Circulaire voor Optie/Naturalisatieverzoeken in het buitenland
Circulaire voor Optie/Naturalisatieverzoeken in het buitenland
Besluit WBN2009/1
- Versies van huidig besluit
Opschrift
Voorwoord
Algemeen
Deze aanvulling op de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 is bestemd voor medewerkers van de diplomatieke en consulaire posten, medewerkers van de Regionale Service Organisaties (RSO’s) in het buitenland en voor IND-medewerkers. Dit onderdeel dient als handreiking voor de behandeling van optieverklaringen en verzoeken om naturalisatie in het buitenland.
Enige nadruk wordt hier gelegd op het woord ‘handreiking’. Omdat de optie- en naturalisatieprocedure in het buitenland overeenkomt met de wijze waarop dat in Nederland gebeurt, is hier geen sprake van een zelfstandig onderdeel van de Handleiding voor Nederland.
In de toelichting bij de artikelen die in dit onderdeel worden behandeld, wordt daarom in de eerste plaats verwezen naar de Handleiding voor Nederland. Voor artikelen die niet in dit onderdeel zijn opgenomen – maar waarop wel een beroep in het buitenland kan worden gedaan – wordt verwezen naar de toelichting in de Handleiding voor Nederland.
De procedurebeschrijvingen voor optie en naturalisatie onder artikel 6, derde lid respectievelijk artikel 7 RWN zijn hieronder in hun geheel opgenomen en afgestemd op de situatie in het buitenland. Deze gedeelten kunnen dan ook onafhankelijk gelezen worden van de toelichting in de Handleiding voor Nederland. Toch wordt de gebruiker ook hier gewezen op het belang van de procedures in Nederland, dat immers als uitgangspunt voor de procedures in het buitenland gelden. Tot slot zij vermeld dat de paragraafnummering correspondeert met de Handleiding voor Nederland.
Optieverklaringen in het buitenland
Opties in het buitenland zijn alleen mogelijk in de gevallen genoemd in artikel 6, eerste lid, onder c, d, i t/m p, artikel 28 RWN, artikel II van de van de Rijkswet van 27 juni 2008 (Stb. 270 – Besluit DNA-onderzoek vaderschap) en artikel 7, tweede lid, Toescheidingsovereenkomst Suriname (TOS). Voor deze gevallen geldt immers niet het vereiste van toelating en hoofdverblijf in het Koninkrijk. Het betreft bijvoorbeeld minderjarige vreemdelingen die onder (ingesteld) gezamenlijk gezag van een Nederlander en een niet-Nederlander staan of minderjarige vreemdelingen die erkend zijn door een Nederlandse man.
Sinds 1 maart 2009 zijn artikel 4 en artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet gewijzigd. Het sinds 1 maart 2009 geldende artikel 4, tweede, derde en vierde lid RWN (Stb. 270) betreft alleen erkenningen en wettigingen die op of ná 1 maart 2009 gerealiseerd zijn. Voor kinderen die nog vreemdeling zijn en op of na 1 april 2003, maar vóór 1 maart 2009 zijn erkend of gewettigd, zijn overgangsbepalingen opgesteld die deze kinderen met een optierecht zoveel mogelijk dezelfde rechten geeft als de regelgeving. Deze overgangsbepalingen zijn opgenomen in artikel II van de Rijkswet van 27 juni 2008 (Stb. 270)
De bovengenoemde artikelen worden niet toegelicht in dit deel van de Handleiding. De toelichting die in de Handleiding voor Nederland bij bovengenoemde artikelen is opgenomen, volstaat.
Inburgeringsexamen vanuit het buitenland
Het aantal personen dat in het buitenland een inburgeringsexamen wil afleggen, is relatief gering. Het betreft oud-Nederlanders en oud-Nederlandse onderdanen, personen die gehuwd zijn met – of een geregistreerd partnerschap hebben met – een Nederlander en met deze Nederlander samenwonen, en personen die tijdens meerderjarigheid in het Koninkrijk zijn geadopteerd door een Nederlander. Voor deze personen gelden niet de vereisten van toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk. Het gaat in deze gevallen om toepassing van artikel 8, tweede lid en artikel 11, zesde lid RWN. Ook bij een beroep op artikel 10 RWN kan worden afgezien van de vereisten van toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk.
Artikel 8, tweede lid, RWN – de verzoeker voor wie de vereisten van vijf jaar toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk voorafgaande aan het verzoek niet gelden – wordt in dit onderdeel op enkele punten kort toegelicht. Bij deze categorie verzoekers wordt ambtshalve bekeken of zij in aanmerking zouden komen voor verblijf van niet-tijdelijke aard binnen het Koninkrijk. Ook wordt een korte toelichting gegeven op de wijze waarop samenwoning met een Nederlander in het buitenland kan worden aangetoond.
Artikel 8, eerste lid, onder d RWN – het inburgeringvereiste – ten slotte geldt ook voor bovengenoemde categorie verzoekers. Omdat met name de wijze waarop het inburgeringsexamen op de diplomatieke of consulaire post wordt afgenomen, verschilt met de wijze waarop dit in Nederland gebeurt, is dit onderdeel van de procedure uitgebreider beschreven.
Voor de behandeling van optieverklaringen en verzoeken om naturalisatie in het buitenland is het van belang dat de buitenlandse documenten of akten die overgelegd worden gelegaliseerd zijn en zonodig inhoudelijk geverifieerd volgens de thans geldende legalisatiecirculaire van de Minister van Justitie.