Home

Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels

Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels

Richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels

Publicatieblad Nr. L 084 van 26/03/1997 blz. 0022 - 0031


RICHTLIJN 97/9/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Gezien het advies van het Europees Monetair Instituut (3),

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (4) en gezien de op 18 december 1996 door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst,

(1) Overwegende dat de Raad op 10 mei 1993 Richtlijn 93/22/EEG betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (5) heeft vastgesteld; dat deze richtlijn een essentieel instrument vormt voor de totstandbrenging van de interne markt voor beleggingsondernemingen;

(2) Overwegende dat in Richtlijn 93/22/EEG regels voor het bedrijfseconomische toezicht zijn vastgelegd die beleggingsondernemingen te allen tijde moeten naleven, waaronder regels die tot doel hebben de rechten van beleggers met betrekking tot geld of instrumenten die hun toebehoren, zoveel mogelijk te beschermen;

(3) Overwegende dat evenwel geen enkele vorm van toezicht volledig bescherming kan bieden, in het bijzonder wanneer frauduleuze handelingen plaatsvinden;

(4) Overwegende dat de bescherming van beleggers en het handhaven van het vertrouwen in het financiële stelsel belangrijke aspecten van de voltooiing en de goede werking van de interne markt op dit gebied zijn; dat het daartoe derhalve van essentieel belang is dat er in elke lidstaat een beleggerscompensatiestelsel bestaat, dat althans aan de kleine belegger een geharmoniseerde minimumbescherming biedt ingeval een beleggingsonderneming niet in staat is aan haar verplichtingen jegens de cliënten-beleggers te voldoen;

(5) Overwegende dat kleine beleggers derhalve met evenveel vertrouwen beleggingsdiensten zullen kunnen afnemen van bijkantoren van beleggingsondernemingen uit de Gemeenschap, of in het kader van grensoverschrijdende dienstverrichting, als van binnenlandse beleggingsondernemingen, in de wetenschap dat er een geharmoniseerde minimumbescherming bestaat ingeval een beleggingsonderneming niet in staat is aan haar verplichtingen jegens de cliënten-beleggers te voldoen;

(6) Overwegende dat bij ontstentenis van een dergelijke minimumharmonisatie de lidstaten van ontvangst het ter wille van de bescherming van beleggers gerechtvaardigd kunnen achten deelneming aan het compensatiestelsel in de lidstaat van ontvangst verplicht te stellen voor beleggingsondernemingen uit de andere lidstaten die via een bijkantoor of via het verrichten van diensten werkzaam zijn en die niet deelnemen aan enig beleggerscompensatiestelsel in de lidstaat van herkomst, dan wel deelnemen aan een stelsel dat niet geacht wordt een gelijkwaardige bescherming te bieden; dat een dergelijke verplichting het functioneren van de interne markt nadelig zou kunnen beïnvloeden;

(7) Overwegende dat, hoewel in de meeste lidstaten momenteel beleggerscompensatieregelingen bestaan, het toepassingsgebied van die regelingen in het algemeen niet alle beleggingondernemingen bestrijkt die houder zijn van de in Richtlijn 93/22/EEG bedoelde vergunning;

(8) Overwegende dat alle lidstaten er derhalve toe verplicht moeten worden over een of meer beleggerscompensatiestelsels te beschikken, waaraan wordt deelgenomen door al deze beleggingsondernemingen; dat het stelsel dekking moet verschaffen voor geld of instrumenten die in verband met de beleggingsverrichtingen van een belegger gehouden worden en die, ingeval een beleggingsonderneming niet in staat is aan haar verplichtingen jegens de cliënten-beleggers te voldoen, niet aan de belegger kunnen worden teruggegeven, zulks onverminderd de regels en procedures die in elke lidstaat gelden voor de in geval van insolventie of liquidatie van een beleggingsonderneming te nemen beslissingen;

(9) Overwegende dat onder de definitie van beleggingsonderneming ook kredietinstellingen vallen die vergunning hebben om beleggingsdiensten aan te bieden; dat die kredietinstellingen met betrekking tot hun beleggingsverrichtingen ook aan een beleggerscompensatiestelsel moeten deelnemen; dat evenwel niet hoeft te worden bepaald dat die kredietinstellingen bij twee afzonderlijke stelsels aangesloten moeten zijn, mits één stelsel voldoet aan de vereisten van deze richtlijn en van Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (6); dat het voor beleggingsondernemingen die kredietinstellingen zijn, in sommige gevallen echter moeilijk kan zijn onderscheid te maken tussen deposito's die onder Richtlijn 94/19/EG vallen, en geld dat in verband met beleggingsverrichtingen wordt gehouden; dat de lidstaten de mogelijkheid moeten hebben zelf te bepalen welke van de twee richtlijnen op dergelijke vorderingen van toepassing is;

(10) Overwegende dat Richtlijn 94/19/EG de lidstaten toestaat kredietinstellingen vrij te stellen van de verplichting aan een depositogarantiestelsel deel te nemen, indien de betrokken kredietinstelling deelneemt aan een stelsel dat de kredietinstelling zelf beschermt en met name haar solvabiliteit waarborgt; dat het de lidstaten, indien een aan een dergelijk stelsel deelnemende kredietinstelling tevens een beleggingsonderneming is, onder bepaalde voorwaarden ook moet worden toegestaan de kredietinstelling vrij te stellen van de verplichting aan een beleggerscompensatiestelsel deel te nemen;

(11) Overwegende dat een geharmoniseerde minimumcompensatie van 20 000 ecu per belegger toereikend moet zijn om de belangen van de kleine belegger te beschermen ingeval een beleggingsonderneming niet in staat is aan haar verplichtingen jegens de cliënten-beleggers te voldoen; dat het derhalve redelijk lijkt het geharmoniseerde minimumniveau van bescherming op 20 000 ecu vast te stellen; dat, zoals in Richtlijn 94/19/EG, beperkte overgangsregelingen nodig kunnen blijken om de compensatiestelsels in staat te stellen dit cijfer in acht te nemen, hetgeen ook geldt voor de lidstaten die op het tijdstip van aanneming van deze richtlijn niet over een dergelijk stelsel beschikken;

(12) Overwegende dat in Richtlijn 94/19/EG een zelfde bedrag is vastgesteld;

(13) Overwegende dat, om de belegger te stimuleren bij zijn keuze van een beleggingsonderneming de nodige voorzichtigheid aan de dag te leggen, het redelijk is de lidstaten toe te staan de belegger te verplichten een deel van een eventueel verlies te dragen; dat echter het verlies van de belegger voor ten minste 90 % gedekt dient te zijn, zolang de uitgekeerde compensatie niet het communautaire minimum heeft bereikt;

(14) Overwegende dat de stelsels van bepaalde lidstaten momenteel een hogere dekking bieden dan het geharmoniseerde minimumniveau van bescherming van deze richtlijn; dat het echter niet wenselijk lijkt te eisen dat deze stelsels in dit opzicht worden gewijzigd;

(15) Overwegende dat de handhaving in de Gemeenschap van stelsels die een hogere dekking bieden dan het geharmoniseerde minimum, op een zelfde grondgebied kan leiden tot verschillen in compensatie en tot ongelijke mededingingsvoorwaarden tussen beleggingsondernemingen uit het eigen land en bijkantoren van ondernemingen uit andere lidstaten; dat, om deze bezwaren te ondervangen, deelneming van bijkantoren aan het stelsel in de lidstaat van ontvangst dient te worden toegestaan teneinde deze bijkantoren in staat te stellen hun beleggers dezelfde dekking te bieden als die welke geboden wordt door het stelsel van de lidstaat waar zij zijn gevestigd; dat het dienstig is dat de Commissie, in het verslag dat zij over de toepassing van deze richtlijn zal uitbrengen, aangeeft in hoeverre bijkantoren van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt en welke moeilijkheden zij of de compensatiestelsels eventueel bij de implementatie van deze voorschriften hebben ondervonden; dat niet is uitgesloten dat het stelsel van de lidstaat van herkomst zelf een dergelijke aanvullende dekking biedt onder de voorwaarden die dit stelsel heeft vastgesteld;

(16) Overwegende dat marktverstoringen kunnen worden teweeggebracht wanneer in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst gevestigde bijkantoren van bepaalde beleggingsondernemingen hogere dekkingsniveaus verstrekken dan beleggingsondernemingen waaraan in de lidstaat van ontvangst vergunning is verleend; dat het bedrag en de reikwijdte van de door de compensatiestelsels geboden dekking geen mededingingsinstrument mogen worden; dat bijgevolg, althans in een eerste fase, moet worden bepaald dat het bedrag en de reikwijdte van de dekking die door stelsels van een lidstaat van herkomst worden geboden aan beleggers bij bijkantoren in een andere lidstaat, het maximumbedrag en de maximumreikwijdte die door het overeenkomstige stelsel van de lidstaat van ontvangst worden geboden, niet mogen overtreffen; dat vroegtijdig een onderzoek naar eventuele marktverstoringen dient plaats te vinden in het licht van de opgedane ervaring en van de ontwikkelingen in de financiële sector;

(17) Overwegende dat een lidstaat, wanneer hij van oordeel is dat bepaalde categorieën in een limitatieve lijst vermelde beleggingen of beleggers geen bijzondere bescherming behoeven, deze moet kunnen uitsluiten van de dekking die wordt geboden door de beleggerscompensatiestelsels;

(18) Overwegende dat in verscheidene lidstaten beleggerscompensatiestelsels bestaan die onder de verantwoordelijkheid van organisaties van het bedrijfsleven vallen; dat in andere lidstaten stelsels zijn ingesteld en gereglementeerd krachtens een wet; dat deze verscheidenheid qua status slechts een probleem vormt met betrekking tot de verplichte deelname aan en de uitsluiting van het stelsel; dat derhalve bepalingen moeten worden vastgesteld om de bevoegdheden van de stelsels in dit opzicht te beperken;

(19) Overwegende dat de belegger, nadat zijn vordering rechtsgeldig is gebleken, zonder buitensporige vertraging compensatie moet ontvangen; dat het compensatiestelsel zelf een redelijke termijn voor de indiening van de vorderingen moet kunnen vaststellen; dat het verstrijken van die termijn evenwel niet mag worden tegengeworpen aan een belegger die om een geldige reden niet in staat is geweest zijn vordering tijdig in te dienen;

(20) Overwegende dat de voorlichting van de belegger over de compensatieregeling een wezenlijk onderdeel van diens bescherming vormt; dat artikel 12 van Richtlijn 93/22/EEG beleggingsondernemingen ertoe verplicht om aan beleggers, alvorens met hen zakelijke betrekkingen aan te knopen, mede te delen of er al dan niet een garantieregeling van toepassing is en dat in de onderhavige richtlijn derhalve voorschriften moeten worden vastgesteld voor het inlichten van deze potentiële beleggers over het voor hun beleggingsverrichtingen geldende compensatiestelsel;

(21) Overwegende dat de ongereglementeerde aanwending voor reclamedoeleinden van vermeldingen van het bedrag en de reikwijdte van het compensatiestelsel evenwel de stabiliteit van het financiële stelsel of het vertrouwen van de beleggers zou kunnen ondermijnen; dat de lidstaten derhalve voorschriften moeten vaststellen die dergelijke vermeldingen aan banden leggen;

(22) Overwegende dat alle beleggingsondernemingen op grond van deze richtlijn in beginsel aan een compensatiestelsel moeten deelnemen; dat de lidstaten krachtens de richtlijnen inzake toelating van beleggingsondernemingen met hoofdkantoor in derde landen, inzonderheid Richtlijn 93/22/EEG, kunnen bepalen of en op welke voorwaarden bijkantoren van dergelijke beleggingsondernemingen toelating krijgen om op hun grondgebied werkzaamheden uit te oefenen; dat zulke bijkantoren niet in aanmerking komen voor het vrij verrichten van diensten uit hoofde van artikel 59, tweede alinea, van het Verdrag, noch voor de vrijheid van vestiging in een andere lidstaat dan die waar zij gevestigd zijn; dat een lidstaat die zulke bijkantoren toelaat, derhalve dient te besluiten hoe de beginselen van de onderhavige richtlijn op die bijkantoren zullen worden toegepast op een wijze die strookt met artikel 5 van Richtlijn 93/22/EEG en met de noodzaak de beleggers te beschermen en de integriteit van het financiële stelsel in stand te houden; dat het van essentieel belang is dat beleggers bij zulke bijkantoren volledig op de hoogte zijn van de compensatieregelingen die te hunnen aanzien gelden;

(23) Overwegende dat het niet volstrekt nodig is om in het kader van deze richtlijn de methoden ter financiering van de stelsels voor compensatie van beleggers te harmoniseren, aangezien de kosten voor de financiering van deze stelsels in beginsel door de beleggingsondernemingen zelf moeten worden gedragen, enerzijds, en de financieringscapaciteit van deze stelsels in verhouding moet staan tot de op hen rustende verplichtingen, anderzijds; dat een en ander evenwel de stabiliteit van het financiële stelsel in de betrokken lidstaat niet in gevaar mag brengen;

(24) Overwegende dat deze richtlijn niet kan leiden tot aansprakelijkheid van de lidstaten of van hun bevoegde autoriteiten jegens de beleggers, voorzover zij zorg hebben gedragen voor de instelling of de officiële erkenning van een of meer stelsels die de schadeloosstelling of de bescherming van de beleggers onder de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden garanderen;

(25) Overwegende ten slotte dat een minimum aan harmonisatie van de beleggerscompensatieregelingen noodzakelijk is om de interne markt voor beleggingsondernemingen te voltooien, omdat beleggers daardoor met meer vertrouwen transacties kunnen aangaan met deze ondernemingen, in het bijzonder wanneer het ondernemingen uit andere lidstaten betreft, en de moeilijkheden kunnen worden voorkomen die zouden kunnen ontstaan indien de lidstaten van ontvangst hun niet op communautair niveau gecoördineerde binnenlandse voorschriften inzake beleggersbescherming zouden toepassen; dat een bindende richtlijn van de Gemeenschap het enige geschikte instrument is om de beoogde doelstelling te verwezenlijken, aangezien er in het algemeen geen beleggerscompensatieregelingen bestaan waarvan het toepassingsgebied met dat van Richtlijn 93/22/EEG overeenkomt; dat deze richtlijn alleen in de minimaal noodzakelijke harmonisatie voorziet, de lidstaten toestaat om desgewenst een meeromvattende of hogere dekking te bieden en voorts de lidstaten de nodige vrijheid laat terzake van de organisatie en financiering van beleggerscompensatiestelsels,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. "beleggingsonderneming": een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 93/22/EEG

- die overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 93/22/EEG vergunning heeft gekregen, of

- die overeenkomstig Richtlijn 77/780/EEG (7) en Richtlijn 89/646/EEG (8) van de Raad als kredietinstelling een vergunning heeft gekregen die een of meer van de op de lijst in de bijlage, deel A, bij Richtlijn 93/22/EEG voorkomende beleggingsdiensten bestrijkt;

2. "beleggingsverrichtingen": beleggingsdiensten als omschreven in artikel 1, punt 1, van Richtlijn 93/22/EEG, alsmede de dienst vermeld in de bijlage, deel C, punt 1, bij die richtlijn;

3. "instrumenten": de instrumenten vermeld in de bijlage, deel B, bij Richtlijn 93/22/EEG;

4. "belegger": een persoon die in verband met beleggingsverrichtingen geld of instrumenten aan een beleggingsonderneming heeft toevertrouwd;

5. "bijkantoor": een bedrijfszetel die een onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid vormt van een beleggingsonderneming en die beleggingsdiensten verricht waarvoor de beleggingsonderneming een vergunning heeft gekregen; verscheidene bedrijfszetels in een zelfde lidstaat van een beleggingsonderneming met hoofdkantoor in een andere lidstaat worden beschouwd als één enkel bijkantoor;

6. "gemeenschappelijke beleggingsverrichting": een beleggingsverrichting voor rekening van twee of meer personen of ten aanzien waarvan twee of meer personen rechten hebben, welke met de handtekening van een of meer van die personen kunnen worden uitgeoefend;

7. "bevoegde autoriteiten": de autoriteiten als omschreven in artikel 22 van Richtlijn 93/22/EEG; in voorkomend geval kan het ook de autoriteiten betreffen als omschreven in artikel 1 van Richtlijn 92/30/EEG van de Raad van 6 april 1992 inzake toezicht op kredietinstellingen op geconsolideerde basis (9).

Artikel 2

1. Iedere lidstaat ziet erop toe dat op zijn grondgebied een of meer beleggerscompensatiestelsels worden ingevoerd en officieel worden erkend. Uitgezonderd in de omstandigheden bedoeld in de tweede alinea en in artikel 5, lid 3, mogen beleggingsondernemingen waaraan in die lidstaat vergunning is verleend, alleen beleggingswerkzaamheden verrichten indien zij aan een dergelijk stelsel deelnemen.

De lidstaten mogen een kredietinstelling waarop deze richtlijn van toepassing is, evenwel vrijstellen van verplichte deelneming aan een beleggerscompensatiestelsel indien deze kredietinstelling reeds op grond van artikel 3, lid 1, van Richtlijn 94/19/EG is vrijgesteld van deelneming aan een depositogarantiestelsel, mits de aan deposanten gegeven bescherming en informatie onder dezelfde voorwaarden aan beleggers wordt gegeven, zodat deze een bescherming genieten die ten minste gelijkwaardig is aan de door een beleggerscompensatiestelsel geboden bescherming.

De lidstaten die van deze mogelijkheid gebruik maken, stellen de Commissie daarvan in kennis; zij doen met name mededeling van de kenmerken van deze beschermingsstelsels en van de uit hoofde van deze richtlijn daaronder vallende kredietinstellingen, alsmede van na de toezending van de inlichtingen opgetreden wijzigingen. De Commissie geeft de mededelingen door aan de Raad.

2. Het stelsel verschaft overeenkomstig artikel 4 dekking aan beleggers:

- wanneer de bevoegde autoriteiten hebben vastgesteld dat, naar hun oordeel, een beleggingsonderneming, om redenen die rechtstreeks verband houden met haar financiële positie, momenteel niet in staat lijkt te zijn te voldoen aan haar verplichtingen die voortvloeien uit vorderingen van beleggers, en daartoe ook op afzienbare termijn niet in staat lijkt te zullen zijn, dan wel

- wanneer een rechterlijke instantie, om redenen die rechtstreeks verband houden met de financiële positie van een beleggingsonderneming, een beslissing heeft gegeven die leidt tot schorsing van de mogelijkheid voor beleggers om hun vorderingen op deze beleggingsonderneming te verhalen,

naargelang het de vaststelling dan wel de beslissing is die het eerst plaatsvindt.

Er moet dekking zijn voor vorderingen die voortvloeien uit het onvermogen van een beleggingsonderneming om:

- geld dat verschuldigd is aan beleggers of beleggers toebehoort en dat voor hen in verband met beleggingsverrichtingen wordt gehouden, terug te betalen of

- aan beleggers instrumenten terug te geven die hun toebehoren en namens hen in verband met beleggingsverrichtingen worden gehouden, geadministreerd of beheerd,

overeenkomstig de geldende wettelijke en contractuele voorwaarden.

3. Elke vordering van het type als bedoeld in lid 2 op een kredietinstelling die in een bepaalde lidstaat zowel onder de onderhavige richtlijn als onder Richtlijn 94/19/EG valt, wordt door die lidstaat toegerekend aan het stelsel van één van deze beide richtlijnen, op de wijze die hij het meest passend acht. Geen enkele vordering mag aanleiding geven tot dubbele uitkering uit hoofde van beide richtlijnen.

4. Het bedrag van de vordering van een belegger wordt berekend overeenkomstig de wettelijke en contractuele voorwaarden, met name inzake verrekening en tegenvorderingen, die gelden voor de bepaling, op het tijdstip van de in lid 2 bedoelde vaststelling of beslissing, van het bedrag aan geld of de waarde, waar mogelijk aan de hand van de marktwaarde, van de instrumenten die de belegger toebehoren en die de beleggingsonderneming niet kan terugbetalen of teruggeven.

Artikel 3

Vorderingen uit hoofde van verrichtingen in verband waarmee een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken wegens het witwassen van geld in de zin van artikel 1 van Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (10), zijn uitgesloten van uitkering door het beleggerscompensatiestelsel.

Artikel 4

1. De lidstaten zien erop toe dat het stelsel met betrekking tot de in artikel 2, lid 2, bedoelde vorderingen dekking verschaft tot een bedrag van niet minder dan 20 000 ecu per belegger.

Tot en met 31 december 1999 mogen de lidstaten waar de dekking op het tijdstip van aanneming van deze richtlijn minder dan 20 000 ecu bedraagt, die lagere dekking handhaven, zonder dat dit bedrag lager mag zijn dan 15 000 ecu. Deze mogelijkheid geldt ook voor de lidstaten waarvoor de overgangsbepalingen van artikel 7, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 94/19/EG gelden.

2. De lidstaten mogen voorschrijven dat voor bepaalde beleggers geen dekking van het stelsel, dan wel een lagere dekking geldt. De lijst van uitsluitingen is opgenomen in bijlage I.

3. Dit artikel belet niet dat bepalingen worden gehandhaafd of vastgesteld die een hogere of een ruimere dekking voor beleggers behelzen.

4. Een lidstaat mag de in lid 1 genoemde of de in lid 3 bedoelde dekking beperken tot een bepaald percentage van de vordering van de belegger. Het dekkingspercentage moet evenwel ten minste 90 % van de vordering bedragen totdat het uit hoofde van het stelsel uit te keren bedrag van 20 000 ecu is bereikt.

Artikel 5

1. Indien een beleggingsonderneming die krachtens artikel 2, lid 1, verplicht is tot deelneming aan een stelsel, niet voldoet aan de verplichtingen die uit hoofde van haar deelneming aan dit stelsel op haar rusten, worden de bevoegde autoriteiten die de vergunning verleend hebben, daarvan in kennis gesteld en nemen deze, in samenwerking met het compensatiestelsel, alle passende maatregelen, met inbegrip van sancties, om ervoor te zorgen dat de beleggingsonderneming haar verplichtingen nakomt.

2. Indien de beleggingsonderneming in weerwil van deze maatregelen aan haar verplichtingen blijft verzaken, kan het stelsel, voorzover uitsluiting van deelneming bij de nationale wetgeving is toegestaan, met de uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten, met een opzeggingstermijn van ten minste twaalf maanden kennis geven van zijn voornemen de beleggingsonderneming van deelneming aan het stelsel uit te sluiten. Beleggingsverrichtingen die gedurende deze periode plaatsvonden, blijven onder de bij artikel 2, lid 2, tweede alinea, voorgeschreven dekking vallen. Indien de beleggingsonderneming na het verstrijken van de opzeggingstermijn niet aan haar verplichtingen heeft voldaan, mag het compensatiestelsel, na opnieuw de uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten te hebben verkregen, tot uitsluiting overgaan.

3. Indien de nationale wetgeving zulks toestaat en de bevoegde autoriteiten die de vergunning hebben verleend, daarvoor uitdrukkelijk toestemming gegeven hebben, mag een van een beleggerscompensatiestelsel uitgesloten beleggingsonderneming beleggingsdiensten blijven verrichten, mits zij vóór haar uitsluiting alternatieve compensatieregelingen getroffen heeft die de beleggers een dekking garanderen die ten minste gelijkwaardig is aan de door het officieel erkende stelsel geboden dekking en die gelijkwaardige kenmerken heeft als die van dat stelsel.

4. Indien een beleggingsonderneming waarvan de uitsluiting overeenkomstig lid 2 wordt overwogen, er niet in slaagt alternatieve regelingen te treffen die aan de voorwaarden van lid 3 voldoen, gaan de bevoegde autoriteiten die de vergunning hebben verleend, onverwijld tot intrekking van deze vergunning over.

Artikel 6

Beleggingsverrichtingen die tot het tijdstip van de intrekking van de vergunning van de beleggingsonderneming hebben plaatsgevonden, blijven na die intrekking onder de bij artikel 2, lid 2, tweede alinea, voorgeschreven dekking vallen.

Artikel 7

1. De overeenkomstig artikel 2, lid 1, in een lidstaat ingevoerde en officieel erkende beleggerscompensatiestelsels dekken tevens de beleggers van door beleggingsondernemingen in andere lidstaten opgerichte bijkantoren.

Noch het bedrag, noch de reikwijdte, met inbegrip van het percentage, van de verleende dekking mag tot en met 31 december 1999 het maximumbedrag en de maximumreikwijdte overtreffen van de dekking die door het overeenkomstige compensatiestelsel op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst worden geboden. Vóór die datum stelt de Commissie een verslag op over de ervaring die met de toepassing van deze alinea en van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 94/19/EG is opgedaan, en beraadt zij zich op de noodzaak van verlenging van deze regeling. In voorkomend geval dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel voor een richtlijn houdende verlenging in.

Indien het bedrag en/of de reikwijdte, met inbegrip van het percentage, van de door het beleggerscompensatiestelsel van de lidstaat van ontvangst geboden dekking het bedrag en/of de reikwijdte overtreffen van de dekking die wordt geboden in de lidstaat waar aan de beleggingsonderneming vergunning verleend is, draagt de lidstaat van ontvangst er zorg voor dat er op zijn grondgebied een officieel erkend stelsel bestaat waaraan door een bijkantoor vrijwillig kan worden deelgenomen, ter aanvulling van de dekking die de beleggers van dat bijkantoor reeds genieten op grond van de deelneming aan het stelsel van de lidstaat van herkomst.

Het stelsel waaraan het bijkantoor moet deelnemen, dekt de categorie van instellingen waartoe het bijkantoor behoort of die daarmee het meest overeenstemt in de lidstaat van ontvangst.

De lidstaten dragen er zorg voor dat in alle beleggerscompensatiestelsels objectieve en algemeen toegepaste voorwaarden voor deelneming van deze bijkantoren worden vastgesteld. Voorwaarde voor deelneming is dat wordt voldaan aan de relevante verplichtingen, met inbegrip van met name de betaling van bijdragen en andere lasten. Bij de tenuitvoerlegging van dit lid volgen de lidstaten de in bijlage II opgenomen richtsnoeren.

2. Indien een uit hoofde van lid 1 vrijwillig deelnemend bijkantoor niet voldoet aan zijn verplichtingen als deelnemer aan het beleggerscompensatiestelsel, worden de bevoegde autoriteiten die de vergunning hebben verleend, daarvan in kennis gesteld in nemen deze, in samenwerking met het compensatiestelsel, alle passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de bovenbedoelde verplichtingen worden nagekomen.

Indien het bijkantoor in weerwil van de getroffen maatregelen aan de in dit artikel bedoelde verplichtingen blijft verzaken, mag het compensatiestelsel na een passende opzeggingstermijn van ten minste twaalf maanden, met toestemming van de bevoegde autoriteiten die de vergunning verleend hebben, het bijkantoor van deelneming uitsluiten. Beleggingsverrichtingen die vóór het tijdstip van uitsluiting hebben plaatsgevonden, blijven na dit tijdstip onder de dekking vallen van het stelsel waaraan het bijkantoor vrijwillig deelnam. De beleggers worden in kennis gesteld van de intrekking van de aanvullende dekking en van het tijdstip waarop die intrekking ingaat.

Artikel 8

1. De in artikel 4, leden 1, 3 en 4, bedoelde dekking geldt voor de totale vordering van een belegger op een zelfde beleggingsonderneming uit hoofde van deze richtlijn, ongeacht het aantal rekeningen, de valuta en de plaats waar zij zich in de Gemeenschap bevinden.

De lidstaten kunnen evenwel bepalen dat voor geld in andere valuta dan die van de lidstaten en dan ecu, geen of een lagere dekking geldt. Deze mogelijkheid geldt niet voor instrumenten.

2. Bij de berekening van de in artikel 4, leden 1, 3 en 4, bedoelde dekking wordt het aandeel van elke belegger in een gemeenschappelijke beleggingsverrichting in aanmerking genomen.

Bij ontstentenis van bijzondere bepalingen worden de vorderingen gelijkelijk verdeeld over de beleggers.

De lidstaten mogen bepalen dat vorderingen betreffende een gemeenschappelijke beleggingsverrichting ten aanzien waarvan twee of meer personen als leden van een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkende partnership, vereniging of een andere soortgelijke groepering rechten kunnen doen gelden, voor de berekening van de limieten bedoeld in artikel 4, leden 1, 3 en 4, mogen worden samengevoegd en behandeld als vloeiden zij voort uit een belegging door één belegger.

3. Wanneer de belegger niet de rechthebbende is van de gehouden bedragen of effecten, ontvangt de rechthebbende de uitkering, mits de identiteit van die persoon is of kan worden vastgesteld vóór de datum van de in artikel 2, lid 2, bedoelde vaststelling of beslissing.

Is er meer dan één rechthebbende, dan wordt het aandeel van elk van hen uit hoofde van de regeling krachtens welke de bedragen of de effecten worden beheerd, in aanmerking genomen bij de berekening van de limieten van artikel 4, leden 1, 3 en 4.

Deze bepaling geldt niet voor instellingen voor collectieve belegging.

Artikel 9

1. Het compensatiestelsel neemt de passende maatregelen om de beleggers in kennis te stellen van de in artikel 2, lid 2, bedoelde vaststelling of beslissing en, indien uitgekeerd dient te worden, om hun zo spoedig mogelijk uit te keren. Het kan een termijn vaststellen voor de indiening van de verzoeken van de beleggers. Deze termijn mag niet korter zijn dan vijf maanden na de datum van de hiervoor bedoelde vaststelling of beslissing of de datum waarop deze vaststelling of beslissing bekend wordt gemaakt.

Het stelsel mag zich niet op het verstrijken van de genoemde termijn beroepen om het recht op dekking te ontzeggen aan een belegger die zijn aanspraak op een uitkering niet tijdig heeft kunnen doen gelden.

2. Het stelsel moet in staat zijn de aanspraken van beleggers op uitkeringen zo spoedig mogelijk en uiterlijk drie maanden nadat de geldigheid en het bedrag van de vordering zijn vastgesteld, te honoreren.

In zeer uitzonderlijke omstandigheden kan het beleggerscompensatiestelsel de bevoegde autoriteiten verzoeken deze termijn voor speciale gevallen te verlengen. Deze verlenging geldt voor maximaal drie maanden.

3. Wanneer aan een belegger of aan eender welke persoon die aan een beleggingsverrichting verbonden rechten of belangen heeft, een misdrijf ten laste is gelegd dat voortvloeit uit of verband houdt met het witwassen van geld als omschreven in artikel 1 van Richtlijn 91/308/EEC, mag het compensatiestelsel, niettegenstaande de in lid 2 gestelde termijn, uitkeringen opschorten in afwachting van de uitspraak van de rechter.

Artikel 10

1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de beleggingsondernemingen passende maatregelen nemen om feitelijke en potentiële beleggers de nodige gegevens ter beschikking te stellen aan de hand waarvan dezen kunnen nagaan aan welk beleggerscompensatiestelsel de beleggingsonderneming en haar bijkantoren in de Gemeenschap deelnemen, of welke alternatieve regeling krachtens artikel 2, lid 1, tweede alinea, of artikel 5, lid 3, is getroffen. De beleggers worden ingelicht over de bepalingen van het beleggerscompensatiestelsel, of de van toepassing zijnde alternatieve regelingen, met inbegrip van het bedrag en de reikwijdte van de door het compensatiestelsel geboden dekking alsmede van de regels die de lidstaten in voorkomend geval overeenkomstig artikel 2, lid 3, hebben vastgesteld. Deze inlichtingen worden in een bevattelijke vorm ter beschikking gesteld.

Desgevraagd moeten tevens inlichtingen worden verstrekt over de voorwaarden die voor een uitkering door het compensatiestelsel gelden, en de met het oog op een uitkering te vervullen formaliteiten.

2. De in lid 1 bedoelde gegevens worden op de bij de nationale wetgeving voorgeschreven wijze ter beschikking gesteld in de officiële taal of talen van de lidstaat waar het bijkantoor is gevestigd.

3. De lidstaten stellen voorschriften vast ter beperking van de aanwending voor reclamedoeleinden van de in lid 1 bedoelde gegevens, om te voorkomen dat die aanwending de stabiliteit van het financiële stelsel of het vertrouwen van de beleggers ondermijnt. De lidstaten kunnen met name dergelijke reclame beperken tot het louter vermelden van het stelsel waaraan een beleggingsonderneming deelneemt.

Artikel 11

1. De lidstaten vergewissen zich ervan of bijkantoren die zijn opgericht door beleggingsondernemingen met hoofdkantoor buiten de Gemeenschap, over een dekking beschikken die gelijkwaardig is aan de in deze richtlijn voorgeschreven dekking. Indien dat niet het geval is, mogen de lidstaten, onverminderd artikel 5 van Richtlijn 93/22/EEG, bepalen dat bijkantoren die zijn opgericht door beleggingsondernemingen met hoofdkantoor buiten de Gemeenschap, aan een op hun grondgebied functionerend beleggerscompensatiestelsel moeten deelnemen.

2. Aan feitelijke en potentiële beleggers bij bijkantoren van beleggingsondernemingen met hoofdkantoor buiten de Gemeenschap worden door die beleggingsondernemingen alle relevante inlichtingen verstrekt betreffende de compensatieregelingen die voor hun beleggingen gelden.

3. De in lid 2 bedoelde inlichtingen worden op de bij de nationale wetgeving voorgeschreven wijze beschikbaar gesteld in de officiële taal of talen van de lidstaat waar het bijkantoor is gevestigd, en worden helder en bevattelijk geformuleerd.

Artikel 12

Onverminderd eventuele andere rechten waarover zij krachtens de nationale wetgeving beschikken, hebben beleggerscompensatiestelsels die uit hoofde van de compensatie van beleggers uitkeringen verrichten, het recht om in liquidatieprocedures gesubrogeerd te worden in de rechten van deze beleggers, tot een bedrag gelijk aan het bedrag van hun uitkering.

Artikel 13

De lidstaten dragen er zorg voor dat beleggers hun recht op uitkering middels een rechtsvordering tegen het beleggerscompensatiestelsel kunnen doen gelden.

Artikel 14

Uiterlijk op 31 december 1999 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor betreffende de toepassing van deze richtlijn, met, zo nodig, voorstellen voor herziening van de richtlijn.

Artikel 15

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 26 september 1998 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 16

Met ingang van de datum vermeld in artikel 15, lid 1, wordt artikel 12 van Richtlijn 93/22/EEG ingetrokken.

Artikel 17

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 18

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 3 maart 1997.

Voor het Europees Parlement

De Voorzitter

J. M. GIL-ROBLES

Voor de Raad

De Voorzitter

M. DE BOER

(1) PB nr. C 321 van 27. 11. 1993, blz. 15, en PB nr. C 382 van 31. 12. 1994, blz. 27.

(2) PB nr. C 127 van 7. 5. 1994, blz. 1.

(3) Advies uitgebracht op 28 juli 1995.

(4) Advies van het Europees Parlement van 19 april 1994 (PB nr. C 128 van 9. 5. 1994, blz. 85), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 23 oktober 1995 (PB nr. C 320 van 30. 11. 1995, blz. 9) en besluit van het Europees Parlement van 12 maart 1996 (PB nr. C 96 van 1. 4. 1996, blz. 28). Besluit van de Raad van 17 februari 1997 en besluit van het Europees Parlement van 19 februari 1997 (PB nr. C 85 van 17. 3. 1997).

(5) PB nr. L 141 van 11. 6. 1993, blz. 27.

(6) PB nr. L 135 van 31. 5. 1994, blz. 5.

(7) Eerste Richtlijn 77/780/EEG van de Raad van 12 december 1977 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PB nr. L 322 van 17. 12. 1977, blz. 30). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/646/EEG (PB nr. L 386 van 30. 12. 1989, blz. 1).

(8) Tweede Richtlijn 89/646/EEG van de Raad van 15 december 1989 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, alsmede tot wijziging van Richtlijn 77/780/EEG (PB nr. L 386 van 30. 12. 1989, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/30/EEG (PB nr. L 110 van 28. 4. 1992, blz. 52).

(9) PB nr. L 110 van 28. 4. 1992, blz. 52.

(10) PB nr. L 166 van 28. 6. 1991, blz. 77.

BIJLAGE I

LIJST VAN DE IN ARTIKEL 4, LID 2, BEDOELDE UITSLUITINGEN

1. Professionele en institutionele beleggers, waaronder:

- beleggingsondernemingen als gedefinieerd in artikel 1, punt 2, van Richtlijn 93/22/EEG,

- kredietinstellingen als gedefinieerd in artikel 1, eerste streepje, van Richtlijn 77/780/EEG,

- financiële instellingen als gedefinieerd in artikel 1, punt 6, van Richtlijn 89/646/EEG,

- verzekeringsondernemingen,

- instellingen voor collectieve belegging,

- pensioenfondsen.

Overige professionele en institutionele beleggers.

2. Supranationale overheden, de staat en centrale overheden.

3. Provinciale, regionale, plaatselijke of gemeentelijke overheden.

4. Bestuurders, beheerders en hoofdelijk aansprakelijke vennoten van de beleggingsonderneming, personen die voor ten minste 5 % in het kapitaal van deze beleggingsonderneming deelnemen, met de wettelijke controle van de jaarrekening van de beleggingsonderneming belaste personen en beleggers met soortgelijke status bij andere ondernemingen in dezelfde groep.

5. Naaste verwanten van de in punt 4 bedoelde beleggers en derden die voor rekening van deze beleggers optreden.

6. Andere ondernemingen in dezelfde groep.

7. Beleggers die verantwoordelijkheid dragen voor, dan wel voordeel hebben gehaald uit bepaalde feiten die verband houden met de beleggingsonderneming en tot de financiële problemen van de onderneming geleid hebben, of die tot verslechtering van haar financiële positie hebben bijgedragen.

8. Ondernemingen van een zodanige omvang dat zij geen verkorte balans overeenkomstig artikel 11 van Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978, op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag, betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (1) mogen opstellen.

(1) PB nr. L 222 van 14. 8. 1978, blz. 11. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/8/EG (PB nr. L 82 van 25. 3. 1994, blz. 33).

BIJLAGE II

RICHTSNOEREN bedoeld in artikel 7, lid 1, vijfde alinea

Wanneer een bijkantoor met het oog op aanvullende dekking verzoekt om deelneming aan een beleggerscompensatiestelsel van de lidstaat van ontvangst, worden door het beleggerscompensatiestelsel van de lidstaat van ontvangst bilateraal met het beleggerscompensatiestelsel van de lidstaat van herkomst passende regels en procedures vastgesteld voor uitkeringen aan beleggers bij dat bijkantoor. Bij de uitwerking van deze procedures en het vaststellen van de voorwaarden voor deelneming van een dergelijk bijkantoor (als bedoeld in artikel 7, lid 1) worden de volgende beginselen in acht genomen:

a) het stelsel van de lidstaat van ontvangst blijft volledig gerechtigd om zijn eigen objectieve en algemeen toegepaste regels aan deelnemende beleggingsondernemingen op te leggen; het mag verlangen dat terzake dienende informatie wordt verstrekt en heeft het recht dergelijke informatie bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst na te trekken;

b) het stelsel van de lidstaat van ontvangst honoreert aanspraken op aanvullende uitkering nadat het door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst in kennis is gesteld van de vaststelling of de beslissing als bedoeld in artikel 2, lid 2. Het stelsel van de lidstaat van ontvangst blijft volledig gerechtigd om de aanspraak van een belegger aan zijn eigen normen en procedures te toetsen alvorens een aanvullende uitkering te doen;

c) het stelsel van de lidstaat van ontvangst en het stelsel van de lidstaat van herkomst werken volledig samen om ervoor te zorgen dat beleggers prompt en tot het juiste bedrag uitkeringen ontvangen. Meer bepaald komen zij overeen hoe het bestaan van een tegenvordering die kan leiden tot verrekening uit hoofde van een van beide stelsels, van invloed is op het door elk van beide stelsels aan de belegger uit te keren bedrag;

d) het stelsel van de lidstaat van ontvangst is gerechtigd om bijkantoren voor aanvullende dekking kosten aan te rekenen, uitgaande van een passende grondslag waarbij rekening wordt gehouden met de door het stelsel van de lidstaat van herkomst geboden garantie. Om het aanrekenen van kosten te vergemakkelijken, is het stelsel van de lidstaat van ontvangst gerechtigd ervan uit te gaan dat zijn aansprakelijkheid hoe dan ook beperkt is tot het extra bedrag aan dekking dat dit stelsel biedt ten opzichte van de door het stelsel van de lidstaat van herkomst geboden dekking, ongeacht of de lidstaat van herkomst daadwerkelijk overgaat tot enigerlei uitkering met betrekking tot vorderingen van beleggers in de lidstaat van ontvangst.