezwaarcommissie moet bij het Hof van Justitie van de Europese Unie beroep openstaan.
Om haar autonomie en onafhankelijkheid volledig te waarborgen, moet de Autoriteit de beschikking krijgen over een autonome begroting met inkomsten uit hoofdzakelijk verplichte bijdragen van de nationale toezichthoudende autoriteiten en uit de algemene begroting van de Europese Unie. De financiering van de Autoriteit door de Unie is onderworpen aan het akkoord van de begrotingsautoriteit overeenkomstig punt 47 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(40). De begrotingsprocedure van de Unie moet van toepassing zijn. De controle van de rekeningen moet worden verricht door de Rekenkamer. Op de begrotingsuitgaven is de kwijtingsprocedure van toepassing.
Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(41) moet op de Autoriteit van toepassing zijn. De Autoriteit dient eveneens toe te treden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(42).
Om openbare en transparante arbeidsvoorwaarden en gelijke behandeling van het personeel te verzekeren, dient het statuut van de ambtenaren of van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen(43) op het personeel van de Autoriteit van toepassing te zijn.
Het is van essentieel belang dat bedrijfsgeheimen en andere vertrouwelijke informatie worden beschermd. De aan de Autoriteit verstrekte en in het netwerk uitgewisselde informatie moet worden onderworpen aan strikte en doeltreffende geheimhoudingsvoorschriften.
Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(44) en Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(45), zijn geheel van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening.
Om de transparante werking van de Autoriteit te verzekeren, moet Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(46) op de Autoriteit van toepassing zijn.
Derde landen moeten aan de werkzaamheden van de Autoriteit kunnen deelnemen op grond van door de Unie te sluiten passende overeenkomsten.
Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het verbeteren van de werking van de interne markt door een hoog, effectief en consistent niveau van prudentiële regulering en toezicht te verzekeren, het beschermen van verzekeringnemers, deelnemers aan pensioenregelingen en andere begunstigden, het beschermen van de integriteit, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten, het bewaren van de stabiliteit van het financiële stelsel en het versterken van de internationale coördinatie van het toezicht, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
De Autoriteit moet alle huidige taken en bevoegdheden van het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen overnemen. Besluit 2009/79/EG van de Commissie moet bijgevolg op de datum van oprichting van de Autoriteit worden ingetrokken, en Besluit nr. 716/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van een Gemeenschapsprogramma ter ondersteuning van specifieke activiteiten op het gebied van financiële diensten, financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen(47) moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. Indachtig de bestaande structuren en werking van het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen, is het belangrijk dat het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Commissie in zeer nauwe onderlinge samenwerking een passende overgangsregeling vaststellen, om ervoor te zorgen dat de periode gedurende dewelke de Commissie verantwoordelijk is voor het opzetten en de initiële werkzaamheden van de Autoriteit zo kort mogelijk is.
Het is passend een termijn vast te stellen voor de toepassing van deze verordening om ervoor te zorgen dat de Autoriteit bij de aanvang van haar activiteiten voldoende is voorbereid en om een vlotte overgang van het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen te verzekeren. De Autoriteit dient over passende financiële middelen te kunnen beschikken. Althans in een eerste fase moet zij voor 40 % worden gefinancierd met middelen van de Unie en voor 60 % met middelen van de lidstaten, vastgesteld op basis van de verdeelsleutel voor de stemmenweging van artikel 3, lid 3, van het Protocol (nr. 36) betreffende de overgangsbepalingen.
Opdat de autoriteit per 1 januari 2011 kan worden opgericht, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I OPRICHTING EN RECHTSSTATUS
Artikel 1 Oprichting en werkterrein
Bij deze verordening wordt een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) op (hierna „de Autoriteit”) opgericht.
De Autoriteit handelt overeenkomstig de haar bij deze verordening toegekende bevoegdheden, en binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/138/EG, met uitzondering van Titel IV, van de Richtlijnen 2002/92/EG, 2003/41/EG, 2002/87/EG, 64/225/EEG, 73/239/EEG, 73/240/EEG, 76/580/EEG, 78/473/EEG, 84/641/EEG, 87/344/EEG, 88/357/EEG, 92/49/EEG, 98/78/EG, 2001/17/EG, 2002/83/EG, 2005/68/EG en, voor zover deze handelingen van toepassing zijn op verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen, instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening en verzekeringstussenpersonen, binnen de toepasselijke onderdelen van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2002/65/EG, met inbegrip van alle op deze handelingen gebaseerde richtlijnen, verordeningen en besluiten en alle andere juridisch bindende handelingen van de Unie die taken aan de Autoriteit toewijzen.
De Autoriteit handelt op het werkterrein van verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen, financiële conglomeraten, instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening en verzekeringstussenpersonen eveneens met betrekking tot zaken die niet rechtstreeks onder de in lid 2 bedoelde handelingen vallen, onder meer op het vlak van ondernemingsbestuur, accountantscontrole en financiële verslaglegging, om de effectieve en consistente toepassing van deze handelingen te waarborgen.
Wat betreft instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening laten de maatregelen van de Autoriteit de nationale sociale en arbeidswetgeving onverlet.
De bepalingen van deze verordening doen geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Commissie, in het bijzonder op grond van artikel 258 VWEU, om de naleving van het Unierecht te verzekeren.
De doelstelling van de Autoriteit is de collectieve belangen te beschermen door bij te dragen tot de stabiliteit en doeltreffendheid van het financiële stelsel op de korte, middellange en lange termijn, in het belang van de economie, de burgers en het bedrijfsleven van de Unie. De Autoriteit draagt bij tot:
de verbetering van de werking van de interne markt, daaronder met name begrepen een solide, effectief en consistent niveau van regulering en toezicht,
het verzekeren van de integriteit, transparantie, efficiëntie en ordelijke werking van de financiële markten,
de versterking van de internationale coördinatie van het toezicht,
het voorkomen van reguleringsarbitrage en het bevorderen van gelijke concurrentievoorwaarden,
het waarborgen van behoorlijke regulering en toezicht met betrekking tot het aangaan van risico’s inzake verzekerings-, herverzekerings- en bedrijfspensioenactiviteiten, en
een betere consumentenbescherming.
Te dien einde draagt de Autoriteit bij tot het verzekeren van de consistente, efficiënte en effectieve toepassing van de in lid 2 genoemde handelingen, bevordert zij de convergentie op het gebied van het toezicht, verstrekt adviezen aan het Europees Parlement, de Raad en de Commissie en verricht economische analyses van de markten om de verwezenlijking van de doelstelling van de Autoriteit te bevorderen.
Bij de uitoefening van de taken die haar bij deze verordening worden toevertrouwd, besteedt de Autoriteit bijzondere aandacht aan potentiële systeemrisico’s die veroorzaakt worden door instellingen waarvan de insolventie de werking van het financiële stelsel of de reële economie kan aantasten.
Bij de uitvoering van haar taken handelt de Autoriteit onafhankelijk en objectief en uitsluitend in het belang van de Unie.
Artikel 2 Europees Systeem voor financieel toezicht
De Autoriteit maakt deel uit van een Europees Systeem voor financieel toezicht (European System of Financial Supervision - ESFS). Het hoofddoel van het ESFS is erop toe te zien dat de regels die van toepassing zijn op de financiële sector naar behoren worden uitgevoerd teneinde de financiële stabiliteit te bewaren en te zorgen voor vertrouwen in het financiële stelsel als geheel, met voldoende bescherming voor gebruikers van financiële diensten.
Het ESFS bestaat uit de volgende instanties:
het Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB) voor de in Verordening (EU) nr. 1092/2010 en de onderhavige verordening omschreven taken;
de Autoriteit;
de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad(48);
de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad(49);
het Gemengd Comité van de Europese toezichthoudende autoriteiten („Gemengd Comité”) voor de uitoefening van de in de artikelen 54 tot en met 57 van deze verordening, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 omschreven taken;
de bevoegde of toezichthoudende autoriteiten in de lidstaten als gespecificeerd in de Uniehandelingen die vermeld worden in artikel 1, lid 2, van deze verordening, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010.
Via het Gemengd Comité werkt de Autoriteit regelmatig en nauw samen met het ESRB alsook met de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) en zorgt daarmee voor de intersectorale samenhang van de werkzaamheden en het bereiken van gemeenschappelijke standpunten op het gebied van het toezicht op financiële conglomeraten en andere intersectorale kwesties.
Krachtens het beginsel van loyale samenwerking overeenkomstig artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie werken de partijen bij het ESFS met vertrouwen en met het volste wederzijdse respect samen, met name om te zorgen voor een passende en betrouwbare onderlinge informatiestroom.
De toezichthoudende autoriteiten die deel uitmaken van het ESFS zijn gehouden overeenkomstig de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen toezicht uit te oefenen op financiële instellingen die in de Unie opereren.
Artikel 3 Verantwoordingsplicht van de Autoriteiten
De in artikel 2, lid 2, onder a) tot en met d), bedoelde autoriteiten leggen verantwoording af aan het Europees Parlement en de Raad.