Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
Opschrift
Aanhef
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op artikel 2, derde lid, 70, tweede lid, 109, zevende lid, en 158 van de Pensioenwet; artikel 81, tweede lid en 153 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling; artikel 9, vierde lid, 23, vierde lid, 25, eerste en vijfde lid en 27, eerste lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling; artikel 12, derde lid en 22, vierde lid, van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen; artikel 8, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen; artikel 50, vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; artikel 67, zesde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en artikel 7, vierde lid, en artikel 10 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding;
Met betrekking tot de artikelen 32, 33 en 34 handelend in overeenstemming met de Minister van Justitie;
Besluit:
Hoofdstuk 1. Regels op grond van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling
Paragraaf 1. Aanwijzingen
Artikel 1. Aangewezen werknemers
Als categorie van personen als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Pensioenwet worden aangewezen:
de personen die in de Generale regeling predikantspensioenen als deelnemer zijn aangemerkt;
de bestuurders van vennootschappen als bedoeld in artikel 132, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met uitsluiting van de directeur-grootaandeelhouder;
de ambtsdragers behorende tot het Kerkgenootschap der Zevende-dags Adventisten;
de predikanten die een pensioenovereenkomst hebben gesloten met de Stichting voor de predikantspensioenen;
personen die zijn aangesteld als officieren door het Kerkgenootschap Leger des Heils in Nederland.