Home

Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (Voor de EER relevante tekst)

Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s(2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

  1. Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen(4) stelt het wetgevingskader inzake de behandeling van afval in de Gemeenschap vast. In die richtlijn worden kernbegrippen zoals afvalstoffen, nuttige toepassing en verwijdering gedefinieerd en worden de essentiële voorwaarden geschapen voor het beheer van afvalstoffen, met name door een vergunnings- of registratieplicht voor inrichtingen of ondernemingen die handelingen in het kader van afvalbeheer uitvoeren en door een verplichting voor de lidstaten om afvalbeheerplannen op te stellen, en worden basisbeginselen vastgesteld zoals de verplichting om afvalstoffen te behandelen zonder dat negatieve milieueffecten of negatieve effecten op de menselijke gezondheid optreden, het aanmoedigen van de toepassing van de afvalhiërarchie en, conform het beginsel de vervuiler betaalt, het vereiste dat de kosten van de afvalverwijdering worden gedragen door de huidige of de vorige houder van de afvalstoffen of door de producent van het product waaruit het afval voortkomt.

  2. In Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap(5) wordt aangedrongen op uitwerking of herziening van de wetgeving inzake afvalstoffen, daaronder mede begrepen verduidelijking van het onderscheid tussen wat wel en wat geen afval is, en op de vaststelling van maatregelen inzake afvalpreventie en afvalbeheer, met inbegrip van de vaststelling van doelstellingen.

  3. In de mededeling van de Commissie van 27 mei 2003„Naar een thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling” wordt gewezen op de noodzaak de huidige definities van nuttige toepassing en verwijdering te evalueren, alsmede op de behoefte aan een algemeen toepasselijke definitie van recycling en een debat over de definitie van afvalstoffen.

  4. In zijn resolutie van 20 april 2004 over de bovengenoemde mededeling(6) heeft het Europees Parlement de Commissie uitgenodigd om te onderzoeken of Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging(7) tot de hele afvalsector kan worden uitgebreid. Het heeft de Commissie ook gevraagd een duidelijk onderscheid te maken tussen nuttige toepassing en verwijdering en het onderscheid tussen afvalstoffen en niet-afvalstoffen te verduidelijken.

  5. In zijn conclusies van 1 juli 2004 heeft de Raad de Commissie opgeroepen een voorstel in te dienen om bepaalde aspecten van Richtlijn 75/442/EEG, die inmiddels is ingetrokken en vervangen door Richtlijn 2006/12/EG, te herzien, teneinde het onderscheid tussen wat wel en wat geen afval is en tussen nuttige toepassing en verwijdering te verduidelijken.

  6. Elk afvalstoffenbeleid moet in de eerste plaats tot doel hebben de negatieve gevolgen van de productie en het beheer van afvalstoffen voor menselijke gezondheid en milieu tot een minimum te beperken. Het afvalstoffenbeleid moet ook gericht zijn op vermindering van het gebruik van hulpbronnen en de praktische toepassing van de afvalstoffenhiërarchie bevorderen.

  7. In zijn resolutie van 24 februari 1997 betreffende een communautaire strategie voor het afvalbeheer(8) bevestigde de Raad dat afvalpreventie de eerste prioriteit van het afvalstoffenbeheer moet zijn, en dat hergebruik en recycling van materialen de voorkeur moeten krijgen boven terugwinning van energie uit afval, indien en voor zover zij uit milieuoogpunt het beste alternatief zijn.

  8. Bijgevolg moet Richtlijn 2006/12/EG worden herzien, teneinde de definities van basisbegrippen zoals afvalstof, nuttige toepassing en verwijdering te verduidelijken, de inzake afvalpreventie te nemen maatregelen te versterken, een benadering te introduceren die rekening houdt met de hele levenscyclus van producten en materialen en niet uitsluitend met de afvalfase, en de aandacht te richten op een vermindering van de milieueffecten van afvalproductie en afvalbeheer, zodat de economische waarde van afvalstoffen wordt vergroot. Voorts dient de nuttige toepassing van afvalstoffen en het gebruik van door nuttige toepassing verkregen materialen te worden bevorderd teneinde de natuurlijke hulpbronnen te beschermen. Ten behoeve van de duidelijkheid en de leesbaarheid dient Richtlijn 2006/12/EG te worden ingetrokken en door een nieuwe richtlijn te worden vervangen.

  9. Aangezien de meeste belangrijke handelingen bij afvalbeheer thans onder de communautaire milieuwetgeving vallen, is het van belang dat deze richtlijn op die aanpak wordt afgestemd. Door de nadruk te leggen op de milieudoelstellingen van artikel 174 van het Verdrag wordt het mogelijk de milieueffecten van afvalproductie en afvalbeheer gedurende de hele levenscyclus van hulpbronnen duidelijker op de voorgrond te plaatsen. Bijgevolg dient artikel 175 van het Verdrag de rechtsgrond voor deze richtlijn te vormen.

  10. Een doeltreffende en samenhangende regeling inzake de verwerking van afvalstoffen zou, onder voorbehoud van bepaalde uitzonderingen, moeten worden toegepast op roerende goederen waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

  11. De afvalstatus van niet-verontreinigde afgegraven bodem en andere van nature voorkomende materialen die worden gebruikt op andere terreinen dan waar ze zijn afgegraven, wordt bepaald door de definitie van afval in deze richtlijn en door hetgeen zij voorschrijft omtrent bijproducten en omtrent niet langer als afvalstof aan te merken stoffen.

  12. Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 stelt gezondheidsvoorschriften vast inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten(9). Zij voorziet onder andere in evenredige controles op het inzamelen, het vervoer, de verwerking, het gebruik en de verwijdering van alle dierlijke bijproducten met inbegrip van afvalstoffen van dierlijke oorsprong en zorgt ervoor dat deze geen risico opleveren voor de gezondheid van dieren of voor de volksgezondheid. Het verband met die verordening moet dus worden verduidelijkt; tegelijk moet overlapping worden vermeden en moeten dierlijke bijproducten die bestemd zijn voor toepassingen die niet als handelingen met betrekking tot afvalstoffen worden aangemerkt daarom buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn blijven.

  13. In het licht van de ervaring die met de toepassing van Verordening (EG) nr. 1774/2002 is verkregen, dient het toepassingsgebied van de afvalstoffenwetgeving en haar voorschriften inzake gevaarlijke afvalstoffen duidelijker te worden afgebakend ten aanzien van onder Verordening (EG) nr. 1774/2002 vallende dierlijke bijproducten. Voor de bestrijding van aan dierlijke bijproducten mogelijk verbonden gezondheidsrisico’s, is Verordening (EG) nr. 1774/2002 het passende rechtsinstrument; onnodige overlapping met de afvalstoffenwetgeving dient te worden vermeden.

  14. Bij de indeling van een afvalstof als gevaarlijke afvalstof moet onder meer worden uitgegaan van de communautaire wetgeving inzake chemische stoffen, meer bepaald met betrekking tot de indeling van preparaten als gevaarlijk, inclusief de daartoe gehanteerde grenswaarden. Gevaarlijke afvalstoffen moeten onder regelgeving met strikte specificaties vallen, teneinde de mogelijke nadelige gevolgen van onjuist beheer die het milieu en de menselijke gezondheid kunnen beïnvloeden, zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Voorts moet het systeem waarbij afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen zijn ingedeeld conform de laatstelijk bij Beschikking 2000/532/EG van de Commissie(10) opgestelde lijst van afvalstoffen worden gehandhaafd, teneinde een geharmoniseerde indeling van afvalstoffen aan te moedigen en te komen tot een geharmoniseerde definitie van gevaarlijke afvalstoffen binnen de Gemeenschap.

  15. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de voorlopige opslag van afvalstoffen voorafgaand aan inzameling, de inzameling van afvalstoffen en de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwerking. Inrichtingen of ondernemingen waarvan de activiteiten afvalstoffen voortbrengen, dienen niet te worden beschouwd als zijnde actief in afvalbeheer noch als vergunningplichtig voor de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan inzameling.

  16. Voorlopige opslag van afval in de zin van de definitie van inzameling is te beschouwen als opslag in afwachting van de inzameling in voorzieningen waar afvalstoffen worden uitgeladen ter voorbereiding van verder transport voor nuttige toepassing of verwijdering elders. Gelet op het oogmerk van deze richtlijn, moet een onderscheid worden gemaakt tussen de voorlopige opslag van afvalstoffen voorafgaand aan inzameling en de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwerking, naargelang van het soort afvalstoffen, de omvang en de duur van de opslag en het doel van de inzameling. Dit onderscheid moet worden gemaakt door de lidstaten. Er zij op gewezen dat de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan nuttige toepassing voor een periode van ten minste drie jaar en de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering voor een periode van ten minste een jaar onderworpen zijn aan Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen(11).

  17. Voor regelingen waarbij afvalstoffen op niet-professionele basis worden ingezameld, hoeft geen registratieplicht te gelden omdat zij een geringer risico inhouden en tot gescheiden afvalinzameling bijdragen. Voorbeelden van dergelijke regelingen zijn door apothekers ingezameld medicijnenafval, regelingen waarbij winkeliers consumentengoederen terugnemen en afvalinzameling voor goede doelen in scholen.

  18. In deze richtlijn moeten de definities van preventie, hergebruik, voorbereiding voor hergebruik, verwerking en recycling worden opgenomen, om de inhoud van die begrippen te verduidelijken.

  19. De definities van nuttige toepassing en verwijdering moeten worden gewijzigd, om een duidelijk onderscheid te maken tussen beide begrippen op basis van het reële verschil in milieueffect, in de vorm van de vervanging van natuurlijke hulpbronnen in de economie. Daarbij moeten de mogelijke voordelen voor het milieu en de menselijke gezondheid van het gebruik van afval als grondstof onderkend worden. Bovendien kunnen richtsnoeren worden opgesteld ter verduidelijking van de gevallen waarin dit onderscheid in de praktijk moeilijk te maken valt of waarin de indeling van een activiteit als nuttige toepassing niet in overeenstemming is met de reële milieueffecten van de handeling.

  20. In deze richtlijn dient te worden verduidelijkt in welke gevallen de verbranding van vast stedelijk afval energie-efficiënt is en kan worden beschouwd als een nuttige toepassing.

  21. Verwijdering bestaande in het lozen/storten in zeeën en oceanen, inclusief het inbrengen in de zeebodem, is eveneens geregeld bij internationale verdragen en overeenkomsten, met name het op 13 november 1972 te Londen gesloten Verdrag inzake de voorkoming en verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen en het Protocol daarbij van 1996, zoals gewijzigd in 2006.

  22. Er mag geen verwarring bestaan over de diverse aspecten van de definitie van afvalstoffen en indien nodig moeten er passende procedures worden toegepast op bijproducten die geen afvalstoffen zijn enerzijds en op afvalstoffen die niet langer afvalstoffen zijn anderzijds. De definitie van afvalstoffen dient in bepaalde opzichten te worden gespecificeerd, en daarom moet in deze richtlijn duidelijk worden gemaakt:

    • wanneer stoffen of voorwerpen die het resultaat zijn van een productieproces dat niet in de eerste plaats op het vervaardigen van die stoffen gericht is, bijproducten en geen afvalstoffen zijn. De beslissing dat een stof geen afvalstof is, kan alleen worden genomen op grond van een gecoördineerde, op gezette tijden te actualiseren beleidslijn, en mag niet strijdig zijn met de bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid. Indien het gebruik van een bijproduct is toegestaan krachtens een milieuvergunning of algemene milieuvoorschriften, kan dit door de lidstaten worden gebruikt als instrument om te besluiten dat er al met al geen negatieve gevolgen voor het milieu of de menselijke gezondheid te verwachten zijn; een voorwerp of stof mag alleen als bijproduct worden beschouwd als er aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Aangezien bijproducten behoren tot de categorie producten, moet bij de uitvoer van bijproducten worden voldaan aan de vereisten van de desbetreffende communautaire wetgeving; en

    • in welke gevallen een bepaalde stof niet langer een afvalstof is, door vaststelling van ter zake dienende criteria die een hoge mate van milieubescherming en economische en milieuvoordelen bieden; categorieën afvalstoffen waarvoor „einde-afvalfase”-specificaties en -criteria zouden kunnen worden bepaald, zijn, onder meer, bouw- en sloopafval, bepaalde soorten as en slakken, metaalschroot, granulaten, banden, textiel, compost, papier- en glasafval. Een nuttige toepassing voor het bereiken van de einde-afvalfase-status kan beperkt blijven tot een controle van de afvalstof, waarbij wordt nagegaan of zij voldoet aan de criteria om niet langer als afvalstof te gelden.

  23. Om te kunnen nagaan of te berekenen of de in Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval(12), Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende autowrakken(13), Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA)(14), Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu’s, alsook afgedankte batterijen en accu’s en tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG(15), en in andere toepasselijke communautaire wetgeving vastgestelde streefcijfers inzake recycling en nuttige toepassing worden gehaald, dienen de hoeveelheden afvalstoffen die niet langer als afvalstof worden aangemerkt, te worden geboekt als gerecycleerde afvalstoffen en afvalstoffen die nuttig zijn toegepast, wanneer de vereisten van die regelgeving inzake recycling en nuttige toepassing worden vervuld.

  24. Ter wille van de zekerheid en de samenhang mag de Commissie op basis van de definitie van afvalstoffen richtsnoeren vaststellen aan de hand waarvan in bepaalde gevallen wordt bepaald wanneer stoffen of voorwerpen afvalstoffen worden. Dergelijke richtsnoeren kunnen onder andere voor elektrische en elektronische apparatuur en voor voertuigen worden vastgesteld.

  25. De kosten dienen zo te worden berekend dat zij de reële milieukosten van de productie en het beheer van het afval weergeven.

  26. Het beginsel „de vervuiler betaalt” is een leidend beginsel op Europees en internationaal niveau. De producent en de houder van de afvalstoffen moeten het afval beheren op een manier die een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu waarborgt.

  27. De invoering van het begrip „uitgebreide verantwoordelijkheid voor producenten” bij deze richtlijn is een van de middelen die ertoe moeten bijdragen dat bij het ontwerpen en produceren van goederen het efficiënte gebruik van grondstoffen gedurende de gehele levenscyclus van de goederen, met inbegrip van reparatie, hergebruik, demontage en recycling, ten volle in aanmerking wordt genomen en wordt gefaciliteerd, zonder dat het vrij verkeer van goederen in de interne markt in het gedrang komt.

  28. Deze richtlijn moet ertoe bijdragen de EU meer tot een „recyclingmaatschappij” te maken, waarbij gepoogd wordt de productie van afval te voorkomen en afvalstoffen als grondstof te gebruiken. In het zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap wordt met name aangedrongen op maatregelen, die scheiding aan de bron, inzameling en recycling van prioritaire afvalstromen beogen. Conform die doelstelling en als middel om het potentieel van nuttige toepassing te faciliteren of te verbeteren moeten afvalstoffen, indien zulks uitvoerbaar is op technisch, milieu- en economisch gebied, voorafgaand aan handelingen van nuttige toepassing die over de hele linie het beste milieuresultaat opleveren, gescheiden worden ingezameld. De lidstaten moeten de scheiding van gevaarlijke verbindingen uit afvalstromen aanmoedigen als dat nodig is om tot een in milieuopzicht degelijk beheer te komen.

  29. De lidstaten dienen, in overeenstemming met de afvalhiërarchie en de doelstelling van de verwezenlijking van een recyclingmaatschappij, het gebruik van gerecycleerde materialen, zoals kringlooppapier, te ondersteunen en zouden, waar dit mogelijk is, geen steun mogen verlenen aan het storten of verbranden van deze recycleerbare stoffen.

  30. Om te voldoen aan het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, omschreven in artikel 174, lid 2, van het Verdrag, moeten algemene milieudoelstellingen voor afvalbeheer binnen de Gemeenschap worden vastgesteld. Op grond van die beginselen dienen de Gemeenschap en de lidstaten de bronnen van vervuiling en overlast van meet af aan te voorkomen, te verminderen en, voor zover mogelijk, op te heffen door maatregelen vast te stellen die bekende risico’s kunnen opheffen.

  31. De afvalhiërarchie legt doorgaans een volgorde van prioriteiten vast met betrekking tot de vraag wat over het geheel genomen de beste milieuoptie in de afvalwetgeving en het afvalbeleid is, maar voor specifieke afvalstromen kan het noodzakelijk zijn ervan af te wijken, als zulks gerechtvaardigd wordt door overwegingen van onder meer technische uitvoerbaarheid, economische haalbaarheid en milieubescherming.

  32. Teneinde de Gemeenschap als geheel in staat te stellen om zelfvoorzienend te worden op het gebied van afvalverwijdering en de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval, ingezameld bij particuliere huishoudens, en de lidstaten in staat te stellen om ieder voor zich dat doel te benaderen, is het noodzakelijk dat wordt voorzien in een samenwerkingsnetwerk voor verwijderingsinstallaties en van installaties voor de nuttige toepassing van gemengd stedelijk afval, ingezameld bij particuliere huishoudens, rekening houdend met de geografische omstandigheden en de behoefte aan gespecialiseerde installaties voor bepaalde types afvalstoffen.

  33. Voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen(16) blijft gemengd stedelijk afval als bedoeld in artikel 3, lid 5, van die verordening, gemengd stedelijk afval, zelfs wanneer het een afvalverwerkingsoperatie heeft ondergaan dat de eigenschappen ervan niet wezenlijk heeft veranderd.

  34. Het is van belang dat gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig de internationale en communautaire normen worden gekenmerkt. Gescheiden inzameling van deze afvalstoffen bij de huishoudens mag evenwel niet met zich meebrengen dat de huishoudens verplicht zijn de vereiste documentatie in te vullen.

  35. Overeenkomstig de afvalhiërarchie, en om broeikasgasemissies van afvalstortplaatsen terug te dringen, is het van belang gescheiden inzameling en een goede verwerking van biologisch afval te faciliteren, met het doel milieuveilige compost en ander materiaal op basis van bio-afval te produceren. De Commissie zal na een beoordeling van het beheer van bio-afval in voorkomend geval wetgevingsmaatregelen voorstellen.

  36. Er kunnen technische minimumnormen worden opgesteld voor afvalverwerkingsactiviteiten die niet onder Richtlijn 96/61/EG vallen, wanneer kan worden bewezen dat die minimumnormen voordeel kunnen opleveren wat betreft de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu en wanneer een gecoördineerde aanpak van de uitvoering van de richtlijn de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu kan garanderen.

  37. Het is noodzakelijk om de werkingssfeer en de inhoud van de verplichting tot planning van het afvalbeheer nader te specificeren, en te bepalen dat bij de ontwikkeling of herziening van de afvalbeheerplannen rekening moet worden gehouden met de milieueffecten van de productie en het beheer van afval. Waar passend moet ook rekening worden gehouden met de eisen ten aanzien van de afvalbeheerplannen overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 94/62/EG en de in artikel 5 van Richtlijn 1999/31/EG bedoelde strategie voor de vermindering van de naar stortplaatsen over te brengen biologisch afbreekbare afvalstoffen.

  38. De lidstaten mogen voor bepaalde afvalproducenten milieuvergunningen of algemene milieuvoorschriften doen gelden, zonder de goede werking van de interne markt in het gedrang te brengen.

  39. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1013/2006 kunnen de lidstaten de nodige maatregelen treffen om overbrenging van afvalstoffen die niet in overeenstemming is met hun afvalbeheerplannen te verhinderen. In afwijking van die verordening dienen de lidstaten binnenkomende overbrengingen van afval, bestemd voor als nuttige toepassing ingedeelde verbranding, te kunnen beperken indien vaststaat dat die overbrengingen ertoe zouden leiden dat in het binnenland ontstaan afval moet worden verwijderd of dat afval moet worden verwerkt op een wijze die niet in overeenstemming is met hun afvalbeheerplannen. Erkend wordt dat sommige lidstaten mogelijk niet kunnen voorzien in een netwerk dat op hun grondgebied alle faciliteiten voor definitieve nuttige toepassing omvat.

  40. Om de manier waarop afvalpreventieacties in de lidstaten worden ondernomen te verbeteren en verspreiding van de beste praktijken op dit gebied te vergemakkelijken, is het noodzakelijk de bepalingen inzake afvalpreventie aan te scherpen en van de lidstaten te verlangen dat zij afvalpreventieprogramma’s ontwikkelen die zijn toegespitst op de belangrijkste milieueffecten en rekening houden met de hele levenscyclus van producten en materialen. Dergelijke maatregelen moeten erop gericht zijn economische groei los te koppelen van door afvalproductie veroorzaakte milieueffecten. Overeenkomstig Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en programma’s betreffende het milieu(17) moeten de belanghebbende partijen en de gewone burger inspraak hebben bij het opstellen van de programma’s en moeten zij deze na het opstellen ervan kunnen raadplegen. Er moeten afvalpreventie- en ontkoppelingsdoelstellingen worden ontwikkeld die de nadelige gevolgen van afval en de hoeveelheden gegenereerde afvalstoffen afdoende reduceren.

  41. Om tot een Europese recyclingmaatschappij met een hoge grondstoffen-efficiëntie te komen, moeten er doelstellingen voor de voorbereiding op hergebruik en recycling van afvalstoffen worden vastgesteld. De lidstaten hebben verschillende benaderingen voor het inzamelen van huishoudelijk afval en afval van soortgelijke aard en samenstelling. Daarom is het passend om bij dergelijke doelstellingen rekening te houden met de verschillende inzamelsystemen in de verschillende lidstaten. Tot de afvalstromen uit andere bronnen die vergelijkbaar zijn met huishoudelijk afval behoort afval bedoeld in rubriek 20 van de in beschikking 2000/532/EG van de Commissie vastgestelde lijst.

  42. Economische instrumenten kunnen een essentiële rol spelen bij het verwezenlijken van de doelstellingen inzake afvalpreventie en -beheer. Afvalstoffen hebben vaak waarde als grondstof, en de verdere toepassing van economische instrumenten kan de voordelen voor het milieu maximaliseren. Die toepassing op het juiste niveau moet daarom worden aangemoedigd, maar beklemtoond moet worden dat de lidstaten individueel kunnen besluiten van dergelijke instrumenten gebruik te maken.

  43. Sommige bepalingen met betrekking tot de behandeling van afvalstoffen die zijn opgenomen in Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen(18) moeten worden gewijzigd om achterhaalde bepalingen te schrappen en de tekst te verduidelijken. Met het oog op de vereenvoudiging van de Gemeenschapswetgeving dienen zij in deze richtlijn te worden verwerkt. Teneinde de toepassing van het verbod op het vermengen van afvalstoffen waarin Richtlijn 91/689/EEG voorziet, te verduidelijken en het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen, dienen de afwijkingen van het mengverbod bovendien te worden uitgevoerd volgens de beste beschikbare technieken in de zin van Richtlijn 96/61/EG. Richtlijn 91/689/EEG dient daarom te worden ingetrokken.

  44. Ter vereenvoudiging van de communautaire wetgeving en om rekening te houden met milieuvoordelen, moeten de desbetreffende bepalingen van Richtlijn 75/439/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de verwijdering van afgewerkte olie(19) in de onderhavige richtlijn worden verwerkt. Richtlijn 75/439/EEG moet derhalve worden ingetrokken. Afgewerkte olie moet worden beheerd conform de prioriteitsvolgorde van de afvalhiërarchie en de voorkeur moet worden gegeven aan opties die over de hele linie het beste milieuresultaat opleveren. Gescheiden inzameling van afgewerkte olie blijft van cruciaal belang voor het correcte beheer ervan alsook ter voorkoming van schade aan het milieu als gevolg van niet correcte verwijdering.

  45. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties worden opgelegd aan natuurlijke en rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor afvalbeheer, zoals afvalproducenten, houders, makelaars, handelaars, vervoerders en inzamelaars, inrichtingen of ondernemingen die afvalverwerkingshandelingen verrichten en afvalbeheerregelingen uitvoeren, indien zij de bepalingen van deze richtlijn overtreden. Onverminderd Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade(20) kunnen de lidstaten ook maatregelen nemen om de kosten ingevolge de niet-naleving en de herstelmaatregelen terug te vorderen.

  46. De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld volgens Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(21).

  47. In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden verleend om criteria vast te stellen op een aantal punten zoals de voorwaarden waaronder iets als een bijproduct wordt beschouwd, niet langer als afvalstoffen aan te merken stoffen en het bepalen van de afvalstoffen die als gevaarlijk worden aangemerkt, alsmede om gedetailleerde voorschriften vast te stellen voor de toepassing en berekeningsmethoden om na te gaan of de in deze richtlijn neergelegde recyclingdoelstelling wordt gehaald. Voorts moet de Commissie, naar gelang van de technische en wetenschappelijke vooruitgang, de bevoegdheid worden verleend om de bijlagen aan te passen en nader te bepalen hoe de in bijlage II, R1 bedoelde formule voor verbrandingsinstallaties moet worden toegepast. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld.

  48. Overeenkomstig punt 34 van het interinstitutioneel akkoord „Beter wetgeven”(22) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

  49. Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van de richtlijn, beter op Gemeenschapsniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen vaststellen, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze richtlijn worden maatregelen vastgesteld ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid door preventie of beperking van de negatieve gevolgen van de productie en het beheer van afvalstoffen, ter beperking van gevolgen in het algemeen van het gebruik van hulpbronnen en ter verbetering van de efficiëntie van het gebruik ervan.

Artikel 2 Uitsluitingen van het toepassingsgebied

1.

Deze richtlijn is niet van toepassing op:

  1. gasvormige effluenten die in de atmosfeer worden uitgestoten;

  2. bodem (in situ) met inbegrip van niet-uitgegraven verontreinigde grond en duurzaam met de bodem verbonden gebouwen;

  3. niet-verontreinigde grond en ander van nature voorkomend materiaal, afgegegraven bij bouwactiviteiten, indien vaststaat dat het materiaal in natuurlijke staat zal worden gebruikt voor bouwdoeleinden op de locatie waar het werd afgegraven;

  4. radioactieve afvalstoffen;

  5. afgedankte explosieven;

  6. uitwerpselen, indien niet vallend onder lid 2, punt b), stro en ander natuurlijk, niet-gevaarlijk materiaal rechtstreeks afkomstig uit de land- of bosbouw dat wordt gebruikt in de landbouw, de bosbouw of voor de productie van energie uit die biomassa door middel van processen of methoden die onschadelijk zijn voor het milieu en die de menselijke gezondheid niet in gevaar brengen.

2.

Het volgende is uitgesloten van het toepassingsgebied van deze richtlijn, voor zover reeds vallend onder andere communautaire wetgeving:

  1. afvalwater;

  2. dierlijke bijproducten inclusief verwerkte producten die onder Verordening (EG) nr. 1774/2002 vallen, behalve die welke bestemd zijn om te worden verbrand of gestort of voor gebruik in een biogas- of composteerinstallatie;

  3. kadavers van dieren die niet door slachting zijn gestorven, met inbegrip van dieren die worden gedood om een epizoötie uit te roeien en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 worden verwijderd;

  4. afvalstoffen die ontstaan bij opsporing, winning, behandeling en opslag van delfstoffen, alsmede bij de exploitatie van steengroeven en die vallen onder onder Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval van winningsindustrieën(23).

3.

Sediment dat binnen oppervlaktewater wordt verplaatst met het oog op het beheer van water en waterwegen of om overstromingen te voorkomen of de gevolgen van overstromingen en droogte te verminderen, of met het oog op landwinning, valt buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn, indien bewezen is dat het sediment ongevaarlijk is en onverminderd de nakoming van verplichtingen uit hoofde van andere toepasselijke communautaire wetgeving.

4.

Bijzondere of aanvullende specifieke bepalingen voor het beheer van bepaalde categorieën afvalstoffen kunnen in afzonderlijke richtlijnen worden vastgesteld.

Artikel 3 Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  1. „afvalstof”: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

  2. „gevaarlijke afvalstof”: een afvalstof die een of meer van de in bijlage III genoemde gevaarlijke eigenschappen bezit;

  3. „afgewerkte olie”: alle soorten minerale of synthetische smeerolie of industriële olie die ongeschikt is geworden voor het gebruik waarvoor zij oorspronkelijk bestemd was, zoals gebruikte olie van verbrandingsmotoren en versnellingsbakken, alsmede smeerolie, olie voor turbines en hydraulische oliën;

  4. „bio-afval”: biologisch afbreekbaar tuin- en plantsoenafval, levensmiddelen- en keukenafval van huishoudens, restaurants, cateringfaciliteiten en winkels en vergelijkbare afvalstoffen van de levensmiddelenindustrie;

  5. „afvalstoffenproducent”: eenieder wiens activiteiten afvalstoffen voortbrengen (eerste producent) of eenieder die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen verricht die leiden tot een wijziging in de aard of de samenstelling van die afvalstoffen;

  6. „afvalstoffenhouder”: de afvalstoffenproducent dan wel de natuurlijke of rechtspersoon die de afvalstoffen in zijn bezit heeft;

  7. „handelaar”: iedere onderneming die als verantwoordelijke optreedt bij het aankopen en vervolgens verkopen van afval, met inbegrip van handelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben;

  8. „makelaar”: iedere onderneming die ten behoeve van anderen de verwijdering of de nuttige toepassing van afvalstoffen organiseert, met inbegrip van makelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben;

  9. „afvalstoffenbeheer”: inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor de stortplaatsen na sluiting en met inbegrip van activiteiten van handelaars of makelaars;

  10. „inzameling”: het verzamelen van afvalstoffen, inclusief de voorlopige sortering en de voorlopige opslag van afvalstoffen, om deze daarna te vervoeren naar een afvalverwerkingsinstallatie;

  11. „gescheiden inzameling”: de inzameling waarbij een afvalstroom gescheiden wordt naar soort en aard van het afval om een specifieke behandeling te vergemakkelijken;

  12. „preventie”: maatregelen die worden genomen voordat een stof, materiaal of product afvalstof is geworden, ter vermindering van:

    1. de hoeveelheid afvalstoffen, inclusief via het hergebruik van producten of de verlenging van de levensduur van producten;

    2. de negatieve gevolgen van de geproduceerde afvalstoffen voor het milieu en de menselijke gezondheid; of

    3. het gehalte aan schadelijke stoffen in materialen en producten;

  13. „hergebruik”: elke handeling waarbij producten of componenten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld;

  14. „verwerking”: nuttige toepassing of verwijdering, met inbegrip van aan toepassing of verwijdering voorafgaande voorbereidende handelingen;

  15. „nuttige toepassing”: elke handeling met als voornaamste resultaat dat afvalstoffen een nuttig doel dienen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie andere materialen te vervangen die anders voor een specifieke functie zouden zijn gebruikt, of waardoor de afvalstof voor die functie wordt klaargemaakt. Bijlage II bevat een niet-limitatieve lijst van nuttige toepassingen;

  16. „voorbereiding voor hergebruik”: elke nuttige toepassing bestaande uit controleren, schoonmaken of repareren, waarbij producten of componenten van producten, die afvalstoffen zijn geworden, worden klaargemaakt zodat ze zullen worden hergebruikt zonder dat verdere voorbehandeling nodig is;

  17. „recycling”: elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden berwerkt tot producten, materialen of stoffen, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit omvat het opnieuw bewerken van organisch afval, maar het omvat niet energieterugwinning, noch het opnieuw bewerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als brandstof of als opvulmateriaal;

  18. „regeneratie van afgewerkte olie”: iedere recyclingshandeling waardoor basisoliën kunnen worden geproduceerd door raffinage van afgewerkte olie, in het bijzonder door uit die olie de verontreinigende stoffen, oxidatieproducten en additieven te verwijderen;

  19. „verwijdering”: iedere handeling die geen nuttige toepassing is zelfs indien de handeling er in tweede instantie toe leidt dat stoffen of energie worden teruggewonnen. Bijlage I bevat een niet-limitatieve lijst van verwijderingshandelingen;

  20. „beste beschikbare technieken”: beste beschikbare technieken in de zin van artikel 2, punt 11, van Richtlijn 96/61/EG.

Artikel 4 Afvalhiërarchie

Artikel 5 Bijproducten

Artikel 6 Einde-afvalfase

Artikel 7 Lijst van afvalstoffen

HOOFDSTUK II ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

Artikel 8 Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid

Artikel 9 Afvalpreventie

Artikel 10 Nuttige toepassing

Artikel 11 Hergebruik en recycling

Artikel 12 Verwijdering

Artikel 13 Bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu

Artikel 14 Kosten

HOOFDSTUK III BEHEER VAN AFVALSTOFFEN

Artikel 15 Verantwoordelijkheid voor het beheer van afvalstoffen

Artikel 16 Beginselen van zelfvoorziening en nabijheid

Artikel 17 Toezicht op gevaarlijke afvalstoffen

Artikel 18 Verbod op het mengen van gevaarlijke afvalstoffen

Artikel 19 Etikettering van gevaarlijke afvalstoffen

Artikel 20 Gevaarlijke afvalstoffen uit huishoudens

Artikel 21 Afgewerkte olie

Artikel 22 Bio-afval

HOOFDSTUK IV VERGUNNING EN REGISTRATIE

Artikel 23 Afgifte van vergunningen

Artikel 24 Vrijstelling van de vergunningsvereisten

Artikel 25 Voorwaarden voor vrijstelling

Artikel 26 Registratie

Artikel 27 Minimumnormen

HOOFDSTUK V PLANNEN EN PROGRAMMA’S

Artikel 28 Afvalbeheerplannen

Artikel 29 Afvalpreventieprogramma’s

Artikel 30 Evaluatie en toetsing van plannen en programma’s

Artikel 31 Inspraak van het publiek

Artikel 32 Samenwerking

Artikel 33 Aan de Commissie te verstrekken informatie

HOOFDSTUK VI INSPECTIES EN REGISTERS

Artikel 34 Inspecties

Artikel 35 Bijhouden van registers

Artikel 36 Handhaving en sancties

HOOFDSTUK VII SLOTBEPALINGEN

Artikel 37 Verslaglegging en toetsing

Artikel 38 Interpretatie en aanpassing aan de technische vooruitgang

Artikel 39 Comité

Artikel 40 Omzetting

Artikel 41 Intrekking en overgangsbepalingen

„Artikel 9

„Artikel 17

Artikel 42 Inwerkingtreding

Artikel 43 Adressaten

BIJLAGE I

BIJLAGE II

BIJLAGE III

BIJLAGE IV

BIJLAGE V